Teksten van Kasteel van Boechout

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/40170

Kasteel van Boechout ()

De Plantentuin van Meise is gegroeid uit de samensmelting van twee historische domeinen. Om redenen van samenhang en relevantie wordt de algemene historiek en ontwikkelingsgeschiedenis weergegeven in Domein van de Nationale Plantentuin. De aanwezige gebouwen met erfgoedwaarde worden afzonderlijk behandeld, hoewel de uitwerking bijgevolg beperkt blijft tot de situering binnen het domein en de beschrijving van het item.

Historiek

De oorsprong van het heerlijke domein van Boechout, dat rechtstreeks onder het gezag stond van de hertog van Brabant klimt op tot de hoge middeleeuwen. Het ontstond vermoedelijk als verdedigingspost in de strijd tegen de heren van Grimbergen, de familie Berthout. De eerste burcht werd opgetrokken door Willem van Crainhem in de 12de eeuw en werd volgens verschillende bronnen door Daniël I omstreeks 1300 verbouwd tot een waterslot met ophaalbrug. Getuige hiervan is de nog bewaarde donjon met schietgaten en kleine vensters. Omstreeks 1600 werd het op dat ogenblik sterk vervallen kasteel sterk gerestaureerd; een tekening van Jean-Baptiste Gramaye van 1606 toont een gesloten waterburcht op rechthoekige plattegrond met op iedere hoek een verdedigingstoren. De burcht  bleef ondanks de gebruikelijke instandhoudings- en renovatiewerken nagenoeg ongeschonden behouden tot de vroege 19de eeuw. Ten tijde van graaf Amadée de Beauffort, meer bepaald in de periode 1832-1840, verkreeg het kasteel zijn huidige architecturale vormgeving. Het geheel onderging toen een grondige neogotische verbouwing, kaderend in het romantische gedachtegoed uit die periode. De werken werden uitgevoerd onder leiding van architect T.F. Suys. De zuidelijke vleugel waarin zich de toegang bevond werd gesloopt; zo werd een naar het zuiden geopend U-vormig ensemble gecreëerd. De gevels werden bekroond met kantelen en boogfriezen. Grote rechthoekige vensters in een hardstenen omlijsting en voorzien van neogotisch schrijnwerk zorgden voor de verlichting. Glasramen werden ontworpen door de Franse François Capronnier en zijn zoon Jean-Baptiste. De oostvleugel werd uitgebreid. Het opgaande metselwerk werd voor een groot deel uitgevoerd in baksteen en bekleed met witte kalkverf. Op de binnenplaats werd het beeld van Daniël van Boechout geplaatst. Tussen 1850 en 1855 liet Amedée de Beauffort ook de eredreef aanleggen tussen het kasteel en de Nieuwelaan. Toen het kasteel en het domein in 1879 werden verkocht aan Leopold II werd het nogmaals opgesmukt; de meeste salons zouden dateren uit deze periode.

Ten gevolge van een oorlogsfeiten in 1941, brandde het kasteel uit en werd het zadeldak naderhand vervangen door een plat dak. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verdwenen trouwens ook een groot deel van de gebeeldhouwde versieringen van de lambriseringen en de glasramen van de kapel werden vernield ten gevolge van een vliegende bom die insloeg in de Van Doorslaerlaan. Na de oorlog was het kasteel bijgevolg vrij vervallen. Het duurde tot 1963 dat architect J. Allard de opdracht kreeg om een restauratiedossier op te maken dat slechts voor een klein deel werd uitgevoerd.

Het interieur werd gerenoveerd in de periode 1980-1986, gevolgd door de restauratie van de buitengevels in 1987-1989. Aan de buitenmuur van de zuidoostelijke toren, op een console links naast de inkompoort, staat het beeld van de geharnaste "ridder Daniël van Boechout" (steunend met de rechterhand op een wapenstok en met zijn zwaard in een brede riem, laag op de linkerheup gedragen). Het beeld (circa 1,80 meter hoog) werd in het kader van de buitenrestauratie in 1989 gereconstrueerd in witte steen, door beeldhouwer Gerard Thienpont (Eke-Nazareth). Het beeld is een getrouwe kopie van het oorspronkelijke beeld dat zwaar beschadigd was.

Later volgden nog diverse herstellings- en instandhoudingswerken.

Beschrijving

Vandaag betreft het een U-vormig ensemble met drie verschillend uitgewerkte ronde of driekwartronde hoektorens, geopend naar het zuiden, waar zich van in oorsprong de toegang bevond. Op het zuidelijke punt van de westvleugel staat de donjon. De drie vleugels bestaan uit twee bouwlagen en vertonen aan binnenplaatszijde vrij eenvoudige bakstenen gevels op een kalkzandstenen plint. Deze gevels worden afgelijnd door een spitsboogfries en kantelen. De rechthoekige vensters en deuren zijn gevat in een hardstenen omlijsting onder deels omlopende waterlijst met gestrekte uiteinden. De gevel van de noordvleugel is rijker uitgewerkt met kalkzandstenen speklagen op de bovenverdieping.  De centrale deurtravee vertoont op de begane grond een tudorboogdeur  in een rechthoekige, geprofileerde kalkzandstenen omlijsting met bekronende neogotische hogel en gepolychromeerde wapenschilden in de zwikken; hogerop een deurvenster bekroond door een gevelsteen met wapenschild waarop de vermelding Bouchout.

De verankerde donjon heeft een rechthoekige plattegrond, telt twee geledingen en is bovenaan afgelijnd door neogotische kantelen. Op de begane grond zijn er verdiepte gekoppelde segmentboogvensters in een geprofileerde rechthoekige omlijsting onder waterlijst met reminiscenties aan de neogotiek. Hogerop zijn er enkele kleinere rechthoekige vensters, mogelijk nog van middeleeuwse oorsprong. Tussen de donjon en de westvleugel is er een pseudo-torenvormig uitgewerkte deurtravee van vier geledingen van elkaar gescheiden door een om de muuropeningen omlopende waterlijst. De vormgeving van de muuropeningen en de pinakels met drielobmotief verwijzen naar de neogotische aanpassingen van 1832-1840.

De buitengevels zijn net als de hoektorens volledig van kalkzandsteen.  Hun uitzicht is op het materiaal na gelijkaardig aan de binnenplaatsgevels met uitzondering van de middentravee die geaccentueerd wordt: in de oostvleugel  door een massieve basis voor het neogotische deurvenster met balkon op de verdieping. In de noordvleugel bestaat de middentravee uit een driekwartronde toren. De buitengevel van de westvleugel is het rijkst uitgewerkt met een driekwartronde toren in de middentravee met op de overkragende bel-etage een deurvenster met balkon op zware hardstenen consoles;  zware steunberen met lichtgleuf en kruisbloembekroning in de tweede en zesde travee.

De zuidelijke hoektoren van de oostvleugel bestaat uit de combinatie van een vierkante en een ronde toren. Het vierkante deel telt vier geledingen, van elkaar gescheiden door een om de spitsboogvormige muuropeningen omlopende waterlijst. Deze toren wordt voorts gemarkeerd door een polygonale  gekanteelde hoektoren met boogfries en uurwerk;  aan de waterkant gaat het om een ronde toren gelijkaardig aan de overige torens.

Interieur: op enkele plaatsen bleven neogotische deuren, trappen, schouwen, parketvloeren en  plafonds met houtimitatie op stucwerk bewaard evenals een aantal fragmenten van de glasramen van Capronnier. Het grootste deel werd evenwel vernieuwd bij de interieurrestauratie in de periode 1980-1986. Vermeldenswaard zijn zeker het Blauw salon met de oorspronkelijke, decoratief uitgewerkte parketvloer; het neogotische kapelinterieur met polychroom beschilderde decoratieve elementen, een stergewelf en stenen altaar; de gotische zaal met bewaarde lambrisering, gereconstrueerd plafond en de deur van de abdij van Malonne (1834);  de polychroom beschilderde achthoekige zaal met gotische schouw en de geschiedenis van de bewoners op het plafond (wapenschilden, jaartal en plaats); de vloer van de noordertoren op de gelijkvloerse verdieping die bestaat uit een mozaïek van diverse marmersoorten.

  • ABSCIS ARCHITECTEN 2008: Nationale Plantentuin Meise. Voorstudie masterplan. Analyse en waardering bestaande bebouwing 16 juni 2008, onuitgegeven voorstudie.
  • HEYVAERT J. 2005: Meise. Van oorsprong tot 1940, Meise, 127-164.
  • VIDTS S. m.m.v. DENEEF R. 2011: Meise (Meise) Domein van Bouchout - Nationale Plantentuin van België, in: DENEEF R. (red.), Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, M&L Cahier 20, Brussel, 190-214.
  • Informatie over het beeld van Daniël van Boechout verstrekt door E. Van Lancker (7 november 2013).

Auteurs:  Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van Boechout [online], https://id.erfgoed.net/teksten/312844 (geraadpleegd op ).


Kasteel van Bouchout ()

Middeleeuws waterslot, leengoed der hertogen van Brabant, waarvan de geschiedenis opklimt tot de 12de eeuw. Aanvankelijk in leen gehouden door de Crainhems, vervolgens door de Bouchouts, wordt het kasteel in 1590 verworven door Ch. D'Assonville die het laat restaureren en verfraaien. In 1678 gekocht door P.F. Roose blijft het in diens familie tot het in 1830 door huwelijk eigendom wordt van graaf L.L.A. de Beauffort, die door architect T.F. Suys in 1832 en volgende ingrijpende verbouwingen laat uitvoeren. Nadien wordt het domein aangekocht door koning Leopold II en van 1879 tot 1927 diende het als verblijfplaats voor keizerin Charlotte. Gelijktijdige aanleg van de vroegere zogenaamde "Provinciale Baan". Heden is het staatseigendom en herstellingswerken zijn aan de gang (1971 en volgende).

Het park, dat in 1881 vergroot werd met het domein van het in 1945 afgebrande kasteel van Meise, telt 200 hectare en is Rijksplantentuin.

Een plaat in Grammaye (1606) en een gravure van Harrewyn (1694) tonen een gesloten vijfhoekig waterslot met ronde torens op de zuidoost-, noordoost, en noordwesthoek en in het midden van deze vleugels, een vierkante donjon in de zuidwesthoek en een machtige poorttoren op de zuidzijde; het geheel bekroond met scherpe tent- en zadeldaken.

Het oorspronkelijk uitzicht uit de 15de eeuw, met een sterk defensief karakter (burcht der hertogen van Brabant tegen de machtige heren van Grimbergen) bleef behouden tot circa 1800. In 1832 werd het gesloten complex aan de zuidkant geopend; hiervoor werden de poort en de flankerende vleugels afgebroken en de vijvers aan die zijde gedempt, zodat een makkelijk toegankelijke binnenplaats ontstond. Het geheel werd door architect Suys in een romantische neogotische stijl herdacht. Alle gevels kregen een bekronende arcatuur en werden voorzien van rechthoekige vensters met gotisch getint houtwerk en een omlijsting van arduin met haakprofiel; oorspronkelijk zandsteenverband voor de gevels aan de waterkant, en vermoedelijk volledig nieuw opgetrokken baksteenmetselwerk aan de binnenplaatszijde; deuromlijsting met neogotische inslag; wapensteen der heren van Bouchout en van de Beauffort-Roose, wat het dan ook dateert. Tezelfdertijd werd de vierkante donjon op de zuidwesthoek ontdaan van zijn tentdak met spietorentjes, wat vervangen werd door een karteling; de halfronde hoektoren ten zuidoosten kreeg eveneens een karteling ter vervanging van de oorspronkelijke bedaking en werd bovendien voorzien van een toegevoegd polygonaal traptorentje.

Bij de jongste aanpassingswerken (architect J. Allard) door het Ministerie van Openbare Werken, werden de resterende zadeldaken der drie vleugels afgebroken en vervangen door een platform.

  • GANZ E. 1934: Het Wapenschild van Meysche en het blazoen der heeren van Bouchout, in Eigen Schoon en de Brabander, 80-82.
  • LINDEMANS J. 1927-28: Het Kasteel Bouchout te Meise, in Eigen Schoon en de Brabander, 13-16.

Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs:  De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van Boechout [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40170 (geraadpleegd op ).