Hoeve Klein Amelgem is vandaag een middelgrote gesloten hoeve waarvan de diverse onderdelen voornamelijk dateren uit de 18de en 19de eeuw met een grote 1776 gedateerde langsschuur. De hoeve bevindt zich in een bewaarde landbouwcontext in de vallei en werd eind 17de eeuw afgescheiden van de hoeve Groot Amelgem.
Volgens J. Verbesselt is Amelgem een typisch voorbeeld van een domein dat door de eeuwen heen - op een korte onderbreking na - zijn oorspronkelijke eenheid en structuur behield. Aan de basis van het huidige gehucht lag - nog steeds volgens dezelfde auteur - een Gallo-Romeinse villa, uitgebouwd tegen de zuidflank van de west-zuidwest - oost-noord-oost georiënteerde leemrug die de waterscheiding vormt tussen het Zennebekken en het Rupelbekken. De aanwezigheid van een heirbaan op de kruin van deze heuvelrug en op ongeveer 700 meter van het gehucht versterkt de waarschijnlijkheid van een Gallo-Romeinse origine, te meer omdat deze weg ongeveer op de lijn ligt van Asse naar Elewijt. Verbesselt verwijst bovendien naar de indeling van het domein in drie velden of "campa" van ongeveer identieke oppervlakte, die samen 148 bunder of 12 "mansi" vormden.
In de 4de eeuw wordt de Frankische stamhouder Amalhari als bezitter van het domein geciteerd, maar of het domein van Amelgem mag vereenzelvigd worden met de "villa de Amolringeheim", die vermeld wordt in de polyptiek van 868-869 van de abdij van Lobbes, kan niet met zekerheid worden uitgemaakt, maar is wel waarschijnlijk.
In de feodale periode verbrokkelt Amelgem tot enkele min of meer uitgestrekte allodiale bezittingen met Wouter van Campenhout en het Sint-Goedelekapittel van Brussel als voornaamste eigenaars. In de loop van de 12de en 13de eeuw weet de pas opgerichte (1128) norbertijnenabdij van Grimbergen door aankoop en schenkingen het versnipperde domein te herenigen. Deze eigendomstoestand blijft ongewijzigd tot de Franse Revolutie.
De abdij bezat al in 1155 het "altare de Amalrengem", de huidige kapel van Amelgem, die de zetel was van een niet onbelangrijke, zelfstandige parochie en waarvan de oorsprong wellicht teruggaat tot een Karolingische "eigenkerk". Op dat moment bezat de abdij ook al andere goederen, met name landerijen, weiden en twee watermolens. Het centrum van de exploitatie was het Hof van Amelgem, nu "Groot Amelgem".
Over het ontstaan van Klein Amelgem lopen de versies uiteen. Geen ervan kan met een sluitende bewijsvoering worden gestaafd. Volgens J. Verbesselt werden de vroegste aanwinsten samengebracht in Klein Amelgem, dat reeds in 1206 - veertig jaar voor de abdij het cijnsrecht van het domein verwierf - een eigen "villicus" had en door lekenbroeders werd bewoond, maar dat al bestond voor het aan de abdij werd geschonken. Amelgem bestond dus in de 12de eeuw uit twee kernen; het "klein hof" is in dit geval dus geen ontginningshof. Enkele bladzijden verder suggereert dezelfde auteur echter dat de splitsing in een groot en een klein hof pas in de 17de eeuw gebeurde, toen het traditionele drieslagstelsel werd opgegeven en de te bewerken oppervlakte te groot werd voor één bedrijf. Daarmee onderschrijft hij de opvatting van Dr. J. Delestré en J. Lindemans volgens dewelke Klein Amelgem, voor het eerst expliciet vermeld in 1705 als 'kleine hoeve' of 'nieuw pachthof', werd opgericht door de abdij omstreeks 1690.
Op de Ferrariskaart van 1770-1778 bestaat de hoeve uit twee volumes: een rechthoekig volume aan de straat en ten zuiden ervan een U-vormig volume; ten oosten van het complex, ligt een rechthoekige poel. In de Atlas van de Buurtwegen krijgen we een L-vormig volume aan de straat met aansluitend een rechthoekig volume ten zuiden van het erf en twee vrijstaande volumes ten zuiden en ten oosten van het erf; de poel bleef behouden. Op de Poppkaart bleef deze inplanting nagenoeg ongewijzigd en dit tot op vandaag. Op de topografische kaart van 1892 is de poel niet langer zichtbaar.
Tijdens de Franse Revolutie werd de hoeve die tot dan eigendom was van de abdij, aangeslagen als kerkelijk goed en verkocht. Het volledige domein werd toen aangekocht door de familie d’Hoogvorst die het via openbare verkoop opnieuw verkocht in 1894.
Klein Amelgem is een recent gerenoveerde middelgrote semigesloten hoeve, waarvan de witgeschilderde en verankerde bakstenen volumes overwegend uit de 18de en 19de eeuw dateren. Grotendeels met gras begroeide en gekasseide binnenplaats, voorheen met mestvaalt. Ten noorden ligt de boerenwoning met aansluitend ten oosten een dienstvleugel, de stalvleugels liggen ten oosten en ten zuiden van het erf, de schuur ten westen. Het erf is toegankelijk via een ijzeren hek tussen bakstenen pijlers in de noordoostelijke hoek.
Op de noordzijde, 19de-eeuwse boerenwoning van één bouwlaag onder een aan westzijde afgewolfd zadeldak (pannen, nok parallel aan de straat), met een aantal nieuw ingebrachte klimmende dakvensters. Witgekalkte baksteenbouw op gepikte plint met aan de erfzijde een rechthoekige deur en dito vensters met lateien en lekdrempels van blauwe hardsteen. Een aantal vensters die ten tijde van de eerste inventariscampagne (beginjaren 1970) waren verbreed, kregen terug hun oorspronkelijke vormgeving conform de andere vensters. Bovendien werden de vensters opnieuw voorzien van luiken. Rechts, een armpomp met hardstenen kuip. Recent aangebrachte deur- en vensteropeningen in de oorspronkelijk nagenoeg blinde straatgevel.
Ten oosten aansluitend in het verlengde een dienstvleugel onder een half schilddak (pannen), voorzien van een laadvenster, en gedragen door houten modillons met diamantkop; straatgevel geritmeerd door drie rondbogige spaarvelden; links daarvan, een ouder breukstenen muurpand met recente vensters en sporen van vlechtingen in de zijpuntgevel.
In de zuidoosthoek, haakse stalvleugel met afgesnuit zadeldak (pannen), uit de 19de en 20ste eeuw. Witgekalkte baksteenbouw geleed door een reeks spaarvelden in de vorm van een gedrukte rondboogarcade, waarin gevarieerde rechthoekige muuropeningen zijn gevat. Sporen van vlechtingen in de zijpuntgevel met gelijkaardige spaarvelden. Tegenover het woonhuis, ten zuiden van het gekasseide erf, een tweede stalvleugel, onder zadeldak (pannen) met wolfseinden en klimmende dakvenster uit de 18de eeuw. Vier gedrukte rondboogdeuren in een kalkzandstenen omlijsting.
Ten westen, zeer ruime langsschuur onder zadeldak (golfplaten, nok loodrecht op de straat), waarvan de buitenmuren dateren uit het derde kwart van de 18de eeuw, maar de binnenconstructie volledig werd vernieuwd. Erfgevel voorzien van een smalle rondboogdeur in een kalkzandstenen omlijsting met kwarthol profiel en twee op gelijkaardige wijze afgewerkte venstertjes. In de straatgevel voorzien van een rechthoekige poort onder houten latei en bakstenen rondboogveld met jaarsteen 1776; erboven, wapensteen van abt Ignatius Josephus du Rondeau en zijn leuze "praesis et prosis"; deze abt was immers verantwoordelijk voor de wederopbouw van de schuur. Een gelijkaardige poort aan de veldzijde.
Auteurs: Deneef, Roger; Kennes, Hilde; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Kennes H. & Paesmans G. 2018: Hoeve Klein Amelgem [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298269 (geraadpleegd op ).
Gesloten hoeve "Klein Amelgem", gelegen in de vallei en einde 17de eeuw afgescheiden van de grote abdijhoeve. De huidige gebouwen rondom de geplaveide binnenplaats, dateren uit de 18de eeuw en ook de 19de-20ste eeuw.
Op de noordzijde, boerenhuis met één verdieping en zadeldak (pannen), blijkbaar uit de 19de eeuw. Witgekalkte baksteenbouw op gepikte plint met rechthoekige deur en vensters met boven- en onderdorpels van arduin. Rechts, een armpomp met arduinen kuip. Rechter dienstgebouw in het verlengde, met zadeldak (pannen) voorzien van een schild en een laadvenster, en gedragen op houten modillons met diamantpunt; voorgevel geritmeerd door drie bakstenen blindarcaden; links daarvan, een ouder breukstenen muurpand met recente vensters en sporen van vlechtingen in de zijpuntgevel.
In de zuidoosthoek, haakse stalvleugel met afgesnuit zadeldak (pannen), uit 19de en 20ste eeuw. Witgekalkte baksteenbouw geleed door een reeks bakstenen blindbogen. Tegenover het woonhuis, stalling onder zadeldak (pannen) met wolfseinden en dakvenster uit de 18de eeuw. Vier afgeschuinde rondboogdeuren van zandsteen met negblokken.
Ten westen, zeer ruime langsschuur onder zadeldak (golfplaten), waarvan de buitenmuren dateren uit het derde kwart van de 18de eeuw doch de binnenconstructie volledig werd vernieuwd. Erfzijdegevel voorzien van een slanke rondboogdeur met kwarthol profiel en twee op gelijkaardige wijze afgewerkte venstertjes van zandsteen. In de straatgevel voorzien van een slanke rondbooginrijpoort met houten latei en een gevelsteen met jaartal 1776 in het bakstenen boogveld; erboven, abtswapensteen en leuze "praesis et prosis" (J. du Rondeau). Een gelijkaardige poort aan de veldzijde.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Hoeve Klein Amelgem [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40180 (geraadpleegd op ).