Het landhuis Impdehof getuigt van de evolutie van een laatmiddeleeuwse hofstede naar een grote omwalde buitenplaats, die vervolgens uitgroeide tot een aanzienlijk landhuis voor permanente bewoning. Het in 1923-1924 heropgebouwde landhuis in neotradionele stijl is gelegen in een ruim park, aangelegd in landschappelijke stijl.
Het Impdehof ligt ten zuidoosten van het gehucht Imde aan de Drijpikkelstraat. Deze straat, in de 19de eeuw ook Kwadestraat genoemd, vormde een onderdeel van de oude Route van Brussel naar Temse. Tegenover het landhuis vertrekt de dreef naar het vroegere heerlijk kasteeldomein van Imde. Ten westen van het Impdehof loopt de Molenbeek, die in het begin van de 20ste eeuw werd rechtgetrokken door de toenmalige eigenaar van het Impdehof. Ten oosten zijn de fruitmuren van de voormalige grote moestuin, die een botanische perencollectie bevatte, nog bewaard. De moestuin zelf werd recent verkaveld.
De laatmiddeleeuwse hofstede ‘Impdehof’ groeide in 1768 uit tot een buitenplaats, in eigendom van twee generaties Wouters. Zij werkten als drossaards van Wolvertem in dienst van de welvarende prinsen Tour en Tassis, eigenaars van het nabijgelegen kasteeldomein van Imde. De familie Wouters vestigde haar luxueus buitenverblijf in de onmiddellijke omgeving van haar werkgebied, recht tegenover de schepenbank van Wolvertem, gelegen op de ‘Cam’ in Imde.
Het Impdehof kwam vervolgens via erfenis in handen van vier generaties van de notabele, welstellende familie t’Kint, allen tevens burgemeester van Wolvertem. Zij bouwden het Impdehof uit tot een fraai landhuis in neoclassicistische stijl. Bij de zogenaamde ‘Slag om Imde’ op 24 augustus 1914 brandde het Impdehof samen met het nabijgelegen landhuis Neerom af.
Georges t’Kint richtte in 1923-1924 een nieuw groot landhuis op in een traditionele bak- en zandsteenstijl, dat sterk refereert naar de gangbare stijl in de onmiddellijke regio voor 18de-eeuwse burgerlijke gebouwen. In 1957 kreeg de woning een nieuwe veelhoekige erker. In 2009 werd het landhuis met park te koop gesteld, nadat vier generaties t’Kint er hadden gewoond. De huidige privé-eigenaren renoveerden het landhuis met respect voor het oorspronkelijk uitzicht en interieur.
De U-vormige configuratie van het in 1768 opgerichte omwald "speelgoed" met stallen en remise rond een centraal ereplein beantwoordt aan het in de 18de eeuw gangbare model van "vivre entre cour et jardin". Rond 1840 wordt de walgracht grotendeels gedempt, enkel het noordelijke deel achter het landhuis blijft als vijver bewaard. In 1847 neemt rentenier en voormalig eigenaar van het landgoed Ravenstein in Tervuren, Charles-Louis t’Kint (1799-1859), het goed als permanente woonst in gebruik. Deze gewijzigde functie van buitenverblijf naar permanente woning is mogelijk de verklaring voor de heraanleg van de omgeving van het Impdehof, zoals die is weergegeven op de topografische kaart van 1867. Deze nieuwe aanleg bestaat uit een bij de woning gelegen siertuin met centraal gazon uitkijkend op de boomgaard, een omgevende bomengordel en een ruime moestuin ten westen.
Onder impuls van Charles’ zoon Louis-Chretien (1835-1892), eveneens burgemeester van Wolvertem, wordt het landgoed in het derde kwart van de 19de eeuw uitgebreid tot zijn huidige omvang en aan de heersende mode aangepast. Het park in landschappelijke stijl verschijnt voor het eerst op de topografische kaart van 1892: langs de randen een bomengordel met sierbeplanting die het private park een intiem karakter verleent; een omgaand, zacht slingerend pad op de grens tussen gazon en bomenrand en een bomengroep in het midden bij de vijver die zorgt voor een visuele scheiding tussen het noordelijke en het zuidelijke gazon. Dit nieuwe grondgebruik wordt pas in 1907 op het kadaster met de term “lustgrond” genoteerd.
De topografische kaart van 1930 biedt een nauwkeurigere weergave van de aanleg: een J-vormige vijver met over het smalste, noordelijke deel een tuinbrug. Aan de noordelijke punt van de vijver bevindt zich een als rotsmassiefje vermomde stuw. De op de kaart afgebeelde begeleidende bomengroep is mogelijk de hier aangeplante bomencirkel van zes gewone platanen. De zorgvuldig gekozen locatie van een massief van bomen en struiken in de kromming van de vijver camoufleert het eindpunt van de vijver en roept zo de illusie van een eindeloos door het landschap kronkelende “rivier” op, een veelvoorkomend en populair aanlegconcept gedurende de hele 19de eeuw. Een aantal oude postkaarten van het park tonen dat de beplanting overwegend uit loofbomen bestaat, aangevuld met een selectie coniferen, voornamelijk in de omgeving van de woning. De keuze voor een gemengde aanplanting met een relatief grote soortenvariëteit geeft het park een pittoresk karakter.
Na de bouw van het nieuwe landhuis in 1923-1924 krijgt ook het ereplein een nieuwe aanleg met twee inritten. De vroegere aanleg bestond uit een centrale toegang in de as van de woning, een rond bloemenperk in het midden van het ereplein en een vast hekken langs de straatzijde.
Ten oosten van de woning wordt in het begin van de 20ste eeuw onder impuls van Georges t’Kint tot een vierkante ommuurde moestuin met een oppervlakte van 78 are aangelegd. Langs de westzijde bevindt zich de centrale toegang via een hek, geflankeerd door twee smeedijzeren serres op bakstenen voet. De moestuin was ingedeeld in vier percelen met een kruisvormig meesterspad en een centraal waterbekken. Later laat liet Louis t’Kint in de moestuin circa 200 perenvariëteiten aanplanten.
Het landhuis uit 1923-1924 is opgebouwd als een symmetrische, driedelige compositie, bestaande uit een centraal dubbelhuis aan weerszijden omgeven door een diephuisvolume onder steile zadeldaken gevat tussen trapgevels. Architecturaal is het landhuis uitgevoerd in een uitgesproken neotraditionele stijl en met een opvallende rijkelijk uitgewerkte vormgeving door het repetitief aanwenden van hoge trapgevels en van een grote variatie aan gekoppelde kruiskozijnen in steen, afwisselend opgevuld met twee-, drie-, vier- en vijflichtvensters. De voor- en achtergevels zijn verrijkt met speklagen of muurbanden en doorgetrokken lekdrempels in steen, die per register de muuropeningen aflijnen. Het gebruik van neuten, neggen en hoekblokken, speklagen en lekdrempels in witte zandsteen contrasteert sterk met de roodbruine kleur van het baksteenwerk. De omlijste rondboogdeur, het stenen bordes met de borstwering van driepassen en de sierankers verlevendigen de voorgevel. De onderkelderde woning is opgetrokken op een hoge onderbouw van zandsteen in bossagewerk.
Centraal staat een breedhuis, een dubbelhuis op een rechthoekige plattegrond, van twee bouwlagen hoog en drie traveeën breed. Het zadeldak is bedekt met zwarte leien en wordt gemarkeerd door drie dakkapellen. Het steile zadeldak is gevat tussen twee trapgevels. Het uitspringend bordes aan de voorgevel is toegankelijk langs twee stenen trappen met een stenen borstwering van driepassen met gotische inslag, op de hoeken versierd met twee stenen vazen. Centrale toegangstravee bekroond met een rondbooglicht en gevat in een brede stenen omlijsting en een geprofileerde druiplijst.
Twee licht achteruitspringende zijvleugels flankeren het dubbelhuis. Elke zijvleugel is ontworpen als een diephuisvolume tussen trapgevels. Het secundaire karakter van deze gebouwen komt tot uiting in de geringere bouwhoogte en het kleiner volume. De voorgevels van de beide zijvleugels tellen slechts één brede venstertravee ingevuld door een markant vijflichtvenster in steen. De westelijke vleugel vertoont de allure van een middeleeuws diephuis door zijn sterke verticale opbouw en is getooid met een hoge massieve schoorsteen.
De oostelijke vleugel heeft aan de zijde van het ereplein een lijstgevel van anderhalve bouwlaag waarvan de kroonlijst wordt doorbroken door een zogenaamd Vlaams venster, afgezet met een stenen borstwering van balusters en bekroond met een dakkapel onder trapgevel. De trapgevel is twee en een halve bouwlaag hoog onder steil leien zadeldak. In de trapgevel verwijzen de hergebruikte jaartalankers 1768 naar het oudere landhuis. De oorspronkelijke deurtravee is uitgebreid met een jonger, éénlaags volume in identieke stijl met toegang voor het dienstpersoneel.
De drie onderscheiden achtergevels van het landhuis zijn eenvormig en rijkelijk uitgewerkt door het gebruik van hoekblokken, neuten, speklagen en doorlopende muurbanden, die de typische gekoppelde stenen kozijnen aflijnen. Ook hier zijn de venstertraveeën afwisselend ingevuld met markante twee-, drie- of vierlichtvensters.
Het landhuis heeft een typische plattegrond met een ruime inkomhal eindigend op een traphal, aan de linkerzijde een enfilade van salons en zitkamers en aan de rechterzijde de functionele vertrekken. De eclectische inrichting is representatief voor de burgerlijke smaak in het begin van de 20ste eeuw, waarbij stijlen uit het verleden worden gecombineerd met eigen interpretaties en door het aanwenden van moderne materialen. De leefkamers zijn afwisselend aangekleed in neoclassicistische ofwel in neo-Vlaamserenaissance-stijl. De inkomhal met ontvangstruimte is als een totaalconcept ontworpen in neo-Vlaamserenaissance-stijl en bevat typerend elementen zoals de balkenlaag met geprofileerde moerbalken op kraagstukken in natuursteen, een houten parketvloer in visgraatmotief, het zware schrijnwerk van de houten paneeldeuren, een geometrisch uitgewerkte houten schouwmantel en met Franse imitatievoegen beschilderde muren. Verder bewaart de woning nog een aantal oorspronkelijke decoratieve elementen zoals een houten bordestrap, paneeldeuren, diverse geprofileerde marmeren schouwmantels, eenvoudig lijstwerk en het decoratieve schrijnwerk van ingebouwde kasten in de muurwanden.
De half verzonken kelderverdieping is uitgewerkt in geschilderd baksteenmetselwerk en overspannen met bakstenen troggewelfjes tussen ijzeren liggers. De westelijke zijvleugel heeft een aparte onderkeldering die enkel aan de buitenzijde toegankelijk is. Deze ruime kelder met bakstenen vloer was mogelijk in gebruik als groentekelder.
Ook de beide dienstgebouwen werden in 1923-1924 heropgebouwd als vrij imposante volumes in baksteen, waarvan voorkomen en opbouw refereren naar 19de-eeuwse dienstgebouwen die opgetrokken werden bij rijke hoeves of buitenverblijven. De westelijke vroegere hovenierswoning met schuur vormt vandaag een aparte woonentiteit. De langsgevel aan het ereplein is zes traveeën breed en twee bouwlagen hoog onder een laag zadeldak van zwarte Vlaamse pannen tussen twee topgevels. De beluikte bolkozijnen hebben een tweedelig bovenlicht met zandstenen omlijsting. De rondbogige deuromlijsting wordt bekroond door een lancetvormige blindnis. De vensteropeningen met bewaard schrijnwerk zijn omlijst met negblokken.
Het oostelijk dienstgebouw is in gebruik als een nutsgebouw met atelier, werkplaats en bergplaats. De beide korte gevels zijn tuitgevels. De tuitgevel aan de straatzijde eindigt op een schoorsteen en heeft een beluikt bolkozijn met omlijst bovenlicht. Het schrijnwerk is bewaard. De langsgevel aan de erfzijde telt twee bouwlagen onder een zadeldak van zwarte Vlaamse pannen. De gevel is grotendeels blind op twee beluikte bolkozijnen met een in steen omlijst tweedelig bovenlicht en bewaard schrijnwerk na. In de achtergevel van deze aanhorigheid zit een rondbogige opening in de muur dat dienst deed als hondenhok.
Het langwerpige, zuid-noord georiënteerde park in landschappelijke stijl is sinds de aanleg in het derde kwart van de 19de eeuw ongewijzigd gebleven, maar licht vervaagd. Het ontwerp van een onbekende, maar niet ongetalenteerde tuinarchitect speelt op vernuftige wijze met het perspectief. Van de twee zichtassen langs beide zijden van de vijver die een gevoel van wijdsheid en uitgestrektheid opriepen is de oostelijke momenteel dichtgegroeid. De keuze voor een gevarieerde beplanting met een aandeel bijzondere cultivars en exoten, aangevuld met bomengroepjes van dezelfde soort, onderstreept het pittoresk karakter van het park. Het aanwezige bomenbestand is dan ook zeer gevarieerd, heeft ondertussen een respectabele leeftijd bereikt en vertoont hier en daar uitval.
Het domein van circa 5,3 hectare is langs drie zijden met meidoorn omhaagd. Ten oosten grenst het park aan de muur van de voormalige en nu verkavelde moestuin met dichtgemetselde toegang. Een omgevende bomengordel verleent het park een intiem karakter. Het parkgedeelte ten zuiden van de vijver en aansluitend bij het landhuis bestaat uit een gazon met enkele solitaire bomen langs de randen en een begeleidende bomengordel. Een deel van deze bomen en struiken is reeds op een aantal postkaarten van het park uit de eerste helft van de 20ste eeuw te zien, waaronder een Hinokicipres (Chamaecyparis obtusa). In het huidige beeld vallen onder meer een omvangrijke Libanonceder (Cedrus libanii) op, alsook een geënte pluimes (Fraxinus ornus), een zwarte walnoot (Juglans nigra), een tweestammige taxusvariëteit (Taxus spec.) en een moerascipres (Taxodium distichum) aan de vijveroever. De westelijke, smalle zichtas langsheen de vijver bleef bewaard
De circa 140 meter lange, noord-zuid georiënteerde serpentinevijver heeft de vorm van een J. Het amfitheatervormig rotsmassiefje aan de noordelijke punt van de vijver, wekt de indruk de bron van de vijver te zijn, maar verbergt in feite het handbediend stuwtje om de overloop van de vijver te regelen. De grillig gevormde rotspartij bestaat uit een metselwerk van onregelmatig gevormde natuursteenkeien van verschillende omvang.
De smeedijzeren leuningen van de boogbrug die het smalle deel van de vijver overspant, hebben een elegant en eenvoudig motief van afwisselend cirkels en ellipsen. De gietijzeren hekpijlers aan het uiteinde van de brug bestaan uit geprofileerde zuilen met bovenaan een motief van acanthusbladeren en eindigend op een siervaas. Langs de westzijde van de vijver is op een lichte verhevenheid naast de brug een cirkel van zes gewone platanen (Platanus x hispanica) aangeplant, voorafgegaan door een massief van herfstpaardenkastanje (Aesculus parviflora) op de binnenbocht van de meander. Aan de oostzijde van de brug staat een monumentale, zeer breed uitgegroeide trompetboom (Catalpa bignonioides).
Het noordelijke deel van het park wordt gekenmerkt door een centrale open ruimte met een solitaire Hollandse linde (Tilia x vulgaris) en een omgevende bomenrand. Het voormalige gazon of hooiland is momenteel als weide in gebruik. In de noordoostelijke hoek van het domein verschaft een smeedijzeren hekje toegang tot de achtergelegen buurtweg die naar de met het kasteel van Imde gelieerde Boskapel leidt. Vlakbij staat aan de rand van het tuinpad en in de zichtas van de tuinbrug opnieuw een groep van zes gewone platanen. Langs de westgrens van het domein bevindt zich een derde toegang tot het domein. Deze ingang is afgesloten met een eenvoudig smeedijzeren hek.
Een lage geschoren taxushaag sluit het ereplein met centraal rechthoekig gazon en omlopende inrit aan de straatzijde af. De twee toegangen worden gemarkeerd door vierkante, ingesnoerde hardstenen hekpijlers, eindigend op een bolbekroning en geflankeerd door kegelvormig gesnoeide taxussen.
De kruidlaag in het park bestaat onder meer uit bleeksporig bosviooltje , slanke sleutelbloem, bosanemoon , gewoon speenkruid, daslook, gevlekte aronskelk, groot hoefblad, gewone salomonszegel en moesdistel. In de struiklaag vinden we ondermeer scherpe hulst (Ilex aquifolium), éénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), gewone vlier (Sambucus nigra), sneeuwbes (Symphoricarpos albus), rhododendron (Rhododendron spec.), gewone aalbes (Ribes rubrum), Japanse sierkwee (Chaenomeles japonica), kornoelje (Cornus spec.), gewone vogelkers (Prunus padus), gewone hazelaar (Corylus avellana), een massief van herfstpaardenkastanje (Aesculus parviflora) en in de nabijheid van de woning een oude sering (Syringa vulgaris).
In het park komen verder nog volgende boomsoorten voor: grauwe abeel (Populus canescens) in het zuidoosten, tamme kastanje (Castanea sativa), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), zomerlinde (Tilia platyphyllos), kleinbladige linde (Tilia cordata), zomereik (Quercus robur), Amerikaanse eik (Quercus rubra), bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’), zilveresdoorn (Acer saccharinum), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), haagbeuk (Carpinus betulus), verschillende soorten wilg (Salix spec.), Weymouthden (Pinus strobus), gewone es (fraxinus excelsior), Ruwe berk (Betula pendula), fijnspar (Picea abies) en opslag van ruwe iep (Ulmus glabra).
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in cm weer, deze wordt standaard gemeten op 150 cm hoogte.
Auteurs: Van Branden, Gudrun; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van Branden G. & Michiels M. 2019: Landhuis Impdehof met park [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298998 (geraadpleegd op ).
18de-eeuw landhuis met bijgebouwen(afgebrand in 1914 en heropgebouwd in neotradionele stijl in 1923), omgeven door park in landschappelijke stijl van bijna 6 hectare. In de late jaren 1880 aangelegd in een beemdenlandschap; imitatie van een rivierlandschap met meander, smeedijzeren boogbrug en een als rots verklede overloop; grote ommuurde groente- en fruittuin.
Het omwalde landhuis ten oosten van de kerk van Impde werd in 1768 gebouwd door Petronilla van der Cammen, de weduwe van drossaard Karel Wouters. Het beantwoordde aan het in de 18de eeuw vigerende model 'vivre entre cour et jardin'. Het voorplein werd geflankeerd door twee dienstvleugels; op de Ferrariskaart (1771-1779) wordt er maar één afgebeeld, maar misschien was de bouw nog niet voltooid. Op de Primitieve kadasterkaart, in 1821 opgesteld door landmeter Van den Steen, wordt ook de dienstvleugel op de rechterflank weergegeven. Impdehof was op dat ogenblik eigendom van Jean-Baptiste Stevens, gemeenteraadslid in Brussel en eigenaar van de brouwerij 'À l'Étoile'. De hof achter het landhuis, dat als buitenverblijf diende, vormde samen met het huis en het voorplein één omgracht geheel van nagenoeg 85 are. Vermoedelijk ging het om de toen niet ongebruikelijke combinatie van nut en sier, groenten en bloemen. Stevens liet rond 1840 een gedeelte van de oude ringgracht dempen en het huis renoveren, maar het 18de-eeuwse model – een vijf traveeën breed, symmetrisch dubbelhuis onder zadeldak tussen puntgevels en geflankeerd door lage aanbouwen met de dienstruimten – bleef herkenbaar, ondanks de bepleistering of de kaleilaag waaronder de oorspronkelijke bak- en zandsteenbouw schuilging, en de mezzanine-achtige zolderverdieping, waardoor de dakhellingen minder steil werden en de trappen of vlechtingen van de zijgevels verdwenen.
Stevens' schoonzoon, Charles-Louis t'Kint, die in 1829 zijn landgoed Ravenstein te Tervuren had verkocht aan prins Frederik van Oranje, volgde in 1847 zijn schoonvader op als eigenaar van Impdehof en ging er zich ook vestigen. Toen de familie van Thurn und Taxis (ook de la Tour et Tassis, zie kasteel van Impde) massaal hun Wolvertemse bezittingen te koop aanboden, was hij één van de voornaamste gegadigden. Bij zijn overlijden in 1859 besloeg zijn grondbezit te Wolvertem meer dan 170 hectare. Zijn zoon Louis-Chrétien legde ten oosten van het landhuis een ommuurde groente- en fruitttuin van 78 are aan met twee serres en een centraal waterbekken. De laatste overblijfselen van de ringgracht werden opgeruimd en de achtertuin werd geïntegreerd in een langgerekt landschappelijk park van bijna 6 hectare, dat zich uitstrekte in de beemden langs de rechteroever van de Molenbeek (dit was mogelijk door de toevoeging van het weideperceel nr. 672a). Dit park wordt weergegeven op de stafkaarten van 1892 en 1909, maar met twee waterpartijen: een bijna vierkante vijver van circa 40 are nabij het landhuis en een kleinere, spoelvormige vijver verderop. De vierkante vijver werd er door de karteerder wellicht bij gefantaseerd en de huidige situatie, die pas op de stafkaart van 1930 wordt afgebeeld, was vermoedelijk van meet af aan aanwezig: één serpentinevijver in de vorm van een "J". De bedoeling van de onbekende ontwerper is duidelijk: een 'rivier' die in de verte uit een amfitheatervormig rotsmassiefje ontspringt, onder een smeedijzeren boogbrug (uiteraard met als rots verklede bruggenhoofden) in de richting van het kasteel 'stroomt', een brede meander beschrijft en ten slotte achter een massief van bomen en struiken verdwijnt.
Stroomt? Uiteraard gaat het om grotendeels stilstaand water, gevoed door een netwerk van drainagebuizen en op peil gehouden door een sluisje, dat door het rotswerk gecamoufleerd wordt. De 'verte' is grotendeels trompe-l'oeil, want de 'rivier' is nauwelijks 140 m lang, maar de slingerbeweging en de versmalling van de vijver naar achteren toe accentueren het vertegevoel. Een vergelijkbare maar 80 jaar oudere mise-en-scène is te bewonderen in het park bij het kasteel van Kruikenburg. Met de specie die werd uitgegraven voor de aanleg van de vijver werden langs de rand van het park beplantingsheuveltjes aangelegd. Het gevoel van verte en eindeloosheid wordt ook nog versterkt door de naar het noorden toe versmallende open ruimte, die langs weerszijden door bosplantsoen wordt afgezoomd. Het park vormt een gesloten geheel; er is geen doorkijk in het landschap ten noordoosten van het domein, want de smalle noordzijde wordt eveneens gevormd door bosplantsoen. Het plantsoen is gemengd: grauwe abeel (Populus canescens), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), zomer- en kleinbladige linde (Tilia platyphyllos, T. cordata), Amerikaanse en zomereik (Quercus rubra, Q. robur), bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), zilveresdoorn (Acer saccharinum)...Het plantsoen van kwijnende fijnsparren (Picea abies) ten westen van het kasteel is van recente datum. Overvloedige opslag van ruwe iep (Ulmus glabra) doet vermoeden dat deze soort ooit – vóór het uitbreken van de iepenziekte circa 1920 – een beeldbepalende rol speelde. Enkele oude haagbeuken (Carpinus betulus) aan de zuidwestrand, min of meer op rij, zouden overblijfselen kunnen zijn van de oeverbeplanting van de vroegere ringgracht. Vooruitgeschoven massieven en solitairen verlevendigen de open ruimte en de oevers van de 'rivier': groepjes platanen (Platanus x hispanica) op een heuveltje bij de brug en helemaal achteraan in het park, een zeldzame es met onregelmatige, kleine blaadjes (Fraxinus excelsior 'Elegantissima'), een massief van herfstpaardenkastanje (Aesculus parviflora) op de binnenbocht van de 'meander', trompetboom (Catalpa bignonioides)...
In 1914 werd het kasteel samen met het nabijgelegen Neromhof door de Duitsers in brand gestoken. Georges, de zoon van Louis-Chrétien t'Kint, liet het in 1923-1924 heropbouwen in neotraditionele bak- en zandsteenstijl, met een zandstenen plint (vermoedelijk grotendeels de oude), trapgevels, zandstenen kruiskozijnen, banden en negblokken en dankzij de driepassen van de balustrade van het bordes ook een beetje gotisch. De volumes van het nieuwe kasteel herinneren nog sterk aan die van het oude – een centraal 'dubbelhuis' van drie brede traveeën (in plaats van vijf smalle) geflankeerd door twee aanbouwen, waarvan het secundaire karakter duidelijk tot uiting komt in de hoogte en de omvang. De steile zadeldaken zonder mezzanine en de gerecycleerde muurankers '1786' in een van de zijgevels grijpen terug naar de 18de-eeuwse toestand. Het domein ligt sinds geruime tijd verlaten en het onderhoud werd beperkt tot de onmiddellijke omgeving van het kasteel.
Merkwaardige bomen (opname 21 augustus 2007)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Bron: DENEEF R. (red.) 2011: Historische tuinen en parken van Vlaanderen, Inventaris Vlaams-Brabant, Noordwestelijk Vlaams-Brabant, Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel , M&L Cahier 20, Brussel.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. 2011: Landhuis Impdehof met park [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298236 (geraadpleegd op ).
Ruim landhuis met aanhorigheden opgetrokken in neotraditionele stijl in 1923 na verwoesting van een kasteel van 1768 door oorlogsbrand in 1914.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Landhuis Impdehof met park [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40211 (geraadpleegd op ).