Georiënteerde, neogotische parochiekerk van 1874 naar ontwerp van 1873 van de hand van G. Hansotte, gelegen te midden van een omringend, ommuurd kerkhof, door een latere uitbreiding geopend aan de noordzijde.
Over het ontstaan van de parochie zijn weinig concrete gegevens bekend. Volgens een manuale van 1771, opgesteld door de toenmalige bedienaar, was het een stichting van de hertog van Brabant en bezat de norbertijnenabdij van Dielegem in Jette het begevingsrecht. In 1220 is er al sprake van een eigen tiendgebied zodat de primitieve stichting wellicht nog in de 12de eeuw kan worden gesitueerd. De nieuwe kerk werd opgedragen aan de Heilige Medardus (° circa 470 - Ϯ circa 545 of 560) en Gildardus (Ϯ 514), respectievelijk bisschoppen van Noyon en van Rouen. Volgens de overlevering waren het tweelingbroers die alle belangrijke gebeurtenissen van hun leven op dezelfde dag meemaakten (geboorte, bisschopwijding, overlijden…) en om die redenen steeds samen worden vereerd. Deze overlevering is echter niet historisch gestoeld aangezien Gildardus al lang was overleden op het ogenblik dat Medardus in 530 tot bisschop werd gewijd. Vanouds was Rossem ook een vermaard bedevaartsoord ter ere van de Heilige Cornelius die er werd aanroepen tegen stuipen en vallende ziekte.
De oudste voorstelling - een figuratieve kaart van J. De Deken uit 1735 in het kaartboek van de abdij van Groot-Bijgaarden - toont een eenbeukig, vermoedelijk gotisch kerkje met een door forse steunberen en aanleunende bijgebouwtjes geflankeerde westtoren; het geheel wordt omringd door een ommuurd kerkhof. Hoewel aanvankelijk een onafhankelijke parochie verloor Rossem vanaf de 17de eeuw haar zelfstandigheid ten voordele van Wolvertem dat toen ook voor de bediening instond. Pas in 1767 liet de tiendheffer, de abdij van Dielegem, er een pastorie optrekken en kreeg de parochie een residerende bedienaar. Op 9 oktober 1790 ondertekende kardinaal de Frankenberg-Schellendorf, aartsbisschop van Mechelen, het decreet waardoor Rossem de status verwierf van een zelfstandige en onafhankelijke parochie.
De nieuwe parochie was ten opzichte van de omliggende gehuchten min of meer centraal ingeplant, ter hoogte van twee lokaal belangrijke verbindingswegen respectievelijk met het meer zuidelijk gelegen Wolvertem en met het ten oosten gelegen gehucht Imde. Op de Ferrariskaart (1770-1778) vormen de kerk en de nabijgelegen pastorie, samen met de inmiddels verdwenen kosterswoning de enige bebouwing van het door veldwegen omsloten Kerkeveld, primitief dotatiegoed dat volgens 18de-eeuwse bronnen aanvankelijk 15 bunder groot was. Aan de overzijde van straat, nu bekend als Rossemdorp, heeft zich in zuidelijke richting een kleine agglomeratie gevormd, voornamelijk langsheen de weg naar Imde, nu Kleinendries. Zoals blijkt uit de Poppkaart (circa 1860) bleef deze situatie tot midden 19de eeuw vrijwel ongewijzigd. Hierin kwam verandering toen er in 1872 op het Kerkeveld, tussen de kerk en de pastorie, een gemengde lagere school werd opgetrokken naar ontwerp van architect-restaurateur J.J. Van Ysendyck (Parijs 1836-Ukkel 1901).
Een paar jaar nadien, in 1874, werd de - naar verluidt - classicistische parochiekerk van omstreeks 1750, die zich in slechte staat bevond en veel te klein was geworden voor de toenemende bevolking, vervangen door de huidige neogotische, driebeukige kerk. De gotische westtoren die nog in 1839 zou zijn verhoogd, werd in het nieuwbouwproject geïntegreerd. Ontwerper was G. Hansotte, op dat moment provinciaal architect van Brabant, zie gedenksteen in het koor met vermelding van 1874, bouwmeester G. Hansotte en de leden van de kerkfabriek. De originele plannen (plattegrond, langs- en dwarsdoorsnede, gevelopstanden) dateren van 10 augustus 1873 en bleven bewaard in het KCML-plannenarchief.
In 1874 werd gestart met de bouw van de nieuwe kerk en op 16 juli 1877 volgde de plechtige inwijding door monseigneur Anthonis, hulpbisschop van Mechelen. In 1878 verkreeg de kerkraad de toestemming om drie nieuwe altaren te plaatsen en in 1880 om het overige meubilair te vernieuwen. Pas in 1913 werd de vergroting van de kerk kadastraal geregistreerd. Sindsdien werden er geen ingrijpende werkzaamheden meer uitgevoerd. Tijdens herstellingswerken aan de binnenzijde van de toren in 1954 werden twee gotische bogen herontdekt.
De plattegrond ontvouwt een longitudinale kruiskerk met een uitspringende westtoren, een driebeukig schip van twee en een halve traveeën, een licht uitspringend transept met vlakke sluiting, zijkapellen en een koor van één travee met driezijdige sluiting met aanleunende sacristieën. Het geheel is overwegend opgetrokken uit baksteen onder leien bedaking. De plint is gecementeerd met schijnvoegen. Karakteristiek is de verspreide rode kaleilaag met baksteenimitatie, vermoedelijk ter egalisering van het onregelmatige metselwerk - en de eveneens bepleisterde vensteromlijstingen met natuursteenimitatie.
Mogelijk tot de 13de eeuw opklimmende westtoren van vier geledingen onder ingesnoerde naaldspits die, mits aanpassingen, de voorgaande verbouwingen wist te overleven. De twee niveaus hoge, bredere onderbouw in lokale zandige kalksteen, aan de westzijde gestut door versneden steunberen, verwijst duidelijk naar de primitieve westtoren, zoals gekend van de figuratieve voorstelling uit 1735. Ook de spiltrap, het kruisribgewelf op de verdieping en de flankerende, kleine aanbouwen met lessenaarsdak en getraliede, licht getoogde venstertjes met negblokomlijsting verwijzen daarnaar. De twee bovenste, vermoedelijk 18de-eeuwse bouwlagen zijn opgetrokken uit baksteen met gebruik van witte natuursteen voor de druiplijsten, de regelmatige hoekkettingen, de blinde rondboogvensters en de drie rondbogige galmgaten. De oorspronkelijke spitsbogige galmgaten bleven in dichtgemetselde versie in de noord-, zuid- en westwand bewaard.
De toegang in de westgevel bestaat uit een deur in een 18de-eeuwse, hardstenen segmentboogomlijsting met geprofileerd beloop en gegroefde sluitsteen, ingeschreven in een geblokte, rechthoekige omlijsting met druiplijst Het geheel wordt bekroond met een hardstenen segmentboogvenster eveneens in een hardstenen omlijsting.
Het schip met brede middenbeuk en smallere zijbeuken wordt geritmeerd door versneden steunberen - met dubbele, haakse opstelling ter hoogte van het transept. Hoge, smalle lancetvensters zorgen voor de verlichting, ook in de westwand, waar ze worden bekroond met een decoratief paneel met gelobd motief. Het enkel door korte transeptarmen onderbroken, natuurleien zadeldak wordt doorgetrokken over het hoge, driezijdig gesloten, rechthoekige koor, verticaal geleed met lancetvensters en versneden steunberen conform het schip. De aanleunende, symmetrisch opgevatte sacristieën met half schilddak, eveneens belijnd met haakse steunberen, zijn opengewerkt met een rechthoekig tweelichtvenster en een rechthoekige deur met lateiconsoles.
Inwendig zorgen spitsboogarcades op gedrongen zuilen met achtkantig basement en acanthusbladkapiteel waarboven een register van blinde, rechthoekige tweelichtvensters voor een tweeledige opstand. Koor, hoofd- en zijbeuken zijn overkapt met vierdelige, bakstenen kruisribgewelven, opgevangen door colonetten met bladkapiteel of eenvoudige consoles. De overgang van beuk naar koor wordt gearticuleerd door gelede bundelpijlers terwijl de korte transeptarmen als biechtstoelnis fungeren. De bevloering bestaat overwegend uit eenvoudige zwarte en witte zeshoekige tegels terwijl in de toren een oudere, hardstenen vloer bleef bewaard. De beukruimte wordt verlicht door hoge lancetvensters met een heldere beglazing met rode sierboord. De koorpartij wordt verlicht door vijf neogotische, gebrandschilderde glas-in-loodramen uit het bekende, rond 1858 opgerichte glazeniersatelier van Samuël Coucke (1833-1899) in Brugge. De drie glasramen in de apsis die respectievelijk het Heilig Hart van Jezus met de Heilige Margaretha Maria Alacoque, de Prediking van de Heilige Gildardus en de Prediking van de Heilige Medardus voorstellen dateren uit 1887. De twee overige die de Heilige Familie en Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans afbeelden dateren uit 1896. Afgezien van de Lodewijk XV-communiebank is het overige kerkmeubilair van homogeen neogotische factuur. De drie sobere altaren in geschilderde steen met getrapte compositie werden vermoedelijk uitgevoerd naar ontwerp van Hansotte, alleszins het Maria-altaar (circa 1877) waarvan de gesigneerde, niet-gedateerde ontwerptekening bleef bewaard. De preekstoel en de twee biechtstoelen werden rond 1882 gerealiseerd door Van Roey. Tegen de zuilen aangebrachte gepolychromeerde gipsen heiligenbeelden met neogotische sokkel en baldakijn alsook de 14 kruiswegstaties vervolledigen het vrijwel homogeen neogotische interieur. Momenteel bi-chroom, in lichte tinten geschilderd met goudaccenten ter hoogte van de kapitelen wijzen de vier geschilderde medaillons met evangelistensymbolen in het koor mogelijk op een oorspronkelijk polychrome afwerking, alhoewel hiervoor geen verdere indicaties voor handen zijn. Verder beschikt de kerk over de gepolychromeerde houten beelden van Sint-Anna-ten-drieën (begin 16de eeuw) en van de Heilige Cornelius (17de eeuw).
Opmerkelijk zijn tevens de gepolychromeerde reliekhouders van de twee patroonheiligen (einde 16de - begin 17de eeuw).
Ten slotte is er het unieke en sinds 21.08.1979 als monument beschermde Forceville-orgel dat in 1744 door de pastoor van Wolvertem bij de bekende Brusselse orgelbouwer werd besteld en in 1788 door Rossem werd aangekocht.
In de sacristie, hergebruikte panelen van een lambrisering met medaillons van Onze-Lieve-Vrouw en Christus Zaligmaker; de panelen zijn naar verluidt afkomstig uit de oude kerk.
Het omliggende kerkhof is omsloten door een lage bakstenen muur met plint en dekplaten in blauwe hardsteen waarboven een ijzeren hekken met uitgewerkte, gietijzeren tussenzuiltjes, ter plaatse van de westelijke en oostelijke ingang voorzien van geblokte hekpijlers. Gevarieerde graftekens, zowel qua vormgeving als qua materiaal, waarvan de oudste, vooral uitgevoerd in blauwe hardsteen, opklimmen tot de tweede helft van de 19de eeuw.
Auteurs: Kennes, Hilde; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. & Paesmans G. 2018: Parochiekerk Sint-Medarus en -Gildardus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128906 (geraadpleegd op ).
Voorheen afhankelijk van de hoofdkerk van Wolvertem; onafhankelijke parochie sinds 1790.
De huidige neogotische kerk met driebeukig schip en koor met vijfzijdige apsis daterend van 1874, naar ontwerp van architect Hansotte (zie gevelsteen), vervangt een vroegere classicistische kerk van omstreeks het midden van de 18de eeuw - derde kwart 18de eeuw waarvan de westtoren bewaard bleef.
Bredere onderbouw met zandstenen parement, aan de westkant, gestut door twee steunberen; vermoedelijk oudere kern (overgangsstijl 13de eeuw). Ingekaste arduinen segmentboogdeur met geprofileerd beloop en sluitsteen, ingeschreven in een rechthoekige, gegroefde omlijsting; segmentboogvenster steunend op de gestrekte druiplijst.
Bak- en zandstenen bovenbouw uit het midden van de 18de eeuw - derde kwart 18de eeuw, afgelijnd met hoekstenen en gemarkeerd door waterlijsten. Blinde rondboogvensters op de tweede bouwlaag en rondboogvormige galmgaten op de derde; ingesnoerde naaldspits.
Binnenin, op de begane grond, rondboogarcade tussen toren en ingekorte zijkapellen resten van consoles. Rondboogarcade naar de beuk op de tweede bouwlaag, overkluisd door middel van kruisribgewelf. Dichtgemetselde spitsboogvormige galmgaten in de west-, noord- en zuidwanden (binnenin).
Mobilair. Gotische Sint-Anna, Brabants werk van circa 1500(?).
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Parochiekerk Sint-Medarus en -Gildardus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40218 (geraadpleegd op ).