is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hof ten Houte
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Hof ten Houte: woontoren
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Hof ten Houte: omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve Hof ten Houte
Deze vaststelling was geldig van tot
De historische site van het hof ten Houte bestaat uit een vierkante, middeleeuwse woontoren, die vermoedelijk opklimt tot de tweede helft van de 15de eeuw (na 1468), en bijhorende, heden vernieuwde hoevegebouwen. Als oorspronkelijke zetel van een kleinere heerlijkheid, vormt de woontoren een representatief en goed bewaard voorbeeld van een adellijk verblijf uit de bloeiperiode van dit woontype. Het prestige van deze torenvormige bouwvorm kwam na het midden van de 15de eeuw op de voorgrond ten koste van het oorspronkelijke defensieve karakter.
Oorspronkelijk een leen van de hertog van Brabant, gelegen op de grens met Vlaanderen, was het hof ten Houte achtereenvolgens in het bezit van verschillende adellijke geslachten met de eerste heren van Merchtem, de familie Hobosch (voor 1270), van Assche (1270-1468) en Spinola (17de- begin 18de eeuw) als meest bekenden.
De site is gelegen in de vallei van de Brabantse beek, langsheen de grote weg van Henegouwen over Merchtem-Asse naar den Briel aan de Schelde, vlak voor de ingang van het uitgestrekte Buggenhoutbos. De benaming ‘ten Houte’ refereert aan de ligging nabij dit bos, waarop de site werd ontgonnen en dat tot de Eerste Wereldoorlog nog tot tegen het hof reikte. Volgens sommige bronnen zou deze locatie wijzen op een zeker strategisch belang dat in 1560 wegviel als gevolg van de opening van het kanaal van Willebroek.
Over de exacte datering van de donjon lopen de bronnen uiteen. De oudste vermelding van de site als "...wonengen wat(er) beemde en(de) lande en(de) bosch liggende in die p(aro)chie va(n) merchtene geheite(n) ten houte, dat houdende omtrent alte gad(er) xxii buenre..." in het bezit van Robbrecht van Assche, dateert van 1367. Op dat moment bestond de site dus al als een leengoed met een omgrachte woning en waterrijke landen en bossen. Door auteurs als Doperé en Ubreghts werd deze woning, die waarschijnlijk kort voordien was gebouwd, gelijkgesteld aan de huidige toren en aldus rond 1360 gedateerd. Deze datering werd echter in een archeologische studie door Britt Claes uit 2003 weerlegd. Het leengoed werd immers in archivalia uit 1446 nog steeds gelijkaardig omschreven als in 1367, namelijk als een woning met omliggende landen, weilanden, een wijn- en boomgaard. In 1468 werd het hof verkocht door de familie van Assche aan Elizabeth Halfhuys en Jan van Watermaele. Mogelijk dateert de oprichting van de toren pas van nadien.
Behalve archivalia ondersteunen ook stilistische elementen de weerlegging van de datering van de donjon in de tweede helft van de 14de eeuw. De diverse bouwsporen (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van slechts één schietgat) wijzen op een nadruk op bewoonbaarheid en aldus op een minder belang van de verdedigingsfunctie. De toren situeert zich vermoedelijk tijdens de overgangsfase tussen een defensieve en residentiële functie die aan donjons werd gegeven. Daarnaast lijkt ook het materiaalgebruik eerder een datering in de 15de eeuw te ondersteunen. Volledig natuurstenen donjons waren in Vlaanderen over het algemeen vroeger te dateren, terwijl het gebruik van baksteen voor muren in de 15de eeuw werd veralgemeend. Hoewel er een paar uitzonderingen hiervan zijn, vertonen enkele andere 15de-eeuwse, Vlaams-Brabantse donjons in Groot-Bijgaarden, Kobbegem en Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek sterke gelijkenissen met die van ten Houte op het vlak van baksteenformaat. Ook het behouwen met beitel van de kalkzandsteen die oorspronkelijk deel uitmaakte van de constructie lijkt deze nieuwe datering te ondersteunen, aangezien de techniek veralgemeend werd vanaf 1430-1450.
Vermoedelijk fungeerde de woontoren als een buitenverblijf van de adellijke families die deze in hun bezit hadden. Aanwezige bouwsporen van onder meer een lavabonis, een latrine, een binnentrap en een droge kelder wijzen op dit aanzienlijke comfort. Elementen zoals de oorspronkelijke gracht, de schietgaten, de sporen van de vroegere ophaalbrug en het hoog en robuust ogende uitzicht van de toren, verwezen symbolisch naar de vroegere defensieve functie van de donjon en versterkten de symboolwaarde ervan als centrum van de heerlijkheid.
Muurarcheologisch onderzoek maakt het aannemelijk dat de toren oorspronkelijk vrijstond te midden van een omgrachting en dat binnen een tweede omgrachting het neerhof gesitueerd zou zijn. Nadat de toren zijn functie als adellijke woning verloor, werd hij mogelijk geïncorporeerd in een middelgroot hoevecomplex. De bijhorende hoeve werd hoogstwaarschijnlijk verpacht. Dit werd bevestigd in archivalia van 1611, toen ook voor het eerst de stenen woontoren expliciet werd vermeld. Livina van der Heyden en Henricke van Etten verwierven toen "eenen steenen thorren, winhoff, geheeten ’t hoff ten houte (...)" met de hoevegebouwen, aanhorigheden en landerijen.
Op het historisch kaartmateriaal en de iconografische bronnen, die bewaard zijn over het hof, zijn geen sporen af te leiden van een vroegere structuur met een neer- en opperhof. Op de prekadastrale kaart van Acoleyen uit 1705 is "t’hoff ten Houte met bogaert ende vijver" voorgesteld als een vierkante donjon met schilddak, uitgebreid met twee haaks erop aansluitende vleugels en een vrijstaand volume die samen een rechthoekig erf belijnen. Het toen nog steeds omwaterde complex, waarop aan de oostzijde een boomgaard aansloot, was toegankelijk langs de zuidzijde via een brug en een poortgebouw dat deel uitmaakte van de langgerekte oostvleugel. Vóór de toegang lag de sinds 1450 vermelde "dryssche ten haute", een driehoekig perceel met ernaast een waterpoel, zogenaamd "landt ende waterput genaempt Praueel". Mogelijk werd de primitieve, bij de dries horende waterpoel – die in 1450 al vermeld was als "waeterken" – op een bepaald moment door de heren van ten Houte omgevormd tot een lusttuin of prieel. Bij het hof hoorde eveneens een groot areaal akkerland en weidepercelen, die gedurende de daarop volgende eeuwen versnipperd raakten onder meerdere eigenaars. De geïsoleerde, open ligging van het hof te midden van deze akkers en weiden bleef wel bewaard.
Op de Ferrariskaart (1771-1778) was het hof nog steeds volledig omringd door het Buggenhoutbos. De oostvleugel was op dat moment verdwenen en de toegang scheen verlegd naar de oostzijde van het complex. Mogelijk houden deze ingrepen verband met een ingrijpende verbouwing uit de tweede helft van de 18de eeuw toen een nieuw woonhuis werd opgetrokken en ook de donjon werd opengewerkt met een lichtgetoogd, rococogetint venster.
In de 19de eeuw traden grotere wijzigingen op. Volgens E. Sacré werd de donjon in het eerste kwart van de 19de eeuw verlaagd tot de huidige hoogte, wegens de hoge kostprijs van het onderhoud. Ook de bedrijfsgebouwen werden uitgebreid en aangepast. Op de kadastrale kaart van Guiot uit 1823 is een uitbreiding van de woning en de stallen naast de donjon afleesbaar. Deze uitbreiding omvatte verschillende volumes. Ook het bijgebouw aan de overzijde van de woning werd omgevormd tot het latere stalvolume, waarschijnlijk met behoud van de oorspronkelijke moerbalken. Op dat moment had het erf meerdere toegangen en was de dreef met waterwilgen al aanwezig. De gracht was opgedeeld in drie delen. De Poppkaart (circa 1860) toont een vrijwel ongewijzigd beeld, met uitzondering van de toegang die zich opnieuw aan de zuidkant van het erf bevindt. Ook de omgrachting was nog bewaard.
In 1866 werd de uitbreiding met de schuur kadastraal geregistreerd. De gracht werd hierdoor voor een groot deel gedempt en verlegd naar het noordwesten. De steunberen tegen de noordwestelijke wand van de donjon werden voor het eerst weergegeven op een kadastrale schets van 1884. Deze werden toegevoegd naar aanleiding van stabiliteitsproblemen van de toren. Vermoedelijk werden de 18de-eeuwse stallen in de vroege 20ste eeuw grondig verbouwd. Rond 1958 werden de resterende sporen van de omwalling definitief gedempt. Vervolgens werd omstreeks 1974 het woonhuis vernieuwd. In de vroege 21ste eeuw werden de ruïneuze toestand van de grote schuur en de vernieuwde staat van de stal en het woonhuis aangekaart. De toenmalige eigenaar vatte plannen op voor een grondige restauratie van de toren, en het in ere herstellen van het gebruik door de situering van private vertrekken in dit volume. De restauratieplannen werden opgemaakt omstreeks 2004 door architecte Gisèle Gantois. Bij deze opwaardering van de site werd het woonhuis vervangen door een nieuwbouw, die aansluit bij het vroegere gabarit, en werden de bijgebouwen verbouwd of vernieuwd. De historisch gegroeide inplanting bleef wel afleesbaar en ook werd de gracht voor een deeltje hersteld.
Het historische complex wordt omringd door weiden en akkerland en is ingeplant tegen de noordoostelijke valleiflank van de Brabantse beek, nabij de dries van Ten Houte. Het erf is toegankelijk vanaf de straat ten oosten via een gekasseide dreef, geflankeerd door knotwilgen, en wordt langs links en rechts omgeven door boomgaarden, omhaagd met meidoorn. De dreef leidde voorheen naar een rechthoekig gekasseid erf met mestvaalt. Momenteel wordt de dreef doorgetrokken langs de vernieuwde bijgebouwen die het erf ten zuiden en westen flankeren. Het erf vertoont nu voor een groot deel een groene aanleg. De omwalling was gedurende lange tijd gedempt, en werd slechts beperkt hersteld. Een depressie ten noordoosten en -westen van de donjon verwijst wel nog naar de vroege aanwezigheid van een brede gracht.
De kern van de site is de middeleeuwse woontoren, die minstens opklimt tot de tweede helft van de 15de eeuw en zich ten noorden van het erf bevindt. Naar aanleiding van de herwaardering van de site vanaf 2004 werd de woontoren gerestaureerd met een maximaal behoud van de originele materialiteit. De toen al aangepaste hoevegebouwen werden volledig of gedeeltelijk vernieuwd. Zo wordt de donjon momenteel aan haar westzijde geflankeerd door een nieuw woonhuis van twee bouwlagen. De schuur ten zuidwesten werd heropgebouwd in recuperatiebaksteen onder een pannen zadeldak. Tussen dit volume en de stal ten zuidoosten werd ruimte gecreëerd door het stalvolume te halveren in omvang. Deze stal werd van een zadeldak voorzien, gelijkaardig aan dat van de vernieuwde schuur. De recentere stal ten oosten van het erf en de bijgebouwen rond de toren werden afgebroken.
De donjon bestaat momenteel uit drie bouwlagen boven een halfondergrondse kelderverdieping, en wordt afgedekt door een spits schilddak (natuurleien) met een houten dakkapel aan de zuidoostzijde. Deze dakvorm dateert vermoedelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw. Het volume ontvouwt zich op een vierkant grondplan met buitenafmetingen van 7,15 op 7,09 meter. Het verankerde, roodbruine baksteenparement wordt verlevendigd door het gebruik van kalkzandsteen, vermoedelijk Lediaanse, die gebruikt wordt voor alternerende hoekkettingen en vensteromlijstingen. De in de 19de eeuw aangebrachte steunberen tegen de noordoostelijke gevel, werden bij de restauratie verwijderd. Op dat moment werd het parement waar nodig ook hersteld en werden de gevels beter verankerd met de inwendige structuur.
De zuidoostelijke gevel was lange tijd de voorgevel. De oosthoek van het volume vertoont natuurstenen sporen van de vroegere aanzet van een boogvormige doorgang tot de binnenkoer. Deze gevel werd voornamelijk op het niveau van de kelder en de eerste bouwlaag aangepast. Het aanwezige steekboogvenster onder een kalkzandstenen druiplijst en afgesloten met diefijzers, dateert uit de tweede helft van de 18de eeuw. De twee bovenverdiepingen worden elk verlicht door een klein venster in een kalkzandstenen omlijsting met hoekstenen, onder een bakstenen ontlastingsboog. Deze venstertjes zijn waarschijnlijk origineel, en zijn eveneens aanwezig in de noordoostelijke en zuidwestelijke gevels ter hoogte van de zolderverdieping.
De meest oorspronkelijke gevel is de noordoostelijke. Op kelderhoogte bevindt zich een schietgat. Ter hoogte van de eerste bouwlaag is er een deuropening onder een kalkzandstenen latei en een spitsboogvormige ontlastingsboog. Deze oorspronkelijke inkom was eeuwenlang dichtgemetseld, maar werd bij de restauratie opnieuw geopend. Het rechthoekige venster in een kalkzandstenen omlijsting, dat de deur langs rechts flankeert, is geplaatst onder een in hardsteen vernieuwde latei, en dateert vermoedelijk van latere datum. Beide zijn ingevuld met vernieuwd houten schrijnwerk. Op het hogere niveau is centraal een origineel kruisvenster bewaard met kalkzandstenen monelen en omlijsting, geplaatst onder een ontlastingsboog in het metselwerk.
De zuidwestelijke en noordwestelijke gevels van de toren vertonen meer bouwsporen en ingrepen, onder meer te wijten aan de verbinding tussen de toen aanwezige woning, het vervangen van een schouwkanaal en het zoeken naar oplossingen voor stabiliteitsproblemen. Wel bewaren deze gevels ook de continuïteit van de kalkzandstenen hoekkettingen. De noordwestelijke gevel bewaarde op de tweede bouwlaag sporen van een latrine die zich tegen de gevel bevond en die bij de restauratie opnieuw werd gesuggereerd.
De donjon omvat van beneden naar boven een kelderverdieping, een ontvangstniveau, een residentieel niveau en een slaapvertrek op de zolderverdieping. De toestand van het interieur wordt beschreven op basis van gegevens van op het moment van bescherming en het daarna opgemaakte restauratiedossier (2003-2004).
De kelder deed dienst voor voorraad en als sokkel van het bouwvolume. Qua structuur vertoont hij restanten van het oorspronkelijke tongewelf, dat later werd vervangen door drie nieuwe tongewelven. Een originele segmentboogvormige deuropening, rustend op kalkzandstenen consoles in een kwartrondprofiel, is bewaard.
Het bovenliggende niveau deed naar analogie met andere woontorens in Vlaanderen vermoedelijk dienst als ontvangstruimte en eventueel als keuken, wat ondersteund wordt door de aanwezigheid van een – weliswaar niet-originele – schouw. De houten zoldering rust op twee moerbalken – aan de zuidzijde voorzien van korbelen – en twee muurbalken op vijf consoles met kwartrondprofiel. Hier vonden ingrijpende aanpassingen plaats van onder meer de muuropeningen. Bij de restauratie werd de deur die de toegang tot dit niveau vormde, wel opnieuw geopend. Het niveau is voorzien van een rode tegelvloer in gebakken aarde.
Vermoedelijk leidde een verdwenen houten steektrap tegen de noordwand naar het residentiële niveau, dat hoofdzakelijk was afgestemd op het wooncomfort. De balkrichting is gewijzigd op dit niveau en de muurbalken rusten op natuurstenen kraagstukken. Typisch voor dit niveau van donjons in Vlaanderen zijn een schouw, nissen en latrines. Ook hier zijn sporen aanwezig die wijzen op de aanwezigheid van een schouw en van een latrine die aan de gevel hing. Sporen van beeldhouwwerk en een decoratieve afwerking van bijvoorbeeld de kraagstenen en de vroegere schouw, versterken het residentiële karakter. De voornaamste lichtinval werd gecreëerd door het kruisvenster in de noordoostelijke gevel, geplaatst in een segmentboogvormige nis. Dit venster kan op basis van het hang- en sluitwerk gedateerd worden in de 15de eeuw, en bewaart onderaan de luiken die het venster konden afsluiten. Onder het kruisvenster bevinden zich sporen van een met bakstenen opgevuld zitbankje. In de zuidoostelijke wand is ook een venster geplaatst in een segmentboogvormige uitsparing van de muur. Het venster bewaart eveneens een houten luikje en het 15de-eeuwse hang- en sluitwerk. In die wand bevindt zich nog een element dat deel uitmaakt van de oorspronkelijke constructie van de donjon. Zo zijn er sporen van een haard, die geflankeerd wordt door een versierde, dubbele drielobbige nis in baksteen, in twee verdeeld door als pijlertjes fungerende bakstenen. De drielobbige boogjes zijn afgeleid van het gotische motief van de driepas; het geheel wordt bekroond met een vierpasmotief. In de zuidwestelijke wand is er een nis onder een segmentboog aanwezig. De noordwestelijke wand bewaarde de dichtgemetselde, smalle rechthoekige opening die de toegang vormde tot een latrine. Deze opening werd bij de restauratie hersteld en een nieuw uitkragend volume aan de buitenzijde suggereert de voormalige latrine, die vermoedelijk al vrij snel na de bouw gesupprimeerd was.
Het nachtverblijf op het bovenste niveau, was eveneens bereikbaar met een houten steektrap. Dit niveau is lager en heeft een identieke draagstructuur met twee moer- en muurbalken. De ruimte getuigt van minder comfort en is beperkt verlicht door kleine vensters, geplaatst in een segmentboogvormige nis. Ook deze vensters bewaren houten luiken en origineel hang- en sluitwerk. Twee uitstekende kraagstenen bovenaan de oost- en westgevel hielden mogelijk verband met de oorspronkelijke dakstructuur. Die dakstructuur werd bij de restauratie vernieuwd naar oorspronkelijk model.
Auteurs: Verhelst, Julie; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Peizegem
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hof ten Houte [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/40284 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.