Teksten van Landhuis Hof ter Logien

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/40320

Landhuis Hof ter Logien ()

Het landhuis Hof ter Logien klimt op tot circa 1630, maar onderging verscheidene aanpassingen, voornamelijk in 1706 en tijdens het derde kwart van de 18de en 19de eeuw. Het landhuis vormt een karakteristiek ensemble met een vrijstaande, poorttoren (vroege 18de eeuw?) en het omliggende, uitgestrekte park in landschappelijke stijl. Aan de straatzijde bevinden zich nog 19de-eeuwse bijgebouwen naar ontwerp van architect Schadde.

Historiek

Aan de oorsprong van de parochie Ossel lag een hof, waar tot in de 13de à 14de eeuw het ridderlijk geslacht van Ossele leefde. Dit oudste Hof te Ossele bevond zich in de nabijheid van de kerk en situeerde zich in de buurt van het huidige Hof ter Logien. De oudste vermelding van het “Hoff ter Logien” klimt op tot 1532. Op dat moment was er echter nog geen sprake van een landgoed, wel van een hof met woonhuis, schuur, stallen en een boomgaard. Na een opeenvolging van eigenaars kwam het goed omstreeks de eerste helft van de 17de eeuw in eigendom van Jan Hallemans, die later aangesteld werd als meier van Brussegem. Circa 1630 liet een stenen hoeve bouwen. In de daaropvolgende eeuw werd het goed meermaals verkocht en bewoond door verschillende Brussegemse meiers. Na onder meer meiers Jerome Terwecoren en Rutger Cools, werd het domein in 1705 eigendom van Josse-Hubert van den Vyvere, die ook meier van Brussegem werd. Het goed, dat tot dan steeds als hoeve werd vermeld, werd in 1706 aangepast en ingericht als "Speelhuys". Omstreeks 1764-67 onder baron Guillaume van Haren werd de woning heringedeeld en voorzien van een nieuwe decoratie; hij voegde ook een paardenstal en ‘laiterie’ toe aan het domein. Al op de Villaretkaart (1745-48) en Ferrariskaart (1771-1778) was een wegtracé zichtbaar tussen de dorpskern en het landgoed ten oosten, namelijk een dreef aangelegd in 1738. Op de Villaretkaart bevond zich in de as van deze weg, op de plaats van het huidige poortgebouw, een groter volume met een rechthoekige plattegrond. Hoewel het poortgebouw in de eerste inventarisatiecampagne (1975) werd gedateerd in de vroege 18de eeuw, is dit moeilijk te onderbouwen op basis van het historisch kaartmateriaal; op de Ferrariskaart en primitief kadasterplan was het volume immers niet aanwezig, het verscheen pas terug op de midden-19de-eeuwse Atlas van de Buurtwegen. De Ferrariskaart toont wel drie losstaande gebouwen met een rechthoekige plattegrond, waarvan het landhuis het meest noordelijke volume is; de twee andere volumes liggen dichter bij de straat. De gebouwen werden toen al omringd door een uitgestrekte parkaanleg.

Na verschillende eigenaarswissels, kwam het landhuis in 1851 in het bezit van de familie Anne de Molina. In 1859 werd het goed gemoderniseerd en aangepast aan de tijdsgeest naar ontwerp van Joseph Schadde. De poort- en duiventoren bij het landgoed werd pas in 1867 kadastraal geregistreerd. In 1868 registreerde het kadaster de bouw van een nieuwe stal en koetshuis langs de Poverstraat, ten zuidwesten van het landhuis en uitgevoerd volgens plannen van Schadde. Het oudere bijgebouw met koetshuis, dat zich ten zuidoosten bevond, verdween volgens een kadastermutatie van 1873. Eveneens volgens kadastergegevens, werden de stal en het koetshuis uitgebreid omstreeks 1882. De parkaanleg van het uitgestrekte domein wordt bepaald door een ontwerp van Edouard Keilig uit de jaren 1870-1880.

Beschrijving

Het landhuis en de vrijstaande poorttoren klimmen respectievelijk in kern op tot het tweede kwart van de 17de eeuw en de vroege 18de eeuw (?), maar ondergingen aanpassingen in de eeuwen nadien. De bijgebouwen met koetshuis en stallen langs de Poverstraat zijn een 19de-eeuwse realisatie van architect Joseph Schadde. Aan de zijde van de Poverstraat werd vanaf het derde kwart van de 19de eeuw de hoofdtoegang voorzien. Deze werd afgesloten met een verzorgd en decoratief uitgewerkt smeed- en gietijzeren hek, vervaardigd in 1863 door 'La Fonderie' te Molenbeek. Vanaf de dorpskern van Ossel leidde al sinds de 18de eeuw een dreef tot het poortgebouw in het domein. Deze as werd in de late 19de eeuw afgeleid naar het begin van de Poverstraat, ten oosten van het kerkhof. Aldaar werd het domein afgesloten met een smeed- en gietijzeren hek, gevat tussen monumentale roodbruine bakstenen pijlers, geleed door horizontale hardstenen banden en afgelijnd met gesinterde baksteen en hardstenen dekstenen.

Het landhuis klimt in kern op tot het tweede kwart van de 17de eeuw, namelijk tot 1630, maar werd verbouwd omstreeks 1706. In de zuidgevel bevinden zich kalkzandstenen gevelstenen “ANNO” “1706”, vermoedelijk een aanpassing van een oudere jaarvermelding. In het derde kwart van de 18de en 19de eeuw onderging het gebouw aanpassingen, voornamelijk in het interieur; in 1957 werd het volume ontpleisterd en werden de vensteromlijstingen op de bel-etage gedeeltelijk vernieuwd.

Ontpleisterd bakstenen volume van zeven traveeën en één bouwlaag boven een souterrain, afgedekt door een hoog mansardedak (leien), dat verlevendigd wordt met talrijke dakkapellen en een klokkenruiter. Aan de west- en oostzijde wordt de omlopende geprofileerde kroonlijst doorbroken door monumentaal uitgewerkte schoorstenen. Het bakstenen parement wordt verlevendigd door het gebruik van kalkzandsteen voor onder meer een plint, hoekkettingen, vensteromlijstingen met posten en neggen, en restanten van speklagen. De voornaamste elementen van de oudste kern zijn de afgeschuinde zandstenen sokkel in de westgevel en het westelijke deel van de noordgevel, de aanzet van speklagen in de zuidgevel en de kalkzandstenen negblokken in de vensteromlijstingen. Het souterrain wordt geopend met getoogde, getraliede vensters, gevat in een kalkzandstenen omlijsting met sponning en negblokken (deels vernieuwd), vermoedelijk opklimmend tot aanpassingen uit de jaren 1760. De bel-etage wordt geopend met rechthoekige vensters, waarvan de omlijsting met kalkzandstenen negblokken en posten voornamelijk in de west- en zuidgevel werd aangepast tot gecementeerde stijlen. Ook de hardstenen lateien en lekdrempels zijn een latere aanpassing. In de westgevel bewaart één van de vensters verzorgd uitgewerkte tralies. De muuropeningen zijn grotendeels ingevuld met bewaard houten schrijnwerk met ijzeren roeden. Het woonhuis is toegankelijk via een eenvoudige rechthoekige deur in de noordgevel, die voorafgegaan wordt door een bordes met een dubbele hardstenen trap. De voorzijde van de trappartij is ingevuld met kalkzandsteen en de trap is afgesloten met een verzorgde, decoratieve smeedijzeren balustrade. In de noordgevel is er een verdiepte toegangsdeur tot het souterrain voorzien, gevat in een vernieuwde hardstenen omlijsting.

Het interieur bewaart fragmenten uit de diverse bouwfasen. De oudste kern is aanwezig in de twee gewelfde kelders. Overige interieurelementen dateren voornamelijk uit de eerste helft van de 18de eeuw, waaronder de traphal met houten bordestrap, bewaarde stucwerkplafonds en parketvloeren. Andere plafonds en schouwen zijn vermoedelijk 19de-eeuwse aanpassingen onder leiding van architect Schadde.

Ten westen van het hoofdgebouw bevindt zich de verzorgd uitgewerkte poorttoren, naar verluidt opklimmend tot de vroege 18de eeuw en gerestaureerd omstreeks 1953. Het torentje is voorzien van een open, rondboogvormige doorgang, een gesloten bovenverdieping en een dynamische bedaking met een leien tentdak, gemarkeerd door vier dakkapellen onder eveneens leien dakjes, en voorzien van een speelse torenbekroning. Het gebouwtje deed ook dienst als duiventoren. De zandstenen onderbouw is verstevigd door middel van vier steunberen in het verlengde van de oost- en westgevels. De rondboogpoort in de westgevel bewaart een kalkzandstenen omlijsting, voorzien van negblokken, uitspringende imposten, sluitsteen en rondboogdruiplijst. In de oostgevel is de sobere, vlakke zandstenen omlijsting van de rondboogpoort aanwezig. De bakstenen bovenverdieping wordt afgelijnd door hoekkettingen, steigergaten en een geprofileerde kroonlijst, alle uitgevoerd in kalkzandsteen. In de westgevel wordt dit niveau centraal doorbroken door een rondboognis met een omlijsting met imposten en sluitsteen. In de oostgevel is een rondboogvenster, ingevuld met verzorgd houten schrijnwerk, bewaard. In de noordwand van de gecementeerde doorgang bevindt zich een ingemetselde reliëfsteen.

Ten zuidwesten van het landhuis bevinden zich aan de straatkant bijgebouwen met voormalige stallen en koetshuis, ondergebracht in een samengesteld volume van één en twee bouwlagen, met het hoogste onder een schilddak (leien) voorzien van dakkapellen. Het roodbruine baksteenparement is verlevendigd met geprofileerde kalkzandstenen lijsten en horizontale banden. Aan de tuinzijde zijn rechthoekige poorten aanwezig tussen lisenen; de straatgevel is geopend met getoogde muuropeningen, waarbij de vensters in het tweelaagse volume verdeeld zijn door een bakstenen middenstijl. Steigergaten lijnen deze gevel af.

  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Mutatieschetsen en bijhorende mutatiestaten Merchtem, afdeling III (Brussegem), 1867/27, 1868/4, 1873/10 en 1882/14.
  • Carte topographique de la partie de la Belgique comprise entre Gand et Tournay, Maestricht et Liège, levée par Villaret, Ingénieur du Roi, 1745-1748, Institut National de l’Information Géographique et Forestière-Saint-Mandé (France), CH 292, schaal 1:14.400.
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • ANNE DE MOLINA J. 1958: Esquisse généalogique à propos des propriétaires successifs du château d'Ossel, Tablettes du Brabant III, 363-403.
  • BUELENS E. s.d.: Kasteel van Ossel in 1705 opgericht als “Speelhuys”, Klakson.
  • DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2N, Gent.
  • VAN DEN BOSSCHE A. 1967: Het Duivelschuurpad te Brussegem, Vlaamse toeristische bibliotheek, 76.
  • WILLEMS J. 2003: De geschiedenis van de gemeente Brussegem vanaf de Frankische tijd tot het begin van de XXste eeuw, s.l., 61-66 (Deel II).

Auteurs:  De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne; Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. & Verhelst J. 2019: Landhuis Hof ter Logien [online], https://id.erfgoed.net/teksten/313274 (geraadpleegd op ).


Landhuis Hof ter Logien ()

Eertijds zogenaamd "Hof ter Logien", vermeld in 1532; het zou het primitieve Osensele zijn, van waaruit het gehucht ontstond en dat in de 14de eeuw bewoond was door het geslacht van Osele.

Historiek

Tijdens de eerste helft van de 17de eeuw eigendom van Jan Halleman, meier van Brussegem, die er vermoedelijk circa 1630 een stenen hoeve liet bouwen. Nadien meerdere malen verkocht, wordt het in 1705 verworven door meier J.H. van den Vyvere; tot dan toe als hoeve vermeld, wordt het boerenhuis in 1706 aangepast en ingericht als "Speelhuys". In de jaren 1764-67 bezit van baron W. van Haren-Thans, die de woning laat veranderen, ze herindeelt en van een nieuwe decoratie voorziet. Sedert 1851 bezit van de familie Anne de Molina, wordt het goed in 1859 gemoderniseerd en aan de tijdsgeest aangepast. De oude dienstgebouwen worden afgebroken en in 1863 vervangen door nieuwe volgens plannen van architect J. Schadde. Parkaanleg in 1884 ontworpen door architect Keilig.

Beschrijving

Heden is het een sober landhuis gelegen in een fraai aangelegd park naar Engelse stijl, met bij de ingang een naar verluidt in 1870 geplant beukenbos.

Aan de rand van dit bosje, fraaie poorttoren uit begin 18de eeuw (1701?) afgedekt met een tentdak (leien) met vier dakvensters, uitlopend op een speelse bekroning. Zandstenen onderbouw verstevigd door middel van vier steunberen in het verlengde van de voor- en achtergevels. Eerstgenoemde voorzien van een rondboogpoort van zandsteen met negblokken, uitspringende imposten, sluitsteen en rondboogdruiplijst. Bakstenen bovenverdieping voorzien van hoekstenen, steigergaten, een geprofileerde kroonlijst en een centrale rondboognis met imposten en sluitsteen. Ingemetselde reliëfsteen in de gecementeerde doorgang. Achtergevel met een eenvoudige zandstenen rondboogpoort en een rondboogvenster in de bovenbouw. Restauratie van 1953.

Sober, voorheen vermoedelijk bepleisterd hoofdgebouw. Een verhoogde woonverdieping van zeven traveeën op een souterrain, afgedekt met een hoog mansardedak (leien), met talrijke dakkapellen en een klokkenruiter; kern opklimmend tot 1630 doch verbouwd in 1706, circa 1765 en in de 19de eeuw (onduidelijk jaartal 170(6?)6 in de zuidgevel). Tot de oudste kern behoren de afgeschuinde sokkel van zandsteen in de westzijgevel, de aanzet van speklagen in de zuidgevel en sommige bewaarde negblokken aan de vensterposten. Steekboogvormige keldervensters met sponning en negblokken, blijkbaar resulterend van aanpassingen in de jaren 1760. De overige rechthoekige vensters met gecementeerde stijlen, arduinen lateien en dorpels, werden in de 19de eeuw aangepast. In de noordgevel, eenvoudige ingangsdeur voorafgegaan door een perron met dubbele trap.

Ten westen, onbelangrijke aanhorigheden van baksteen, 19de-eeuws.

  • ANNE DE MOLINA J. 1958: Esquisse généalogique à propos des propriétaires successifs du château d'Ossel, in Tablettes du Brabant, III, 363-403.

Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs:  De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Landhuis Hof ter Logien [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40320 (geraadpleegd op ).