De 'Vuurmolen' ('Meunerie Stevens et Decoster') was een industriële graanmaalderij met stoomaandrijving gebouwd in 1902 in gewapend beton. Hij bleef functioneren tot de jaren 1960. De 'Vuurmolen' heeft zijn huidige drieledige structuur, kop-, midden en zijgebouw te danken aan diverse verbouwingen en uitbreidingen die werden uitgevoerd om de maalderijfunctie in stand te houden en zodoende het gebouw aan te passen aan de noden van de tijd.
Historiek
De oorsprong, het middelste deel, werd gebouwd in 1902 op initiatief van de ondernemers Joseph Stevens en Emile De Coster, beiden zonen van liberale burgemeesters van Overijse. De molen werd waarschijnlijk volgens het betonbekistingssysteem 'Système Perraud Dumas' gebouwd door de Brusselse aannemer Leon Monnoyer. De firma 'Mühlenbauanstalt und Machinenfabrik, Gebrüder Seck' uit Dresden leverde de machines, met een productiecapaciteit van 15.000 kilogram per dag, was het een eerder kleine molen. De molen kwam in werking in 1903. Het is het waarschijnlijk de eerste fabriek volledig in gewapend beton van België. De buurtspoorweg werd mogelijk ook rond 1902 verlengd tot aan de Vuurmolen. De sporen zijn nog zichtbaar in de bestrating voor het de maalderij.
In 1922 ging het economisch slechter door de concurrentie van molens met meer capaciteit. De molen werd verkocht aan Camille Desadeleere, directeur van de Molens te Hornu en Leon Remy, die de molen moderniseerden. Hetzelfde jaar wordt er een aanvraag bij het gemeentebestuur ingediend voor de plaatsing van een elektrische motor. In 1954 wordt de gehele installatie geëlektrificeerd. In de jaren 1960 stopte de activiteit van de molen volledig.
Het betonnen hoofdvolume werd in 1902 gebouwd met conciërgewoning en schoorsteen. In de jaren 1920, na de overname, werden twee bijgebouwen rechts (westelijk) van het betonnen volume toegevoegd in baksteen met zadeldak, het eerste werd gebouwd in 1922, het tweede gelijkaardig volume werd ernaast tussen 1922 en 1930 gebouwd. De eerste aanbouw heeft een dak met oorspronkelijke cementleien, het tweede met platte mechanische pannen. De uitbreiding vond plaats uit nood aan burelen en extra stapelplaats. In 1936 werden er paardenstallen toegevoegd achteraan het complex.
Rond 1955 werd de molen gemoderniseerd en werd er een tweede uitbreiding toegevoegd in beton en baksteen links van het betonnen hoofdvolume (oostelijk), beantwoordend aan nieuwe productie- en fabricatietechnieken. Kenmerkend voor dit gebouw zijn de betonnen silo’s. De vormgeving van de gevels is typerend voor industriële panden van deze periode. Later vonden er nog verschillende niet gedocumenteerde kleine aanpassingen plaats tot het in de jaren 1960 leeg kwam te staan. Het gebouw kwam leeg te staan tot het in 1997 door de gemeente werd aangekocht en werd ingericht als administratief centrum. De werken vonden plaats tussen 2005 en 2010 naar ontwerp van A2D Architects met Barbara Van der Wee als raadgevend architect.
Beschrijving
Voorgevel met vijf traveeën gescheiden door lisenen voorzien van diamantkop tussen profielen; vijf bouwlagen met gevellijst tussen tweede en derde bouwlaag. Plat dak met open borstwering, pseudo-dakgoot van beton en fries. Segmentboogvormige muuropeningen en betonnen dorpels, getralied op de begane grond. Laaddeuren in middelste travee en uitstekende betonnen hijsbalk aan dakrand. Vroeger gelijkaardige zijgevels met twee traveeën, doch thans volledig verborgen achter recentere bijgebouwen. Ruw afgewerkte achtergevel: vijf traveeën tussen lisenen met rechthoekige vensters van verschillende afmetingen op verschillende hoogten. Ruwe betonnen pijlers waarin betonnen balken afgeschuind met ezelsoren; betonnen vloeren met ruwgehakte gaten, bestemd voor leidingen en drijfriemen. De technische installatie (vroeger aangedreven door stoommachine, later dieselmotor) is grotendeels verdwenen met uitzondering van een deel van de centrale aandrijvingsassen en een recentere mechanische molen met horizontale molenstenen, aangedreven door een elektromotor.
Rechts, recentere constructies (burelen en stapelplaatsen), in twee fasen gebouwd tussen 1920-1930; aanleunende zadeldaken, bedekt met cementen leipannen en platte mechanische pannen (Hennuyeres); drie bouwlagen en zolder; twee traveeën op begane grond en een segmentboogvormig bovenvenster (afwisselend rode en witte baksteen); arduinen dorpels, of rechthoekige openingen met I-balk als bovendorpel en ontlastingsboog in baksteen en witte baksteen; tussen de bouwlagen horizontale banden van witte baksteen. Binnenconstructie: ruwe betonnen zuilen waarin telkens twee door bouten aan elkaar gekoppelde I-balken, als dragers voor houten vloeren.
Links, constructie van circa 1950: betonnen staketsel met door baksteen opgevulde tussenruimten; plat dak met technische verdieping; zes bouwlagen van drie traveeën, met rechthoekige en vierkante openingen.
De achterbouw van de oorspronkelijke constructie gaat over in een lage bakstenen nieuwbouw, zadeldak bedekt door mechanische pannen; houten vloeren op I-balken.
Voorheen stond er voor het complex nog een gebouw met zadeldak en verhoogd zadeldak (kunstleien), hiervoor door bron gevoed waterbekken, vroeger bestemd als koelwater voor de dieselmotoren.
- Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, DB000578, Begijnhof 13 – Vuurmolen, voorstudie restauratie.
- Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, DB000578, Begijnhof 13 – Vuurmolen, artikel.
- De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2N, Gent.