Teksten van Site Hertboommolen

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/40542

Hertboommolen ()

De Hertboommolen in Roosdaal is een 18de-eeuwse korenmolen met mogelijk oudere elementen, van het type houten staak- of standaardmolen met open voet.

De molen draagt vandaag opnieuw zijn oorspronkelijke naam "Hertboommolen". In de 20ste eeuw drongen de twee bijnamen, de Tragische Molen (wegens de talrijke ongelukken die de opeenvolgende molenaarsfamilies overkwamen), en de Zepposmolen (naar de populaire tv-reeks in de jaren 1960), de oorspronkelijke naam naar de achtergrond. Met de laatste grote restauratie (rond 2000) werd de historische naam, met oudste vermelding in 1391, in eer hersteld. De naam verwijst naar het grote open weiland waaraan de molen grenst. De naam duidt ook op de afgelegen ligging van de molen, in de open velden, aan de kruising van vier wegen: de huidige Molenkauter (vroeger Hertboem), de Windmolenstraat, de Vossenbunderstraat en de huidige Hertboomstraat. Op de Ferrariskaart (circa 1775) is de molensite duidelijk ingetekend met de aanduiding 'Le Moulin Herdt Boom'.

Historiek

Tijdens de 14de eeuw behoorde de molen wellicht tot de bezittingen van de heren van Walcourt, heer van onder meer Lombeek. In 1372-81 kwam de heerlijkheid Lombeek, en dus ook de windmolen, in het bezit van de heren van Gaasbeek. Rond het midden van de 17de eeuw bevond het molencomplex zich reeds geruime tijd in verval, het molenhuis was verdwenen en het erf met een oppervlakte van een halve bunder was bij de aangrenzende gronden ingelijfd. In 1655 liet Alexander de Renesse, graaf van Warfusée en baron van Gaasbeek, een nieuwe windmolen bouwen. Hij zou eveneens de opdracht voor een nieuw molenhuis gegeven hebben, wat wijst op een lemen vakwerkstructuur. Wegens een grote schuldenlast in de familie, was hij genoodzaakt  zijn pas opgerichte molen slechts enkele maanden later te verkopen aan Gabriël Lefebre, heer van Tiercelet. Vreemd genoeg richtte Lefebre, althans volgens de "Specificatie oft pertinente beschryvinghe der baenderye, heerlyckheydt ende kasteel van Gaasbeek" in 1657, amper twee jaar na de wederopbouw, een nieuwe windmolen op. Of ging het enkel om een voltooiing van de werken? Het banrecht ging alleszins niet over op de nieuwe eigenaar Lefebre aangezien hij het molencomplex had gekocht als afzonderlijke entiteit, 'vervreemd' uit de heerlijkheid. Uit een huurovereenkomst van 28 januari 1659 blijkt dat het molenhuis op dat moment alleszins was voltooid en beschikte over een "hovenbuer" of een op het erf vrijstaand bakhuis.

In de periode 1684-1689 kwam de molensite in het bezit van Johannes Dors, procureur in de Raad van Brabant, wiens erfgenamen de molen op 18 juni 1716 verkochten aan de familie De Mesmaecker (1716-1732). Op 14 december 1690 werden zowel molen als molenaarswoning door de troepen van Lodewijk XIV onherstelbaar vernield. Als gevolg van een aanslepend proces in verband met de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de brandstichting werden molen en molenhuis pas in de periode 1725-1727 heropgericht. Dit wordt gestaafd door een in de balk van de molen aangebracht inscriptie “P.V.L. 1727”, verwijzend naar Peeter Van Lierde, de toenmalige molenaar. Vóór 1740 had de Lombeekse molen slechts één steenkoppel voor het malen van graan. In 1740 kwam er een tweede koppel maalstenen bij voor het malen van boekweit. Uit een haard- en schouwtelling uit 1747 kan afgeleid worden dat ook het bakhuis was heropgebouwd (“den heert van eenen hoven”) en dat in het molenhuis een "dobbel schauwe" aanwezig was. Archiefonderzoek wijst op een mogelijke heropbouw in 1758-1760, vermoedelijk na een catastrofe. Een draagbalk draagt alleszins het opschrift "MDM 1760" terwijl de noordelijke teerling dan weer de datering 1785 vermeldt. In 1835 werd de molenaar voor het eerst zelf eigenaar van de molen. Pas in de 19de eeuw kwam er een derde steenkoppel en kreeg de molen een “buik” op de windweeg.

De molen bleef in gebruik tot 1940. Doorheen de 20ste eeuw (1956, 1970) werd de molen verschillende malen hersteld en gerestaureerd. In 2000 werd de molen volledig gedemonteerd in het kader van een maalvaardige restauratie door molenbouwer Wieme Roland & Kris bvba uit Machelen (Zulte), en in 2002 opnieuw opgericht. Hierbij werden onderdelen bewaard, hersteld en vervangen zoals onder meer een “nieuwe” staak vervaardigd uit een 300 jaar oude eik uit Wallonië. In 2007 werd de schuur van de molensite heringericht tot brasserie, de stallen tot het Hertboommolenmuseum met onthaalcentrum voor de bezoekers.

Beschrijving

Ten westen van de dorpskern, op een meer dan 80 meter hoge heuvelrug, op een beplante en met gras begroeide belt, staat de houten standaardmolen met open voet op stenen teerlingen. De molenkast heeft een mansardekap op modillons, afgewolfd aan windzijde (schaliën) en met windvaan aan staartzijde. De windzijde heeft tevens een bedekking met schaliën, en heeft ter hoogte van de steenzolder een verbreding op kraagstukken. De zijwanden en staartzijde hebben een smalle verticale beplanking, in de zijwanden voorzien van loergaten. De staartzijde bevat de inkom met balkon, een korenluik en een luikap ter hoogte van de kapzolder. De top van de staartzijde is afgewerkt met windborden. Het wiekenkruis is uitgerust met gerestaureerde geklinknagelde roeden. De houten staartconstructie bevat een staart met een trap met dubbele leuning die eindigt op het balkon. Het houten kruiwerk gebeurt door middel van een kruihaspel met ketting en kruipalen.

De molen is een tweezolder met bewaarde maalinrichting en herbergt drie koppels maalstenen. In tal van balken en molenonderdelen staan er inscripties, onder meer "MDM 1760", doch werden er oudere balken van de vorige, afgebrande molen uit de 17de eeuw en 1727 hergebruikt.

In los verband rond een erf geschikt staan de molenaarswoning, schuur en stallen. De langs en parallel met de Molenkauter ingeplante, 1784 gedateerde molenaarswoning is opgevat als een éénlaags boerenhuis van het langgeveltype in wit geschilderde en deels bepleisterde baksteen en afgedekt met een zwart pannen zadeldak, aan de erfzijde voorzien van drie met natuurleien afgewerkte dakkapellen. De naar het oosten georiënteerde erfgevel, vermoedelijk begin 20ste eeuw voorzien van een cementbepleistering, is op asymmetrische wijze opengewerkt met een deur en vijf vensters gevat in met houten pennen vergaarde houten kaders. Typerend is de combinatie van een rechthoekige deur met bekronend ovaalrond oculus en vier licht getoogde vensters voorzien van luikduimen. Het rechthoekige venster met hardstenen stijlen en houten dorpels, rechts van de deur, is een latere toevoeging. Het grijs geschilderde schrijnwerk - een opgeklampte deur en ramen met fijne roedeverdeling - zijn het resultaat van een historiserende aanpassing. De muurankers links vermelden de bouwdatum A(nno) 1784, de twee ankers rechts - een cirkelvormig anker met een verticale streep en een X-vorm - verwijzen naar de rijn of molenijzer.

Zoals gebruikelijk bij dit landelijke bouwtype is de in dit geval naar het westen gerichte veld- of straatgevel vrijwel blind met uitzondering van vier gekoppelde en eerder hoog geplaatste kleine vensters voorzien van diefijzers. Links onder de zuidelijke vensters bleef het uit de muur springende natuurstenen gootje van het moosgat bewaard. De noordelijke zijgevel waartegen een kleine bergplaats met lessenaarsdak werd aangebouwd toont de oorspronkelijke afwerking met aandak, vlechtingen en topstuk met daarnaast een later toegevoegd venster in de geveltop. De zuidelijke zijgevel met trapgevel werd vermoedelijk in de jaren 1950 opgetrokken toen een deel van de woning werd omgebouwd tot conciërgewoning.

Onder de zuidelijke woonhelft bevindt zich een met twee tongewelven afgedekte kelder met trap in arkose en een bevloering van baksteen en zwarte en rode gebakken tegels. De keldermuren sluiten niet aan op de muren van de bovenbouw wat er kan op wijzen dat bij de bouwcampagne van 1784 delen van de oudere vakwerk-kern bewaard bleven. Met de inrichting van een conciërgewoning in de jaren 1950 werd de binnenindeling aangepast wat niet wegneemt dat de oorspronkelijke opdeling in drie grote ruimten, namelijk haardkamer met mose of achterkeuken, familiekamer en slaapkamer herkenbaar bleef. Oorspronkelijk was er een haard in de keuken – de sterk gedecoreerde 19de-eeuwse marmeren schouw in de aangrenzende kamer is duidelijk toegevoegd – terwijl de raveelconstructie in de conciërgewoning verwijst naar de in de haardtellingen vermeldde tweede schouw. De binnendeuren zijn mogelijk nog origineel terwijl de afwerking een overwegend historiserend karakter vertoont. Een later toegevoegde trap leidt naar de zolderverdieping met goed bewaarde eiken gordingenkap.

Ten zuiden van het erf, min of meer parallel met de Windmolenstraat, bevinden zich de deels aan elkaar gebouwde stallen en schuur, opgetrokken in witgeschilderde baksteen op geteerde plint en zadeldak in zwarte en rode handvormpan. De uit een groot en klein volume samengestelde stalvleugel met eveneens grijs geschilderde deuren en (laad)vensters onder een houten latei, dateert in zijn huidige vorm vermoedelijk uit de 19de eeuw. Bepaalde elementen zoals de gaten in de moerbalken wijzen in de richting van een versteende vakwerkbouw. De bakstenen vloer, een deels bewaarde roostering van moer- en kinderbalken, bakstenen gewelfjes op metalen liggers, hergebruikte molenonderdelen zoals kruisplaten voor de spantbenen en houten roeden als boord van de voederbakken duiden op verschillende bouwfasen. Met de kopgevel deels aansluitend op de oostelijke stalmuur bevindt zich de naar verluidt rond 1860 van het kasteel van Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek overgeplaatste langsschuur: een nog deels beleemde, maar grotendeels versteende vakwerkconstructie, aan de erfzijde beschoten met kunstleien. De westelijke kopgevel van de schuur en de zuidelijke straatgevel van de stalvleugel bevatten recentere vensterpartijen.

Bij het molencomplex hoort een driehoekig, nog grotendeels door meidoornhagen omzoomd perceel bestaande uit een hoogstamboomgaard - voornamelijk kerselaars -, weiden en restanten van een boerentuin met onder meer twee hulstmassieven die een ijzeren hekken flankeren en een indrukwekkende haag van golvend gesnoeide Taxus Bacata. Gelet op de stamomtrek is de haag vermoedelijk aangeplant kort na de bouw van de molenaarswoning in 1784.

Tegenover het woonhuis bevindt zich nog een oude gietijzeren armpomp met hardstenen waterbak.

  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, DB002187, Tragische Molen, verslag beschermingsdossier molenaarswoning, schuur, stallingen en aanhorigheden.
  • DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 2n, Gent.
  • STRUYF J. s.d.: Archivalisch, bibliografisch en kadastraal onderzoek van het windmolen complex te Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek: verkenningen, niet gedateerde bouwhistorische nota opgemaakt in het kader van de restauratie van de windmolen.

Auteurs:  Piens, Joachim; De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Piens J. & De Sadeleer S. 2020: Site Hertboommolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359677 (geraadpleegd op ).


Windmolensite De Tragische Molen ()

Site met een staakmolen met open voet op de Molenkauter in Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek te Roosdaal uit 1760 met mogelijks oudere elementen. De molen is ook bekend als Hertboommolen (oudste benaming) of Zepposmolen, naar de populaire tv-reeks.

Historiek

Ten westen van de dorpskern op een meer dan 80 meter hoge heuvelrug staat de 'Tragische molen', zo genoemd omwille van de talrijke ongelukken die de opeenvolgende molenaarsfamilies overkwamen. De oudste vermelding van deze staakmolen op de kruising van de huidige Molenkauter (vroeger Hertboem genaamd), de Windmolenstraat, de Vossenbunderstraat en de Hertboomstraat, dateert van 1391 als Hertboommolen. Vooralsnog valt niet uit te maken onder wiens gezag de molensite tot ontwikkeling kwam.

Tijdens de 14de eeuw behoorde de molen wellicht tot de bezittingen van de heren van Walcourt, de opvolgers van de heren van Aa. Tussen 1372-1381 en 1651 was hij opgenomen in de heerlijkheid Gaasbeek. Uit de verkoopakte van 2 augustus 1655 blijkt dat de toenmalige heer van het Land van Gaasbeek, Alexander de Renesse, het banrecht bezat, het recht om zijn onderdanen te verplichten zich van de molen tegen betaling te bedienen. Dit banrecht ging niet over op de nieuwe eigenaar Gabriël Lefebre, heer van Tiercelet, aangezien hij het molencomplex had gekocht als afzonderlijke entiteit, 'vervreemd' uit de heerlijkheid.

In de periode 1684-1689 kwam de molensite in het bezit van Johannes Dors, procureur in de Raad van Brabant, wiens erfgenamen de molen op 18 juni 1716 verkochten aan de familie De Mesmaecker (1716-1732). Achtereenvolgens in handen van Henricus De Bruyn en erfgenamen (1732—1772) en de heer van Lennik, Carolus Josephus Guilelmus De Man (1772-1834) werd de molen op 16 januari 1835 aangekocht door Jan Baptist Vande Velde. Voor het eerst werd de molenaar zelf eigenaar van de molen. De molen veranderde nog een aantal keer van eigenaar en bleef in gebruik tot 1940. Doorheen de 20ste eeuw werd de molen verschillende malen hersteld en gerestaureerd.

Vanaf het midden van de 17de eeuw kan de bouwgeschiedenis in grote lijnen worden gereconstrueerd. Op dat moment bevond het molencomplex zich reeds geruime tijd in verval, het molenhuis was verdwenen en het erf met een oppervlakte van een halve bunder bij de aangrenzende gronden ingelijfd. Bij akte van 28 mei 1655 sloot de Renesse een overeenkomst met Merten Vander Maele voor de oprichting van een nieuwe molen op de molenberg "waar iersteyts noch eenen molen gestaen heeft". Vander Maele kreeg eveneens de opdracht een nieuw molenhuis te timmeren, wat wijst op een lemen vakwerkstructuur.

Uit de verkoopakte van 20 augustus 1655 waarbij de molensite door de Renesse wordt overgemaakt aan Gabriël Lefebre blijkt dat enkel de molen intussen was voltooid. Vreemd genoeg richtte Lefebre, althans volgens de "Specificatie oft pertinente beschryvinghe der baenderye, heerlyckheydt ende kasteel van Gaasbeek" in 1657, amper twee jaar na de wederopbouw een nieuwe windmolen op. Of ging het enkel om een voltooiing van de werken? Uit een huurovereenkomst van 28 januari 1659 blijkt dat het molenhuis op dat moment alleszins was voltooid en beschikte over een "hovenbuer" of een op het erf vrijstaand bakhuis.

Op 14 december 1690 werden zowel molen als molenaarswoning door de troepen van Lodewijk XIV onherstelbaar vernield. Als gevolg van een aanslepend proces in verband met de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de brandstichting werden molen en molenhuis pas in de periode 1720-1727 heropgericht. Dit wordt gestaafd door een in de balk van de molen aangebracht inscriptie “P.V.L. 1727”, verwijzend naar Peeter Van Lierde, de toenmalige molenaar. Uit een haard- en schouwtelling uit 1747 kan afgeleid worden dat ook het bakhuis was heropgebouwd (“den heert van eenen hoven”) en dat in het molenhuis een "dobbel schauwe" aanwezig was. Of de molen rond 1760 werd vernietigd en met restanten heropgebouwd zoals sommige bronnen beweren is niet echt duidelijk. Een draagbalk draagt alleszins het opschrift "MDM 1760" terwijl de noordelijke teerling dan weer de datering 1785 vermeldt.

In 2002 werd de in juni 2000 volledig gedemonteerde windmolen in het kader van een volledige restauratie opnieuw heropgericht.

Beschrijving

De tragische molen is een houten windmolen met behouden wieken, een staakmolen met open voet, die in 1956, 1970 en 2002 werd gerestaureerd. Er zijn inscripties, onder meer "MDM 1760", op balken binnenin, aanwezig doch er werden oudere balken van de vorige, afgebrande molen uit de 17de eeuw en 1727 hergebruikt. De windmolen maalt koren (met drie steenkoppels) en wordt maalvaardig gehouden door de vzw Windmolen Hertboom en eigenaar Jozef Van Waeyenberge.

Aan de voet van de sinds 1944 beschermde houten staakmolen bevinden zich de in los verband rond een erf geschikte molenaarswoning, schuur en stallen. De langs en parallel met de Molenkauter ingeplante, 1784 gedateerde molenaarswoning is opgevat als een éénlaags boerenhuis van het langgeveltype in wit geschilderde en deels bepleisterde baksteen en afgedekt met een zwart pannen zadeldak, aan de erfzijde voorzien van drie met natuurleien afgewerkte dakkapellen.

De naar het oosten georiënteerde erfgevel, vermoedelijk begin 20ste eeuw voorzien van een cementbepleistering, is op asymmetrische wijze opengewerkt met een deur en vijf vensters gevat in met houten pennen vergaarde houten kaders. Typerend is de combinatie van een rechthoekige deur met bekronend ovaalrond oculus en vier licht getoogde vensters voorzien van luikduimen. Het rechthoekige venster met hardstenen stijlen en houten dorpels, rechts van de deur, is een latere toevoeging. Het grijs geschilderde schrijnwerk – een opgeklampte deur en ramen met fijne roedeverdeling – zijn het resultaat van een historiserende aanpassing. De muurankers links vermelden de bouwdatum A(nno) 1784, de twee ankers rechts – een cirkelvormig anker met een verticale streep en een X-vorm - verwijzen naar de rijn of molenijzer.

Zoals gebruikelijk bij dit landelijke bouwtype is de in dit geval naar het westen gerichte veld- of straatgevel vrijwel blind met uitzondering van vier gekoppelde en eerder hoog geplaatste kleine vensters voorzien van diefijzers. Links onder de zuidelijke vensters bleef het uit de muur springende natuurstenen gootje van het moosgat bewaard. De noordelijke zijgevel waartegen een kleine bergplaats met lessenaarsdak werd aangebouwd toont de oorspronkelijke afwerking met aandak, vlechtingen en topstuk met daarnaast een later toegevoegd venster in de geveltop. De zuidelijke zijgevel met trapgevel werd vermoedelijk in de jaren 1950 opgetrokken toen een deel van de woning werd omgebouwd tot conciërgewoning.

Onder de zuidelijke woonhelft bevindt zich een met twee tongewelven afgedekte kelder met trap in arkose en een bevloering van baksteen en zwarte en rode gebakken tegels. De keldermuren sluiten niet aan op de muren van de bovenbouw wat er kan op wijzen dat bij de bouwcampagne van 1784 delen van de oudere vakwerk-kern bleven bewaard.

Met de inrichting van een conciërgewoning in de jaren 1950 werd de binnenindeling aangepast wat niet wegneemt dat de oorspronkelijke opdeling in drie grote ruimten, namelijk haardkamer met mose of achterkeuken, familiekamer en slaapkamer herkenbaar bleef. Oorspronkelijk was er een haard in de keuken – de sterk gedecoreerde 19de-eeuwse marmeren schouw in de aangrenzende kamer is duidelijk toegevoegd – terwijl de raveelconstructie in de conciërgewoning verwijst naar de in de haardtellingen vermeldde tweede schouw. De binnendeuren zijn mogelijks nog origineel terwijl de afwerking een overwegend historiserend karakter vertoont. Een later toegevoegde trap leidt naar de zolderverdieping met goed bewaarde eiken gordingenkap.

Ten zuiden van het erf, min of meer parallel met de Windmolenstraat, bevinden zich de deels aan elkaar gebouwde stallen en schuur, opgetrokken in witgeschilderde baksteen op geteerde plint en zadeldak in zwarte en rode handvormpan. De uit een groot en klein volume samengestelde stalvleugel met eveneens grijs geschilderde deuren en (laad)vensters onder een houten latei, dateert in zijn huidige vorm vermoedelijk uit de 19de eeuw. Bepaalde elementen zoals de gaten in de moerbalken wijzen in de richting van een versteende vakwerkbouw. De bakstenen vloer, een deels bewaarde roostering van moer- en kinderbalken, bakstenen gewelfjes op metalen liggers, hergebruikte molenonderdelen zoals kruisplaten voor de spantbenen en houten roeden als boord van de voederbakken wijzen op verschillende bouwfasen. Met de kopgevel deels aansluitend op de oostelijke stalmuur bevindt zich de naar verluidt rond 1860 van het kasteel van Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek overgeplaatste langsschuur: een nog deels beleemde, maar grotendeels versteende vakwerkconstructie, aan de erfzijde beschoten met kunstleien.

Bij het molencomplex hoort een driehoekig, nog grotendeel door meidoornhagen omzoomd perceel bestaande uit een hoogstamboomgaard – voornamelijk kerselaars -, een weiden en restanten van een boerentuin met onder meer twee hulstmassieven die een ijzeren hekken flankeren en een indrukwekkende haag van Taxus bacata – 138(0) golvend gesnoeid op 130. Gelet op de stamomtrek is de haag vermoedelijk aangeplant kort na de bouw van de molenaarswoning in 1784. Tegenover het woonhuis ook een oude gietijzeren armpomp met hardstenen waterbak.

De molen bevindt zich op een typisch open kouterlandschap. Dit landschap doet de intrinsieke waarde van de molen tot zijn recht komen en bezit de fysische eigenschappen die een waarborg vormen voor zijn instandhouding en onderhoud. Heel het gebied ligt in een straal van 750 à 1000 meter die wetenschappelijk wordt vooropgesteld met het oog op een vrije windvang.

  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, DB002187, Tragische Molen, verslag beschermingsdossier molenaarswoning, schuur, stallingen en aanhorigheden.
  • DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 2n, Gent.
  • STRUYF J. s.d.: Archivalisch, bibliografisch en kadastraal onderzoek van het windmolen complex te Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek: verkenningen, niet gedateerde bouwhistorische nota opgemaakt in het kader van de restauratie van de windmolen.

Auteurs:  Piens, Joachim
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Piens J. 2013: Site Hertboommolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/187719 (geraadpleegd op ).


De Tragische Molen ()

De tragische molen genaamd, wegens de ongelukken die de molenaarsfamilies troffen.

Houten windmolen met behouden wieken, die in 1956 en in 1970 werd gerestaureerd; inscripties, onder meer "MDM 1760" op balken binnenin, doch er werden oudere balken van de vorige, afgebrande molen hergebruikt.

Molenaarshuis met één verdieping en zadeldak (grijze pannen) met drie dakkapellen, gedateerd A 1784 door verankering in de tuingevel. Gecementeerde gevel met licht steekboogvormige kozijnramen en een rechthoekige deur. Een zijgevel met vlechtingen.

Langsschuur van baksteen met zadeldak (pannen), doch een lemen binnenwand en een poort in stijl- en regelwerk.


Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs:  De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Site Hertboommolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40542 (geraadpleegd op ).