erfgoedobject

Blarethoeve

bouwkundig element
ID
40616
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/40616

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Blarethoeve
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Blarethoeve
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Blarethoeve met omgeving
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Blarethoeve
    Deze vaststelling was geldig van tot

Beschrijving

Restanten van de Blarethoeve op de hoek van de Waterloose Steenweg en de Zoomlaan.

In 1836 registreert het kadaster de verkoop, door de 'Algemeene Maatschappij', van een groot stuk grond in het Zoniënwoud aan Peter Joseph Lecharlier uit Brussel. Het wordt in drie delen verdeeld, één deel blijft bos, op een ander stuk wordt een kasteel opgericht, op het derde stuk komen 'usines'. De bijbehorende mutatieschets toont de vage omtrek van twee constructies: het kasteel in een gesloten, rechthoekige vorm rond een rechthoekig binnenplein met een eind verderop de fabriek als een rechthoekige vorm met een drietal aanbouwen op rechthoekig grondplan. Het kasteel zou volgens gegevens uit de literatuur omgevormd worden tot hoeve om in de jaren 1960 te verdwijnen.

Volgens gegevens uit de literatuur had majoor (later generaal) Lecharlier, een bijzonder kleurrijke figuur en de gewezen commandant van het vrijcorps 'tirailleurs de la Meuse, dat betrokken was in de Belgische onafhankelijkheidsstrijd, zijn fortuin vergaard in 1834, als bevelhebber van een leger van Belgische huurlingen in dienst van koningin Maria II van Portugal. Met het geld dat hij had verworven, wou Lecharlier naar verluidt in Sint-Genesius-Rode een dorp oprichten en zo zijn naam onsterfelijk maken. Saillant detail daarbij is dat de 'Gazette van Gend' van 15 april 1836 bericht over een geschil tussen 'den generael Le Charlier' en één van zijn officieren, omdat Lecharlier de soldij van zijn officieren voor de Portugese campagne voor zichzelf zou gehouden hebben.

Volgens gegevens uit de literatuur werd de fabriek al in 1836 van de nodige (en zeer diverse) uitrusting voorzien, met onder meer een krachtige stoommachine, een zaagmachine die ook marmer kon zagen en een kuiperij met alle toebehoren. Lecharlier zou ook plannen gehad hebben om in de gebouwen een stokerij, een brouwerij, een bloem- en oliemolen en een glasfabriek onder te brengen. Bij een eerste, mislukte poging om zijn eigendommen te verkopen, eveneens in 1836, werd dit ook zo op de verkoopsaffiche vermeld: 'Usines, propres à une distillerie, brasserie, moulin à farine et huile, grands magasins, une machine à vapeur de la force de 35 à 40 chevaux'.

Volgens het kadaster liet Lecharlier in 1839 de fabriek omvormen of uitbreiden. De kadastrale legger vermeldt: '1839 construction d'une maison de campagne et batiment'. Op de bijbehorende mutatieschets is op het terrein aanvankelijk alleen een gebouw op T-vormig grondplan ingetekend, dat achteraan op het perceel gesitueerd is. Dit gebouw wordt links en rechts naar straatzijde uitgebreid met twee aanbouwen op vierkant grondplan. Tegelijk verschijnt aan straatzijde een nieuw gebouw op U-vormig grondplan.

Op het plan dat bij de verkoop in 1836 gemaakt werd, zijn echter zowel aan straatzijde als achterin gebouwen op T-vormig grondplan getekend, die volgens de legende bij het plan één jaar oud zouden zijn. De glasfabriek is ingetekend als 'fondation de la verrerie', een constructie op rechthoekig grondplan die achteraan op het perceel van de fabriek is ingetekend.

Volgens gegevens uit de literatuur zou de generaal in 1841 in de fabrieksgebouwen ook een slachterij en vetsmelterij hebben ondergebracht, hetgeen bevestigd zou worden door een rechtszaak die tegen hem werd aangespannen in 1842 over de betaling van paardenhuiden- en hoofden.

De eigendommen van Lecharlier, die in 1847 zou omkomen bij een schipbreuk in Cuba, worden volgens het kadaster uiteindelijk in 1846 verkocht aan Petrus Josephus Hallez, notaris en 'borgmeester' (burgemeester) uit Waterloo. In 1848 worden de eigendommen verdeeld en de voormalige fabriek, die dan te boek staat als 'landsdouwe huys en gebouw' komt in handen van Adele Col-Duy, eigenares uit Beersel.

Vanaf 1869 is het geheel eigendom van Guillelmus-Felix Wittouck-Boucqueau, 'nijverheidsman' uit Sint-Pieters-Leeuw, die de gebouwen in 1870 laat uitbreiden, zodat aan de noordkant een volledige vleugel ontstaat en de oostelijke vleugel op twee plaatsen verbreed wordt. De noordwesthoek van de gebouwen wordt afgesplitst en er wordt een stoomstokerij in ondergebracht, die in 1874 en 1892 vergroot wordt, onder meer door de oprichting van een afzonderlijk bijgebouwtje ten noorden.

In 1878 volgt een nieuwe verkoop, aan Florentinus Eloy Duvillier, fabrikant uit Roubaix. Vervolgens zijn de gebouwen voor 9/10 eigendom van de 'Naamloze Maatschappij Compagnie Immobilière de Belgique' en voor 1/10 van baron Ferdinand Bayens-Zuenon, gouverneur van de 'Société générale de Belgique'.

In 1910 wijzigt de bestemming van de stoomstokerij. Het geheel wordt kadastraal nu als huis beschreven. Vanaf 1922 tot in de jaren 1980 zijn de gebouwen in handen van de familie Lambeau uit Brussel.

Volgens gegevens uit de literatuur zou de stoomstokerij op een gegeven moment zijn uitgebaat door ene Louis Blaret, wat de gebouwen de naam 'Blarethoeve' bezorgde.

De Blarethoeve werd als monument beschermd in 1981. Jaren van verwaarlozing leidden tot een bijna volledige aftakeling van de gebouwen. Op het moment van de herinventarisatie (zomer 2013) stonden nog de vier buitenmuren van het hoofdgebouw aan straatzijde en een deel van de muur van de noordelijke vleugel recht. Momenteel worden de gebouwen gerenoveerd/gereconstrueerd om (her)bestemd te worden tot rust- en verzorgingstehuis.

Beschrijving

Aan straatzijde vleugel van zeventien traveeën met twee en een halve bouwlaag, oorspronkelijk voorzien van een schilddak (pannen, nok parallel aan de straat), echter ontmanteld op het ogenblik van de inventarisatie. Voorgevel geritmeerd door hoge rechthoekige muuropeningen op de begane grond, door een register van rondboogvensters (grotendeels blind) ingeschreven in rechthoekige muurvakken met doorlopende onderdorpels op de tweede bouwlaag, en door kleine rechthoekige zoldervensters met doorlopende onderdorpels. Verbouwde ordonnantie in de erfzijdegevel.

Ten noorden restant van de bakstenen stalvleugel, klein segment van een muur met rondboogarcade.

  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, DB000674, Blarethoeve, bouwhistorische studie (2009).
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, mutatieschetsen Sint-Genesius-Rode, tweede afdeling, 1836/29, 1839/18, 1868/33, 1780/18, 1874/17.
  • Gazette van Gend 3209, 15/4/1836. Raadpleegbaar via Google Books.
  • KNOOP W.J. 1857: De Tiendaagsche Veldtogt in Augustus 1831, Amsterdam, 41. Raadpleegbaar via Google Books.
  • MAZIERS M. 1975: De La Hulpe à Rhode-Saint-Genèse en passant par la France, l'Angleterre et le Portugal ou l'odyssee du général Lecharlier, Le Folklore Brabançon 207-208, 281-321.
  • MAZIERS M. 1978: À propos des fermes de Rhode-Saint-Genèse: ferme Blaret, Ucclensia 72, 11-12.
  • S.N. 1834: Campagne de six mois dans le royaume des Algarves en Portugal, Brussel. Raadpleegbaar via Google Books.
  • S.N. 1993: Rhode vers 1850, Ucclensia 146, 19-24.

Auteurs: De Houwer, Veerle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Blarethoeve [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/40616 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.