Georiënteerde laatgotische kerk met bouwfases in de 15de eeuw, begin 16de eeuw, classicistische aanpassingen en uitbreidingen na 1783, gedeeltelijke heropbouw en restauratie in neogotische stijl in 1902-1904. Ommuurd kerkhof, 50 are, beplant in de jaren 1920 met platanen en zomerlinden nadat een oudere aanplanting grotendeels was gerooid. Links voor de kerk staat een Heilig Hartbeeld uit het interbellum.
Volgens sommige literatuurbronnen zou er al een kerk of kapel bestaan hebben ten tijde van Karel de Grote. In de negende eeuw is er in ieder geval sprake van de moederkerk van Sint-Pieters-Leeuw met negen dochterkerken waaronder Vlezenbeek en de kapel van Mekingen, zie Maria-Magdalenakapel, Jan Baptist Cardijnstraat. In 1079 schonk de toenmalige bisschop van Kamerijk, Gerard II, het altaar van de Sint-Pieterskerk samen met dat van Vlezenbeek aan de abdij van het Heilig Graf van Kamerijk, die er voortaan ook als belangrijkste tiendheffer zou fungeren. De bouw van de huidige kerk valt te situeren in de vijftiende - zestiende eeuw. Mogelijk was de bestaande kerk te klein geworden om tegemoet te komen aan de toenemende stichting van missen en kapelaniën. Van de oudere romaanse kerk zijn geen afbeeldingen of beschrijvingen bewaard, maar in de huidige kerk resten wel enkele duidelijke sporen van een vroeger gebedshuis.
De huidige kerk die qua uitzicht hoofdzakelijk aansluit bij de Brabantse laatgotiek van de vijftiende - zestiende eeuw, kwam tot stand in verschillende bouwfasen. Voor de bouwgeschiedenis werd gebruik gemaakt van de studie die architect Karel Breda maakte naar aanleiding van het restauratiedossier 1991; hij baseerde zich hiervoor op de nog fragmentarisch bewaarde kerkrekeningen van de periode 1462-1599 en een nauwkeurige opmeting van het huidige kerkgebouw waaruit bleek dat een aantal kerkonderdelen niet de aslijn van het gotische koor en schip volgen.
Er zijn drie grote bouwfasen te onderscheiden: de eerste fase bestond uit de bouw van het koor en het transept in de eerste helft van de vijftiende eeuw, in de tweede fase in het begin van de zestiende eeuw werden het schip en de toren gerealiseerd terwijl de derde fase bestond uit classicistische aanpassingen en uitbreidingen na 1783. Naarmate de werken vorderden werd de oude romaanse kerk gesloopt.
De nieuwe kerk, geënt op de bestaande romaanse inplanting, werd zoals gezegd aangevat in de eerste helft van de vijftiende eeuw; over deze eerste bouwfase is nagenoeg niets geweten aangezien de werken al geruime tijd beëindigd waren ten tijde van de oudst bewaarde kerkrekeningen van 1461-1462; zich baserend op metingen veronderstelt K. Breda dat eerst het transept werd gebouwd en nadien het koor. Uit de kerkrekeningen blijkt dat men na 1462 nog druk bezig was met het inrichten en verfraaien van het interieur van de transeptkapellen. Men mag echter aannemen dat transept en koor, op dat ogenblik nog aansluitend bij het romaanse schip, volledig klaar waren in 1475 toen de vertegenwoordiger van de bisschop van Kamerijk vijf altaren kwam inwijden. Vermoedelijk dateert ook de noordelijke sacristie uit deze periode. De tweede fase nam pas een aanvang met de bouw van de toren in 1510 naar ontwerp van Lodewijk van Bodeghem; het eerste jaar werd de toren gebouwd tot aan het klokkenhuis; het jaar nadien werd de actuele hoogte bereikt; de werken waren zo goed als voltooid in 1512 toen werd gestart met het kerkschip dat onder dak kwam in 1527. Vervolgens werd nog ongeveer twintig jaar besteed aan de totale afwerking.
Een afbeelding in het Kaartboek van de abdij van Ter Kameren (1716-1720) geeft ons een duidelijk beeld van de toenmalige kerk: een door lage zijbeuken geflankeerde middenbeuk met zware ingebouwde westtoren, een sterk uitspringend transept en een koor van twee rechte traveeën met vijfzijdige sluiting. Dwars op de zuidelijke zijbeuk stond een inkomportaal dat later verdween door de verbreding van de zijbeuken. Van de zuidelijke sacristie is er nog geen spoor, maar het ommuurde kerkhof wordt duidelijk weergegeven. Tussen de tweede en derde bouwfase werd in de westgevel een nieuw inkomportaal gemaakt, zie chronogram 1768.
De derde grote bouwfase ten slotte omvatte de vergroting van de zijbeuken die samen met de middenbeuk tegelijkertijd onder één dak werden gebracht in de periode 1783-1784. Hierdoor verdween de oorspronkelijke basilicale opstand; sporen van de vroegere vensters in de middenbeuk bleven bewaard. In de loop van de achttiende eeuw werd ook de zuidelijke sacristie gebouwd; de juiste periode van oprichting werd nog niet achterhaald, maar ze dateert in ieder geval van na 1720, aangezien ze nog niet werd afgebeeld in het Kaartboek van Ter Kameren.
Volgende grote stap in de bouwgeschiedenis was de gedeeltelijke heropbouw en restauratie van de kerk nadat in 1900 een zuil instortte, gevolgd door een deel van het gewelf; deze werken werden uitgevoerd in de periode 1902-1904 onder leiding van architect Jules Rau (Brussel) die hiervoor gebruik maakte van de neogotische stijl. Zo werden de classicistische rondboogvensters vervangen door neogotische spitsbogen en de gewelven van de zijbeuken werden vernieuwd. De restauratiewerken uitgevoerd in de jaren 1961-1962 waren voornamelijk gericht op het versterken van de fundamenten, het vernieuwen van het houtwerk en de leien van beide torens en het reinigen en herstellen van de gevels.
De plattegrond in de vorm van een Latijns kruis, ontvouwt een driebeukig schip van drie traveeën met ingebouwde westtoren, een licht uitspringend transept met vlakke sluiting en een koor van twee rechte traveeën met vijfzijdige sluiting, geflankeerd door sacristieën. Het geheel vormt een vrij sobere constructie opgetrokken uit verschillende soorten steen: Balegemse en Lediaanse kalksteen, kwartssteen en petit granit, alles onder leien bedaking met vieringtoren. De onderbouw van koor en transept vertoont verschillende soorten steen van ongelijke afmetingen, verwijzend naar het herbenutten van de Romaanse fundamenten en de recuperatie van een gedeelte van het afbraakmateriaal.
Dominerende massieve westtoren van vier, grotendeels blinde geledingen met versneden hoeksteunberen onder ingesnoerde naaldspits; driekwartrond traptorentje tegen de zuidzijde; ook hier verwijst de onregelmatig gehouwen steen en het materiaalverschil naar het gedeeltelijke hergebruik van het afbraakmateriaal van de Romaanse toren.
Classicistisch inkomportaal onder driehoekig fronton met een tiara en sleutels, attributen van de patroonheilige; een gedeeltelijk verweerd chronogram "prInCIpI/ DenUo/ apostoLorUM /strUCta" verwijst naar 1768 als bouwjaar van het portaal; de bespijkerde houten vleugeldeur met gesculpteerde makelaar met onder meer de afbeelding van Sint-Pieter werd vervangen na de algemene restauratie in het begin van de twintigste eeuw, zie ingegrift jaartal MCMXI (1911); voortgaande op de briefwisseling van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen werd de deur gemaakt naar een ontwerp (1910) van J. Van Tuyn; bekronend spitsbogig doksaalvenster. Op de rechtse hoeksteunbeer werd een gedenkplaat voor de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog aangebracht. De sterk verankerde, bovenste geleding vertoont gekoppelde spitsbogige galmgaten onder een druiplijstje met bekronende kruisbloem en een omlopende rij steigergaten.
De uitwerking van het schip werd zeer sober gehouden; de langsgevels zijn uitgewerkt in Balegemse zandsteen op een plint van blauwe hardsteen; de eenvoudige spitsboogvensters hebben neogotisch maaswerk van Euvillesteen als resultaat van de neogotische restauratie in 1902-1903. De zuidelijke zijbeuk bevat in de westelijke hoek onderaan een gedenksteen met de vermelding "DIRECTIONE P T.SAS/ ANNO 1783", verwijzend naar de aanvang der werken waarbij de zijbeuken werden verbreed; de noordelijke zijbeuk draagt in de westgevel het jaartal 1784 verwijzend naar het einde der werken. De hardstenen onderbouw vertoont veelvuldige steenkapperstekens die volgens J.L. Van Belle verwijzen naar de familie Van Reck.
Het transept dat slechts licht uitspringt door de later verbrede zijbeuken wordt gemarkeerd door puntgevels met aandaken en schouderstukken, geflankeerd door overhoekse steunberen. Het koor wordt in de sluiting geritmeerd door vrij zware, sterk geprofileerde steunberen in contrast tot de smalle lancetvensters in een kwarthol geprofileerde omlijsting. De noordelijke sacristie, vermoedelijk opklimmend tot de eerste bouwfase, vertoont een rechthoekige plattegrond en wordt gemarkeerd door een merkwaardige verankering ter hoogte van de zwaar getraliede en beluikte segmentboogvensters, waarvan het rechtse voor de helft werd gedicht; de licht getoogde deur zit gevat in een vlakke omlijsting van blauwe hardsteen. De zuidelijke sacristie onder half schilddak dateert uit de achttiende eeuw en heeft eenvoudige, doch eveneens zwaar getraliede rechthoekige vensters.
Diverse achttiende-eeuwse grafstenen tegen de kerk zijn afkomstig uit de onder het koor gelegen grafkelder van de familie Roose, heren van Sint-Pieters-Leeuw, waar ze in 1942 werden verwijderd; tegen het koor hangt een overluifelde Christus boven de grafkelder van de familie van der Dilft de Borghvliet, voormalige eigenaars van Kasteel Coloma, zie Joseph Depauwstraat nummers 25-27. Bepleisterd en beschilderd interieur met spitsboogarcade waarvan de scheibogen gestut worden door eenvoudige zuilen op achtzijdige sokkel. Het schip wordt overdekt door kruisribgewelven met gewelfvlakken van baksteen en ribben van kalkzandsteen, gesteund door consoles en colonnetten, in de zijbeuken door kraagstenen. Een straalgewelf met gedecoreerde sluitsteen overdekt het koor.
Schilderijen. De kruisiging van Sint-Pieter, afkomstig van het gedemonteerde hoofdaltaar en toegeschreven aan Jan Cossiers (1600-1671) of Gaspar de Crayer (1582-1669); fresco's met de voorstelling van Christus aan het kruis in de zuidelijke transeptarm en de Kroning van Maria in de noordelijke transeptarm, gesigneerd Georges de Geetere (Halle) en door chronogram respectievelijk 1917 en 1907 gedateerd. Meubilair. Neogotisch hoofdaltaar, gesigneerd "Jos Van Tuyn sculpsit Bruxellis", 1907; neogotische zijaltaren van 1903 en 1905, eveneens van de hand van Jos Van Tuyn. Laatbarokke preekstoel, eik, 1754, door de Mechelse beeldhouwer Jan Frans Van Turnhout. Achttiende-eeuwse lambrisering, koorgestoelte en biechtstoelen in Lodewijk XVI-stijl. Orgel van 1884 door Stevens (Duffel); buffet door J.B. Pouliart (Asse); restauratie naar ontwerp van G. Loncke, 1975. Zestiende-eeuwse doopvont van blauwe hardsteen. Neogotisch uitgewerkt portaal. Glasramen, vernieuwd door glazenier J. Dobbelaere in het begin van de twintigste eeuw, zie jaartallen 1901 en 1902 (koor), 1907 (transept) en 1913 (toren); twee ramen uit het koor zijn vermoedelijk afkomstig van het Franse atelier Champigneulle en dateren uit het laatste kwart van de negentiende eeuw. Diverse grafstenen uit de zestiende tot de achttiende eeuw.
De gotische Sint-Pieterskerk wordt omringd door een ommuurd kerkhof en een rondweg, 'Ring' of dialectisch 'Rink' genoemd.
Omringende kerkhofmuur van breuksteen met twee toegangen, één in de noordoostelijke hoek en één ten westen in de as van de ingang, beide met smeedijzeren hek tussen geblokte pijlers van blauwe hardsteen, respectievelijk bekroond door een dito leeuw (de tweede is verdwenen) en door bolornamenten. De leeuw op één van de geblokte, zandstenen pijlers van het smeedijzeren toegangshek aan de noordzijde (tegenover de Pastorijstraat) – die op de andere pijler is verdwenen – is naar verluidt een cadeau van één van de kasteelheren van Sint-Pieters-Leeuw, mogelijk graaf Antoine van der Dilft de Borghvliet, burgemeester en eigenaar van de kasteeldomeinen van Coloma en Rattendaal.
Links voor de kerk staat een beeld van Christus Koning, gesigneerd Bruno Gerrits, op een sokkel van blauwe hardsteen met opschrift "Sint-Pieters-Leeuw/ aan/ Christus-Koning/ 1930", omgeven door een lage buxushaag; voortgaande op de inscriptie is het beeld afkomstig van de gieterij "ED. LESETRE & CIE/ FONDEUR BRUXELLES". In de zuidwestelijke hoek van het kerkhof ligt het omhaagde perk met de graven van de oud-strijders en drie oorlogsgraven van het Gemenebest.
Vooral ten noorden van de kerk bleef een aantal mooie praalgraven bewaard uit het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw zoals de neoclassicistische grafkapel van de familie Huysmans met de oudste begraving van 1892 en gebrandschilderd glas in het rondbogige bovenlicht met de voorstelling van de kruisdragende Christus.
De huidige beplanting, platanen (Platanus x hispa¬nica) en zomerlinden (Tilia platyphyllos) in onregelmatig verband langs de ringmuur, dateert van na deze episode, op misschien één plataan (Platanus x hispanica) met 340 centimeter stamomtrek na. De wortelopslag van Kaukasische vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) is vermoedelijk eveneens een relict van de oude beplanting.
De oudste afbeelding – zonder bomen – komt voor in het kaartboek van de abdij van Ter Kameren, 1716-1720; op een bedevaartvaantje uit ongeveer dezelfde periode wordt het ommuurde kerkhof mét bomen afgebeeld. Het gebladerte op de voorgrond van een foto uit 1914 zou van iepen kunnen zijn. Twee jaar later breekt rond de beplanting op het kerkhof een fikse rel uit.
Op 28 december 1916 schrijft René Stevens, alias 'le Sylvain', schilder, schrijver, stichter en secretarisgeneraal van de Ligue des Amis de la Forêt de Soignes (één van de eerste Belgische milieuverenigingen), een vlammende brief aan de voorzitter van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen betreffende het voornemen van het gemeentebestuur om zonder duidelijk motief de vierentwintig oude, mooie bomen (platanen, iepen, paardekastanjes...) rond de kerk te vellen. De gebruikte termen – "acte de vandalisme inqualifiable", "on se demande vraiment dans quelle espèce de ¬cerveau cette idée a pu germer" – zijn niet erg vleiend voor het gemeentebestuur. Ondanks de schriftelijke belofte van het bestuur (brief van 3 september 1920) worden de bomen in het voorjaar 1921 geveld. De echte beweegredenen komen dan ook aan de oppervlakte: het kerkhof moet vervangen worden door een marktplein. Dit plan werd gelukkig niet uitgevoerd. De overlevingskansen van de iepen waren hoe dan ook gering, want rond 1920 breekt in heel noordwestelijk Europa de iepenziekte uit.
Deze tekst is een samenvoeging van volgende twee teksten:
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & Kennes H. 2018: Parochiekerk Sint-Pieter met omringend kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298468 (geraadpleegd op ).
Georiënteerde laatgotische kerk met omringend, ommuurd kerkhof, gelegen op een hoogte nabij de Zuunbeek. De kerk werd beschermd als monument bij Koninklijk Besluit van 25 maart 1938, de onmiddellijke omgeving met het ommuurde kerkhof als landschap bij Koninklijk Besluit van 31 mei 1948.
Volgens sommige literatuurbronnen zou er al een kerk of kapel bestaan hebben ten tijde van Karel de Grote. In de negende eeuw is er in ieder geval sprake van de moederkerk van Sint-Pieters-Leeuw met negen dochterkerken waaronder Vlezenbeek en de kapel van Mekingen, zie Maria-Magdalenakapel, Jan Baptist Cardijnstraat. In 1079 schonk de toenmalige bisschop van Kamerijk, Gerard II, het altaar van de Sint-Pieterskerk samen met dat van Vlezenbeek aan de abdij van het Heilig Graf van Kamerijk, die er voortaan ook als belangrijkste tiendheffer zou fungeren. De bouw van de huidige kerk valt te situeren in de vijftiende - zestiende eeuw. Mogelijk was de bestaande kerk te klein geworden om tegemoet te komen aan de toenemende stichting van missen en kapelaniën. Van de oudere romaanse kerk zijn geen afbeeldingen of beschrijvingen bewaard, maar in de huidige kerk resten wel enkele duidelijke sporen van een vroeger gebedshuis.
De huidige kerk die qua uitzicht hoofdzakelijk aansluit bij de Brabantse laatgotiek van de vijftiende - zestiende eeuw, kwam tot stand in verschillende bouwfasen. Voor de bouwgeschiedenis werd gebruik gemaakt van de studie die architect Karel Breda maakte naar aanleiding van het restauratiedossier 1991; hij baseerde zich hiervoor op de nog fragmentarisch bewaarde kerkrekeningen van de periode 1462-1599 en een nauwkeurige opmeting van het huidige kerkgebouw waaruit bleek dat een aantal kerkonderdelen niet de aslijn van het gotische koor en schip volgen.
Er zijn drie grote bouwfasen te onderscheiden: de eerste fase bestond uit de bouw van het koor en het transept in de eerste helft van de vijftiende eeuw, in de tweede fase in het begin van de zestiende eeuw werden het schip en de toren gerealiseerd terwijl de derde fase bestond uit classicistische aanpassingen en uitbreidingen na 1783. Naarmate de werken vorderden werd de oude romaanse kerk gesloopt.
De nieuwe kerk, geënt op de bestaande romaanse inplanting, werd zoals gezegd aangevat in de eerste helft van de vijftiende eeuw; over deze eerste bouwfase is nagenoeg niets geweten aangezien de werken al geruime tijd beëindigd waren ten tijde van de oudst bewaarde kerkrekeningen van 1461-1462; zich baserend op metingen veronderstelt K. Breda dat eerst het transept werd gebouwd en nadien het koor. Uit de kerkrekeningen blijkt dat men na 1462 nog druk bezig was met het inrichten en verfraaien van het interieur van de transeptkapellen. Men mag echter aannemen dat transept en koor, op dat ogenblik nog aansluitend bij het romaanse schip, volledig klaar waren in 1475 toen de vertegenwoordiger van de bisschop van Kamerijk vijf altaren kwam inwijden. Vermoedelijk dateert ook de noordelijke sacristie uit deze periode. De tweede fase nam pas een aanvang met de bouw van de toren in 1510 naar ontwerp van Lodewijk van Bodeghem; het eerste jaar werd de toren gebouwd tot aan het klokkenhuis; het jaar nadien werd de actuele hoogte bereikt; de werken waren zo goed als voltooid in 1512 toen werd gestart met het kerkschip dat onder dak kwam in 1527. Vervolgens werd nog ongeveer twintig jaar besteed aan de totale afwerking.
Een afbeelding in het Kaartboek van de abdij van Ter Kameren (1716-1720) geeft ons een duidelijk beeld van de toenmalige kerk: een door lage zijbeuken geflankeerde middenbeuk met zware ingebouwde westtoren, een sterk uitspringend transept en een koor van twee rechte traveeën met vijfzijdige sluiting. Dwars op de zuidelijke zijbeuk stond een inkomportaal dat later verdween door de verbreding van de zijbeuken. Van de zuidelijke sacristie is er nog geen spoor, maar het ommuurde kerkhof wordt duidelijk weergegeven. Tussen de tweede en derde bouwfase werd in de westgevel een nieuw inkomportaal gemaakt, zie chronogram 1768.
De derde grote bouwfase ten slotte omvatte de vergroting van de zijbeuken die samen met de middenbeuk tegelijkertijd onder één dak werden gebracht in de periode 1783-1784. Hierdoor verdween de oorspronkelijke basilicale opstand; sporen van de vroegere vensters in de middenbeuk bleven bewaard. In de loop van de achttiende eeuw werd ook de zuidelijke sacristie gebouwd; de juiste periode van oprichting werd nog niet achterhaald, maar ze dateert in ieder geval van na 1720, aangezien ze nog niet werd afgebeeld in het Kaartboek van Ter Kameren.
Volgende grote stap in de bouwgeschiedenis was de gedeeltelijke heropbouw en restauratie van de kerk nadat in 1900 een zuil instortte, gevolgd door een deel van het gewelf; deze werken werden uitgevoerd in de periode 1902-1904 onder leiding van architect Jules Rau (Brussel) die hiervoor gebruik maakte van de neogotische stijl. Zo werden de classicistische rondboogvensters vervangen door neogotische spitsbogen en de gewelven van de zijbeuken werden vernieuwd. De restauratiewerken uitgevoerd in de jaren 1961-1962 waren voornamelijk gericht op het versterken van de fundamenten, het vernieuwen van het houtwerk en de leien van beide torens en het reinigen en herstellen van de gevels.
De plattegrond in de vorm van een Latijns kruis, ontvouwt een driebeukig schip van drie traveeën met ingebouwde westtoren, een licht uitspringend transept met vlakke sluiting en een koor van twee rechte traveeën met vijfzijdige sluiting, geflankeerd door sacristieën. Het geheel vormt een vrij sobere constructie opgetrokken uit verschillende soorten steen: Balegemse en Lediaanse kalksteen, kwartssteen en petit granit, alles onder leien bedaking met vieringtoren. De onderbouw van koor en transept vertoont verschillende soorten steen van ongelijke afmetingen, verwijzend naar het herbenutten van de Romaanse fundamenten en de recuperatie van een gedeelte van het afbraakmateriaal.
Dominerende massieve westtoren van vier, grotendeels blinde geledingen met versneden hoeksteunberen onder ingesnoerde naaldspits; driekwartrond traptorentje tegen de zuidzijde; ook hier verwijst de onregelmatig gehouwen steen en het materiaalverschil naar het gedeeltelijke hergebruik van het afbraakmateriaal van de Romaanse toren.
Classicistisch inkomportaal onder driehoekig fronton met een tiara en sleutels, attributen van de patroonheilige; een gedeeltelijk verweerd chronogram "prInCIpI/ DenUo/ apostoLorUM /strUCta" verwijst naar 1768 als bouwjaar van het portaal; de bespijkerde houten vleugeldeur met gesculpteerde makelaar met onder meer de afbeelding van Sint-Pieter werd vervangen na de algemene restauratie in het begin van de twintigste eeuw, zie ingegrift jaartal MCMXI (1911); voortgaande op de briefwisseling van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen werd de deur gemaakt naar een ontwerp (1910) van J. Van Tuyn; bekronend spitsbogig doksaalvenster. Op de rechtse hoeksteunbeer werd een gedenkplaat voor de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog aangebracht. De sterk verankerde, bovenste geleding vertoont gekoppelde spitsbogige galmgaten onder een druiplijstje met bekronende kruisbloem en een omlopende rij steigergaten.
De uitwerking van het schip werd zeer sober gehouden; de langsgevels zijn uitgewerkt in Balegemse zandsteen op een plint van blauwe hardsteen; de eenvoudige spitsboogvensters hebben neogotisch maaswerk van Euvillesteen als resultaat van de neogotische restauratie in 1902-1903. De zuidelijke zijbeuk bevat in de westelijke hoek onderaan een gedenksteen met de vermelding "DIRECTIONE P T.SAS/ ANNO 1783", verwijzend naar de aanvang der werken waarbij de zijbeuken werden verbreed; de noordelijke zijbeuk draagt in de westgevel het jaartal 1784 verwijzend naar het einde der werken. De hardstenen onderbouw vertoont veelvuldige steenkapperstekens die volgens J.L. Van Belle verwijzen naar de familie Van Reck.
Het transept dat slechts licht uitspringt door de later verbrede zijbeuken wordt gemarkeerd door puntgevels met aandaken en schouderstukken, geflankeerd door overhoekse steunberen.
Het koor wordt in de sluiting geritmeerd door vrij zware, sterk geprofileerde steunberen in contrast tot de smalle lancetvensters in een kwarthol geprofileerde omlijsting. De noordelijke sacristie, vermoedelijk opklimmend tot de eerste bouwfase, vertoont een rechthoekige plattegrond en wordt gemarkeerd door een merkwaardige verankering ter hoogte van de zwaar getraliede en beluikte segmentboogvensters, waarvan het rechtse voor de helft werd gedicht; de licht getoogde deur zit gevat in een vlakke omlijsting van blauwe hardsteen. De zuidelijke sacristie onder half schilddak dateert uit de achttiende eeuw en heeft eenvoudige, doch eveneens zwaar getraliede rechthoekige vensters.
Diverse achttiende-eeuwse grafstenen tegen de kerk zijn afkomstig uit de onder het koor gelegen grafkelder van de familie Roose, heren van Sint-Pieters-Leeuw, waar ze in 1942 werden verwijderd; tegen het koor hangt een overluifelde Christus boven de grafkelder van de familie van der Dilft de Borghvliet, voormalige eigenaars van Kasteel Coloma, zie Joseph Depauwstraat nummers 25-27.
Bepleisterd en beschilderd interieur met spitsboogarcade waarvan de scheibogen gestut worden door eenvoudige zuilen op achtzijdige sokkel. Het schip wordt overdekt door kruisribgewelven met gewelfvlakken van baksteen en ribben van kalkzandsteen, gesteund door consoles en colonnetten, in de zijbeuken door kraagstenen. Een straalgewelf met gedecoreerde sluitsteen overdekt het koor.
Schilderijen. De kruisiging van Sint-Pieter, afkomstig van het gedemonteerde hoofdaltaar en toegeschreven aan Jan Cossiers (1600-1671) of Gaspar de Crayer (1582-1669); fresco's met de voorstelling van Christus aan het kruis in de zuidelijke transeptarm en de Kroning van Maria in de noordelijke transeptarm, gesigneerd Georges de Geetere (Halle) en door chronogram respectievelijk 1917 en 1907 gedateerd.
Meubilair. Neogotisch hoofdaltaar, gesigneerd "Jos Van Tuyn sculpsit Bruxellis", 1907; neogotische zijaltaren van 1903 en 1905, eveneens van de hand van Jos Van Tuyn. Laatbarokke preekstoel, eik, 1754, door de Mechelse beeldhouwer Jan Frans Van Turnhout. Achttiende-eeuwse lambrisering, koorgestoelte en biechtstoelen in Lodewijk XVI-stijl. Orgel van 1884 door Stevens (Duffel); buffet door J.B. Pouliart (Asse); restauratie naar ontwerp van G. Loncke, 1975. Zestiende-eeuwse doopvont van blauwe hardsteen. Neogotisch uitgewerkt portaal. Glasramen, vernieuwd door glazenier J. Dobbelaere in het begin van de twintigste eeuw, zie jaartallen 1901 en 1902 (koor), 1907 (transept) en 1913 (toren); twee ramen uit het koor zijn vermoedelijk afkomstig van het Franse atelier Champigneulle en dateren uit het laatste kwart van de negentiende eeuw. Diverse grafstenen uit de zestiende tot de achttiende eeuw.
Omringende kerkhofmuur van breuksteen met twee toegangen, één in de noordoostelijke hoek en één ten westen in de as van de ingang, beide met smeedijzeren hek tussen geblokte pijlers van blauwe hardsteen, respectievelijk bekroond door een dito leeuw (de tweede is verdwenen) en door bolornamenten. Links voor de kerk staat een beeld van Christus Koning, gesigneerd Bruno Gerrits, op een sokkel van blauwe hardsteen met opschrift "Sint-Pieters-Leeuw/ aan/ Christus-Koning/ 1930", omgeven door een lage buxushaag; voortgaande op de inscriptie is het beeld afkomstig van de gieterij "ED. LESETRE & CIE/ FONDEUR BRUXELLES". In de zuidwestelijke hoek van het kerkhof ligt het omhaagde perk met de graven van de oud-strijders en drie oorlogsgraven van het Gemenebest.
Vooral ten noorden van de kerk bleef een aantal mooie praalgraven bewaard uit het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw zoals de neoclassicistische grafkapel van de familie Huysmans met de oudste begraving van 1892 en gebrandschilderd glas in het rondbogige bovenlicht met de voorstelling van de kruisdragende Christus.
Bron: KENNES H. met medewerking van VAN DAMME M. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Sint-Pieters-Leeuw, Deelgemeenten Sint-Pieters-Leeuw, Oudenaken, Ruisbroek, Sint-Laureins-Berchem en Vlezenbeek, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB8, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2008: Parochiekerk Sint-Pieter met omringend kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/90791 (geraadpleegd op ).
Ommuurd kerkhof, 50 are, rond de gotische dorpskerk, beplant in de jaren 1920 met platanen en zomerlinden nadat een oudere aanplanting grotendeels was gerooid.
De gotische Sint-Pieterskerk – in 1902-1904, na een gedeeltelijke instorting, ingrijpend neogotisch gerestaureerd – wordt omringd door een ommuurd kerkhof en een rondweg, 'Ring' of dialectisch 'Rink' genoemd. De oudste afbeelding – zonder bomen – komt voor in het kaartboek van de abdij van Ter Kameren, 1716-1720; op een bedevaartvaantje uit ongeveer dezelfde periode wordt het ommuurde kerkhof mét bomen afgebeeld. Het gebladerte op de voorgrond van een foto uit 1914 zou van iepen kunnen zijn. Twee jaar later breekt rond de beplanting op het kerkhof een fikse rel uit.
Op 28 december 1916 schrijft René Stevens, alias 'le Sylvain', schilder, schrijver, stichter en secretarisgeneraal van de Ligue des Amis de la Forêt de Soignes (één van de eerste Belgische milieuverenigingen), een vlammende brief aan de voorzitter van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen betreffende het voornemen van het gemeentebestuur om zonder duidelijk motief de vierentwintig oude, mooie bomen (platanen, iepen, paardekastanjes...) rond de kerk te vellen. De gebruikte termen – "acte de vandalisme inqualifiable", "on se demande vraiment dans quelle espèce de cerveau cette idée a pu germer" – zijn niet erg vleiend voor het gemeentebestuur. Ondanks de schriftelijke belofte van het bestuur (brief van 3 september 1920) worden de bomen in het voorjaar 1921 geveld. De echte beweegredenen komen dan ook aan de oppervlakte: het kerkhof moet vervangen worden door een marktplein. Dit plan werd gelukkig niet uitgevoerd. De overlevingskansen van de iepen waren hoe dan ook gering, want rond 1920 breekt in heel noordwestelijk Europa de iepenziekte uit.
De huidige beplanting, platanen (Platanus x hispanica) en zomerlinden (Tilia platyphyllos) in onregelmatig verband langs de ringmuur, dateert van na deze episode, op misschien één plataan (Platanus x hispanica) met 340 centimeter stamomtrek na. De wortelopslag van Kaukasische vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) is vermoedelijk eveneens een relict van de oude beplanting. De leeuw op één van de geblokte, zandstenen pijlers van het smeedijzeren toegangshek aan de noordzijde (tegenover de Pastorijstraat) – die op de andere pijler is verdwenen – is naar verluidt een cadeau van één van de kasteelheren van Sint-Pieters-Leeuw, mogelijk graaf Antoine van der Dilft de Borghvliet, burgemeester en eigenaar van de kasteeldomeinen van Coloma en Rattendaal.
Bron: DENEEF, R., 2005: Historische Tuinen en Parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Pajottenland - Zuidwestelijk Brabant: Bever, Dilbeek, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Liedekerke, Pepingen, Roosdaal, Sint-Pieters-Leeuw, Ternat, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. 2005: Parochiekerk Sint-Pieter met omringend kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298466 (geraadpleegd op ).
Gotisch gebouw van zandsteen met dominerende westtoren, ingeplant op een opgehoogd, beboomd en met een breukstenen omheiningsmuur omringd kerkhof te midden van het dorpsplein.
De plattegrond ontplooit een westtoren met zuidtraptorentje, een driebeukig schip, een uitspringend transept, een koor van twee rechte traveeën met vijfzijdige sluiting, een noord- en zuidsacristie. De chronologie ziet eruit als volgt: transept in Brabantse gotiek uit de eerste helft van de 15de eeuw, koor en aanzet der sacristie uit de tweede helft van de 15de eeuw, toren en schip uit het einde van de 16de eeuw, en overwelving van de oostpartij naar Henegouwse trant, uit dezelfde tijd. Westportaal in classicistische stijl, in een chronogram gedateerd 1768; in 1911 vernieuwde makelaar. In 1783-1784 werden de zijbeuken vergroot en aangepast (opschrift "Directiore P. T'SAS anno 1783), doch ze werden in 1902-1904 na een gedeeltelijke instorting opnieuw in neogotische stijl heropgebouwd (architect Rau).
Het zandstenen parement vertoont een oudere onderbouw in het zuidtransept, en een breukstenen sokkel in de koorpartij ten zuidoosten (van een oudere toestand), een arduinen plint in het schip en vernieuwingen rondom de zijbeukvensters (1902).
Door hoeksteunberen gestutte westtoren, voorzien van spitsboogvormige galmgaten met druiplijst, en bekroond met een ingesnoerde naaldspits. Begane grond overkluisd met een kruisribgewelf op samengestelde pijlers en halfzuilen. Classicistisch portaal onder fronton en een spitsboogvormig westvenster.
In zijn huidige vorm behoort het schip van drie traveeën tot het hallentype doch sporen van bovenlichten wijzen op een oorspronkelijk basilicale opstand. Bakstenen kruisriboverwelving in de middenbeuk door middel van consoles en colonetten gedragen door de kapitelen der zuilen, in de zijbeuken (restauratie) op kraagstenen. De zijlichten en hun tracering zijn restauratiewerk.
Het transept is even hoog als schip en koor en bekroond met een dakruiter. Kruisriboverwelving, in de kruising op zuilen ten westen, en op halfzuilen in het koor. De kooroverwelving is voorzien van zware doorlopende en tenietlopende ribben. Hoge spitsboogvensters met maaswerk en een omlijsting met colonnet, en vrij diepe steunberen. Sacristie uit de 17de eeuw (oudere kern) ten noorden en recentere ten zuiden.
Mobilair. Schilderij op hout, Kruisiging van Petrus, in het koor, toegeschreven aan G. de Crayer of Jan Coessiers, 17de eeuw ; Kruisweg van 1882; Christus aan het kruis (circa 1750), een gelijkaardig onderwerp (16de eeuw ) in de doopkapel, en een overluifelde (uit de 18de eeuw) tegen de oostmuur; bas-reliëf, Gekruisigde met Schenkers, overgang gotiek-renaissance (tweede helft 16de eeuw); gotische credenstafel tweede kwart 15de eeuw; kansel van F. van Turnhout, (1754), koorgestoelte en biechtstoelen, einde 18de eeuw. Grafstenen van de heren van Leeuw, in het koor (1694, 1701, 1751); arduinen doopvont (16de eeuw).
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Parochiekerk Sint-Pieter met omringend kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40621 (geraadpleegd op ).