"Hof ten Brukom", voormalige abdijhoeve van Ter Kameren, ook "Hof De Ro" of "Hof van Reyntjens" genoemd en opklimmend tot de tweede helft van de achttiende eeuw. Monumentale, gesloten hoeve, sinds de jaren 1970 in gebruik als restaurant en manege.
De ontwikkelingsgeschiedenis van Brukom is voor een groot deel verbonden met de cisterciënzerabdij van Ter Kameren; deze abdij werd opgericht in 1201 door Hendrik I, hertog van Brabant en zijn gemalin Mathildis en was gevestigd te Elsene. Door talrijke schenkingen en gunsten vanwege de Brabantse hertogen, maar ook vanwege adellijke families, verwierf de abdij al vrij snel een omvangrijk grondbezit, verspreid over een zeventigtal lokaliteiten, voornamelijk in de Brusselse randgemeenten en Vlaams-Brabant. Zoals gebruikelijk in elke cisterciënzerabdij vormden landbouwopbrengsten immers de belangrijkste bron van inkomsten; dit veronderstelde een uitgebreid areaal dat in eerste instantie door de abdij zelf werd uitgebaat.
In een oorkonde van 1238 verleende Godfried van Leuven aan de abdij van Ter Kameren toelating om goederen te verwerven in Leeuw en Lennik en hij bevestigt de verwerving door de abdij van een "mons aquis circumvallis apud Bruchem", een omwalde motte die vermoedelijk de overgang van de Pijnbroekbeek beheerste. In 1585 hield de abdij in Brukom naast een grote hoeve ook nog twee kleinere in haar bezit. De belangrijkste was het "Hof te Cloostergoet" dat iets zuidelijker lag dan het huidige Hof ten Brukom. Het Kaartboek van Ter Kameren, opgesteld door landmeter G. Couvreur, geeft een goed beeld van het uitzicht van de drie hoeven omstreeks 1719. De grootste bestond uit een ruim woonhuis met stal, schuur en achterpoort; een waterput en duiventil lagen op de binnenplaats; aan het woonhuis grensde een omhaagde moestuin en achter de hoeve was er een poel en een laag gebouwtje met schouw. De tweede hoeve telde slechts twee gebouwen en de derde vertoonde een U-vormige inplanting (woonhuis, schuur en stal) aan de Rodebeek. Heden rest van deze hoeven geen enkel spoor.
In 1777 liet de abdij een nieuwe hoeve bouwen, het huidige Hof ten Brukom; bij de inhuldiging mochten de slotzusters van Ter Kameren naar Brukom komen en was er vier dagen feest; pachter op dat ogenblik was Filip Van Cutsem. De bouw van het complex kadert vermoedelijk in de enorme bouwactiviteit die de abdij ontplooide na de Vrede van Utrecht (1713); veel van haar hoeven werden vanaf het tweede kwart van de zeventiende eeuw immers hersteld en/of uitgebreid; de gebouwen, voorheen van leem- en vakwerk, werden versteend en afgedekt met leien daken. Tijdens de Franse Revolutie werd de hoeve net als de andere kloostergoederen openbaar verkocht. Zo kwam het complex op 18 oktober 1797 in handen van Amatus Gabriël Fulchiron, bankier te Parijs. Nadien volgden diverse eigenaars elkaar op; nu wordt het ensemble uitgebaat als manege.
Monumentale, gesloten hoeve met homogeen uitzicht in traditionele bak- en zandsteenstijl van 1777. Het ensemble bleef nagenoeg intact bewaard en bestaat uit verankerde bakstenen gebouwen gegroepeerd rondom een gekasseid erf met ter plaatse van de vroegere mestvaalt een deels beboomd grasperk. De noordwestvleugel omvat de toegangspoort met duifhuis en aansluitende paardenstallen van latere datum; de zuidwestvleugel bestaat uit de woning met links het knechtenhuis en een aansluitend stalgedeelte, de noordoostzijde wordt ingenomen door de schuur en het karrenhuis en de zuidoostzijde door de stallen en de veldpoort. Kalkzandsteen werd aangewend voor plinten, hoekkettingen en steigergaten, blauwe hardsteen voor de omlijstingen der muuropeningen.
Poortgebouw op rechthoekige plattegrond onder schilddak van kunstleien; verankerde rondboogpoort in een omlijsting van blauwe hardsteen aan de straat, van kalkzandsteen aan erfzijde, geflankeerd door schamppalen; duivengaten in een steekbogig spaarveld aan erfzijde; geplafonneerde doorgang met zichtbare moer- en kinderbalken.
Herenwoning van zeven traveeën en knechtenhuis van drie traveeën, beide één bouwlaag onder rechts afgewolfd zadeldak met klokkentorentje en een dubbele rij dakkapellen, licht overkragend op modillons. Onderkelderde breedhuizen met lijstgevels, geopend door beluikte segmentboogvensters in een omlijsting van blauwe hardsteen met sluitsteen en achttiende-eeuwse steenkapperstekens (A S). De rechthoekige deuren met segmentbogig bovenlicht zijn eveneens gevat in een licht geprofileerde omlijsting van blauwe hardsteen met sluitsteen en geprofileerde waterlijst met gestrekte uiteinden; ook hier zijn de steenkapperstekens duidelijk zichtbaar. Boven de rechtse deur werd blijkbaar vrij recent een gevelsteen met wapenschild en lijfspreuk "AMOR FIDES" aangebracht, zie bouwnaad en oude foto's. Gelijkaardige achtergevel, doch eenvoudiger van uitzicht. Rechtse zijpuntgevel met zichtbare vlechtingen.
De zuidoostelijke stalvleugel telt twaalf traveeën en anderhalve bouwlaag; aan erfzijde wordt de gevel respectievelijk geopend door segmentbogige of rechthoekige muuropeningen in een omlijsting van blauwe hardsteen met gestileerde sluitsteen en dezelfde steenkappertekens als in het woongedeelte. Inwendig vertoont deze vleugel bakstenen gewelven op pijlers van blauwe hardsteen; de hoger gelegen hooizolder is toegankelijk via een houten gaanderij aan de buitenzijde; de veldpoort in de zuidelijke hoek sluit qua uitzicht aan bij de hoofdpoort. De gedeeltelijk aangepaste veldzijde van de stal is nagenoeg volledig ingebouwd door de manege en bijhorende infrastructuur.
Tweebeukige langsschuur van zes traveeën onder aan weerszijden afgewolfd zadeldak, dat licht overkraagt op daklijstbalkjes. Smalle gevels met vlechtingen, oculi en rondboogpoorten in een omlijsting van blauwe hardsteen met steenkappersteken S in de sluitsteen. Het uitzicht van de muuropeningen in de erfgevel sluit aan bij de muuropeningen van de stal. Nagenoeg gesloten noordoostgevel. Inwendig is de schuur nu ingericht met paardenboxen, waardoor het gebint niet zichtbaar is, wel zichtbaar bleven de bakstenen zuilen tussen de oorspronkelijke dorsvloer en tasruimte. Het lagere wagenhuis onder zadeldak vertoont een rondboogarcade van drie traveeën en is inwendig gekasseid en voorzien van bakstenen koepelgewelven op pijlers van blauwe hardsteen; bewaarde voederbakken van blauwe hardsteen.
Bron: KENNES H. met medewerking van VAN DAMME M. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Sint-Pieters-Leeuw, Deelgemeenten Sint-Pieters-Leeuw, Oudenaken, Ruisbroek, Sint-Laureins-Berchem en Vlezenbeek, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB8, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2008: Abdijhoeve Ten Brukom [online], https://id.erfgoed.net/teksten/90727 (geraadpleegd op ).
Heden zogenaamd "Ten Brukom" doch voorheen zogenaamde Sint-Elooishoeve; voormalige abdijhoeve van Ter Kameren, heden in gebruik als ruiterclub en restaurant. Ruim homogeen complex van haast intact bewaarde gebouwen uit de tweede helft van de 18de eeuw in gesloten verband gegroepeerd rondom de geplaveide binnenplaats; aangelegde tuin ter plaatse van de mestvaalt.
Poort met duifhuis onder schilddak (kunstleien); baksteenbouw afgewerkt met hoekstenen en steigergaten van zandsteen. Verankerde rondbooginrijpoorten in vlakke omlijstingen.
Rechts ervan, éénlaagshuis (nok loodrecht op de straat) met een herenboerenwoning van zeven traveeën en een knechtenhuis van drie traveeën, afgedekt met een zadeldak (kunstleien) met rechterschild, voorzien van een klokkenruiter en een dubbele rij dakkapellen. Baksteenbouw met verwerking van zandsteen voor de plint, de steigergaten en van arduin voor de omlijstingen. Beluikte steekboogvensters en twee identieke steekboogdeuren met neuten, tussendorpel en een in de druiplijst opgenomen sleutel.
Haakse stalvleugel met geïntegreerde veldpoort, afgedekt met een zadeldak (kunstleien); materiaalgebruik als in de woning. Begane grond voorzien van steekboogvormige deuren en venstertjes en de rondboogvormige veldpoort; de hooizolder, met rechthoekige muuropeningen is toegankelijk langs een houten gaanderij. Bakstenen gewelven opgevangen door zuilen van arduin.
Ertegenover, een lagere vleugel waarvan de erfzijdegevel bij de inrichting als paardenstallen recent werd gewijzigd.
De vierde zijde wordt ingenomen door de langsschuur onder wolfsdak (kunstleien), en het lager wagenhuis met zadeldak. Rondboogvormige schuurpoorten met negblokken en sluitsteen van arduin; steekboogvormige muuropeningen van arduin. Karrenhuis geritmeerd door drie rondbogen met vierkante zuilen van arduin; bakstenen gewelven steunend op gelijkaardige zuilen.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Abdijhoeve Ten Brukom [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40648 (geraadpleegd op ).