Verbouwde aanhorigheid van het kasteel Terborgt: éénlaagse baksteenbouw onder zadeldak uit de 17de eeuw; voormalig bijgebouw van landgoed, teruggaand op hoogmiddeleeuwse burchtmotte en 17de-eeuws 'huis van plaisantie', omgeven door park met 19de-eeuwse landschappelijke aanleg, oorspronkelijk circa 1 hectare 90 are; tijdens een recente sanering uitgebreid met een 'sterrenbos' van 60 are.
Het 'oudt ridderlyck hof van Terborght' verschijnt voor het eerst op een ets van Harrewijn van 1699. Het wapenschild in de rechterbovenhoek van de ets is van de familie van Waelhem, die het goed tot 1660 bewoonde (in de Atlas cadastral de Belgique van P.C. Popp uit 1860 wordt Terborgt nog als "Walems Kasteel" aangeduid). Het jaartal 1470 onder het wapenschild is niet het jaar van ontstaan, want Terborgt is (zoals de naam suggereert) hoogstwaarschijnlijk een hoogmiddeleeuwse burchtmotte met oorspronkelijk een hooghof en een neerhof. 1470 is evenmin het bouwjaar van het afgebeelde kasteel. Het gebouw dat op de ets wordt getoond, is een typisch laat-17de-eeuws 'huis van plaisantie': een waterkasteel met een symmetrische plattegrond, een dubbelhuis, drie brede traveeën breed en vier smalle traveeën diep onder een steil en concaaf leien schilddak met grote, barokke, tussen voluten gevatte dakvensters en kleine dakkapellen. De hoge ramen met dubbele ontlastingsboogjes en kruiskozijnen laten een traditionele bak- en zandsteenbouw vermoeden. De boven de slotgracht overkragende aanbouw tegen de naar de toeschouwer gekeerde gevel, is vermoedelijk het 'gemak'.
Het kasteeleiland omvat een ommuurd voorpleintje en is via een houten brug en een kleine poorttoren met het neerhofeiland verbonden. Het neerhofeiland staat op zijn beurt in verbinding met het vasteland via een poorttoren van twee bouwlagen met een zadeldak, voorafgegaan door een stenen, door twee siervazen geflankeerde brug. De bebouwing van het neerhofeiland is beperkt tot een duiventoren en daarachter een langgerekt, eenlaags gebouw met een schilddak, ongetwijfeld het karrenhuis en de stallingen, dat ten opzichte van het kasteel en de grachten schuin opgesteld staat. De duiventoren en het karrenhuis zijn vermoedelijk ouder dan het kasteel; ze behoren tot de middeleeuwse situatie, toen de site nog een onregelmatige vorm had; vandaar de schuine opstelling van het karrenhuis. Dit wijst erop dat de 'modernisering' van het domein in 1699 nog niet voltooid was.
De moestuin beslaat het achterste gedeelte van het neerhofeiland. De siertuin valt samen met een groot L-vormig eiland. Hij wordt volledig met een haag of een latwerkhek omgeven en is opgebouwd uit parterres, gestoffeerd met in bol gesnoeide boompjes en zuilvormige bomen. In tegenstelling tot vele andere afbeeldingen van Harrewijn, is er van loofwerkparterres ('parterres de broderie') geen spoor te bekennen, maar het is niet uitgesloten dat de nauwkeurigheid en de detailleringsgraad van deze afbeeldingen sterk kunnen verschillen. Beboomde dreven en boomgaarden omringen de kasteelsite, maar het aanpalende 'speelhuis' van Diependael*, dat al minstens sinds 1623 bestond en normaliter links op de achtergrond zichtbaar zou moeten zijn, wordt door Harrewijn niet afgebeeld.
De door Harrewijn geëtste situatie met de drie eilanden (kasteel, neerhof en siertuin) vinden we terug op een tekening uit 1733 van Ferdinand-Joseph Derons, maar met enkele relevante verschillen. Hij bekijkt de site vanuit hetzelfde perspectief als Harrewijn, maar sommige verhoudingen werden gecorrigeerd; de diepte van het tuineiland wordt echter overdreven. De duiventoren en het koetshuis zijn verdwenen en vervangen door vier nieuwe gebouwen: rechts van de poorttoren een kleine, op een staak geplaatste duiventil, die de functie van de verdwenen duiventoren overneemt; rechts daarvan een huis – wellicht de portierswoning – evenwijdig met de westelijke arm van de ringgracht, die mogelijk werd verlegd; een grote schuur met wolfsdak tegen de zuidelijke arm van de ringgracht; en een koetshuis met drie rondboogpoorten en een mansardedak, bijna op één lijn met het kasteel.
Het moderniseringsproces is voltooid. Alles is veel cleaner geworden. Zelfs de latrine is verdwenen; aan de rand van de ringgracht staat nu los van het kasteel een paviljoentje met een schilddak, dat waarschijnlijk geen sanitaire functie heeft. Ook de eilandtuin is veranderd. Hij is nu beperkt tot het brede, zuidelijke gedeelte van het eiland. De toegang wordt nu gevormd door een monumentale poort – twee hoge, geblokte en met siervazen bekroonde pijlers en een smeedijzeren sierhek. De tuin wordt door een kruis van brede grindpaden verdeeld in vier kwadraten, die op hun beurt door smalle paden in rechthoekige parterres worden onderverdeeld. De opvulling van de parterres zou uit loofwerk kunnen bestaan, maar de rijstpaptextuur op de tekening geeft hierover geen uitsluitsel. Derons laat evenmin iets zien van het aanpalende Diependael. De Ferrariskaart (1771-1778) en zelfs nog de oudste moderne kadasterkaart – niet gedateerd maar vermoedelijk vóór 1815 opgemaakt door een zekere Lasne – bevestigen de door Derons geschetste situatie. De kadasterkaart geeft ook een duidelijk beeld van het aanpalende 'speelhuis' van Diependael: drie eilandjes verbonden door houten brugjes.
Op de uiteindelijke versie van de Primitieve kadasterkaart, evenmin gedateerd maar vermoedelijk uit de jaren 1820, heeft het kasteelgebouw een opmerkelijke verandering ondergaan; waarschijnlijk werd een gedeelte van een lage aanbouw tegen de westgevel, zichtbaar op de ets van Harrewijn maar niet op de tekening van Derons, gesloopt (volgens J. Lauwers zou het kasteel in 1845 verbouwd zijn). De omschrijving van de percelen in de Primitieve kadastrale legger doet vermoeden dat de parterretuin al geruime tijd tot het verleden behoort. De eilandtuin (perceel 272, 38 are 70 centiare) wordt als 'hof ' bestempeld, synoniem voor moestuin, en de term lusttuin of lustgrond komt nergens voor. Het vroegere neerhof staat als boomgaard omschreven. Terborgt werd toen nog bewoond door een verre afstammeling van de laatste, in 1660 overleden Waelhem, Louis de Godin. De eerste door het kadaster geregistreerde verbouwing van het kasteel – gedeeltelijke afbraak en vergroting – werd uitgevoerd in de jaren 1880. Het resultaat van deze verbouwing benadert nog in hoge mate de ets van Harrewijn: een bakstenen gebouw met een bijna vierkant grondplan, speklagen, hoekkettingen, omlijstingen van vensters en steigergaten van witte zandsteen, een steil schilddak – nu echter zonder knik – en een driehoekig fronton met een oculus in plaats van een barok omlijste dakvenster. Door een gedeelte van de westelijke arm van de buitenste ringgracht te dempen, werd het kasteel ook vanuit het westen bereikbaar. Het was toen al lang geen apart eiland meer (zoals blijkt uit de stafkaart van 1864), maar vormde één geheel met de voormalige eilandtuin.
In 1914 werd Terborgt door de Duitsers verwoest, 'collateral damage' bij de hevige gevechten rond Schiplaken. Pas in 1936 zou Hélène Beaufort het laten heropbouwen in de vorm van een sobere bakstenen villa. De witzandstenen keermuur van het terras aan de achterzijde is echter een relict van de plint van het verdwenen kasteel. De neerhofgebouwen – onder meer de voormalige portierswoning met haar zandstenen rondboogdeurtjes – bleven bewaard, weliswaar sterk verbouwd met hergebruik van oud materiaal. Het betreft een éénlaagse baksteenbouw onder zadeldak in pannen, in de kern opklimmend tot de 17de eeuw. De twee uiterste traveeën worden afgelijnd door zandstenen hoekstenen en bevatten bouwsporen van oorspronkelijke muuropeningen: aan de linkerzijde bevindt zich een dubbele bakstenen ontlastingsboog van een platte en een rollaag, aan de rechterzijde een behouden zandstenen rondboogdeur met imposten, sleutel en een rechthoekig bovenlicht met tussenstijl, uitspringende latei en een gelijkaardig ontlastingssysteem. De middentravee is voorzien van recente vensters en een kopie van deze deur. In de achtergevel bevinden zich twee halve kruisvensters. De zijpuntgevel is voorzien van vlechtingen. Verder bleef nog een éénlaags bakstenen dienstgebouw onder zadeldak met pannen bewaard, mogelijk daterend uit dezelfde tijd. Dit volume werd intussen sterk verbouwd.
Na jaren van verwaarlozing werd het domein in 1999 aangekocht door de huidige eigenaars, die het grondig en met respect voor de oude situatie saneerden. Enkele bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), een zomereik (Quercus robur), een witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) en vermoedelijk ook de imposante treurwilg (Salix alba 'Tristis') aan de noordrand van de vijver, relicten van een 19de-eeuwse landschappelijke beplanting, hebben de verwoesting van 1914 overleefd. Een reeks bomen – bruine beuken, tamme kastanjes (Castanea sativa), Amerikaanse eiken (Quercus rubra) en ook de dreef met Hollandse linden (Tilia x europaea) langs de oostrand van het domein – kunnen in verband gebracht worden met de heropbouwperiode van 1936. Naar ontwerp van tuinarchitect Michel Vrijhoeven werd op een perceel van circa 60 are ten zuiden van het domein in 2005 een 'bosket' aangeplant – gemengd plantsoen van zomereik, es (Fraxinus excelsior), hartbladige els (Alnus cordata), groenen en bruine beuk (Fagus sylvatica, F. s. 'Atropunicea'), Europese lork (Larix decidua), haagbeuk (Carpinus betulus), Spaanse aak (Acer campstre), gewone en Noorse esdoorn (Acer peudoplatanus, A. platanoides), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), Amerikaans krentenboompje (Amelanchier lamarckii), taxus (Taxus baccata), sleedoorn (Prunus spinosa), wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia), hazelaar (Corylus avellana), vogelkers (Prunus padus), zomer- en zilverlinde (Tilia platyphyllos, T. tomentosa), Gelderse roos (Viburnum opulus), witte kornoelje (Cornus alba), wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus), gewone vlier (Sambucus nigra), Pontische rododendron (Rhododendron ponticum)... – soorten die voor het merendeel als 'inheems' staan aangeschreven. Het plantsoen wordt doorkruist door brede grasstroken die een sterpatroon vormen. Deze hedendaagse versie van het klassieke 'sterrenbos' wordt aan de oostzijde afgebakend door een brede border met rododendrons.
Deze tekst is een samenvoeging van de teksten:
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & De Maegd C. & Van Aerschot S. 2019: Kasteeldomein Terborgt [online], https://id.erfgoed.net/teksten/313245 (geraadpleegd op ).
Landgoed met relicten van een hoogmiddeleeuwse burchtmotte (ringracht), een 17de-eeuws 'huis van plaisantie' (vernield in 1914 en in 1936 vervangen door een moderne villa), en 19de-eeuwse landschappelijke beplanting (bruine beuken), oorspronkelijk circa 1 hectare 90 are; tijdens een recente sanering uitgebreid met een 'sterrenbos' van 60 are.
Het 'oudt ridderlyck hof van Terborght' verschijnt voor het eerst op een ets van Harrewijn van 1699. Het wapenschild in de rechterbovenhoek van de ets is van de familie van Waelhem, die het goed tot 1660 bewoonde (in de Atlas cadastral de Belgique van P.C. Popp uit 1860 wordt Terborgt nog als "Walems Kasteel" aangeduid). Het jaartal 1470 onder het wapenschild is niet het jaar van ontstaan, want Terborgt is (zoals de naam suggereert) hoogstwaarschijnlijk een hoogmiddeleeuwse burchtmotte met oorspronkelijk een hooghof en een neerhof. 1470 is evenmin het bouwjaar van het afgebeelde kasteel. Het gebouw dat op de ets wordt getoond, is een typisch laat-17de-eeuws 'huis van plaisantie': een waterkasteel met een symmetrische plattegrond, een dubbelhuis, drie brede traveeën breed en vier smalle traveeën diep onder een steil en concaaf leien schilddak met grote, barokke, tussen voluten gevatte dakvensters en kleine dakkapellen. De hoge ramen met dubbele ontlastingsboogjes en kruiskozijnen laten een traditionele bak- en zandsteenbouw vermoeden. De boven de slotgracht overkragende aanbouw tegen de naar de toeschouwer gekeerde gevel, is vermoedelijk het 'gemak'.
Het kasteeleiland omvat een ommuurd voorpleintje en is via een houten brug en een kleine poorttoren met het neerhofeiland verbonden. Het neerhofeiland staat op zijn beurt in verbinding met het vasteland via een poorttoren van twee bouwlagen met een zadeldak, voorafgegaan door een stenen, door twee siervazen geflankeerde brug. De bebouwing van het neerhofeiland is beperkt tot een duiventoren en daarachter een langgerekt, eenlaags gebouw met een schilddak, ongetwijfeld het karrenhuis en de stallingen, dat ten opzichte van het kasteel en de grachten schuin opgesteld staat. De duiventoren en het karrenhuis zijn vermoedelijk ouder dan het kasteel; ze behoren tot de middeleeuwse situatie, toen de site nog een onregelmatige vorm had; vandaar de schuine opstelling van het karrenhuis. Dit wijst erop dat de 'modernisering' van het domein in 1699 nog niet voltooid was.
De moestuin beslaat het achterste gedeelte van het neerhofeiland. De siertuin valt samen met een groot L-vormig eiland. Hij wordt volledig met een haag of een latwerkhek omgeven en is opgebouwd uit parterres, gestoffeerd met in bol gesnoeide boompjes en zuilvormige bomen. In tegenstelling tot vele andere afbeeldingen van Harrewijn, is er van loofwerkparterres ('parterres de broderie') geen spoor te bekennen, maar het is niet uitgesloten dat de nauwkeurigheid en de detailleringsgraad van deze afbeeldingen sterk kunnen verschillen. Beboomde dreven en boomgaarden omringen de kasteelsite, maar het aanpalende 'speelhuis' van Diependael*, dat al minstens sinds 1623 bestond en normaliter links op de achtergrond zichtbaar zou moeten zijn, wordt door Harrewijn niet afgebeeld.
De door Harrewijn geëtste situatie met de drie eilanden (kasteel, neerhof en siertuin) vinden we terug op een tekening uit 1733 van Ferdinand-Joseph Derons, maar met enkele relevante verschillen. Hij bekijkt de site vanuit hetzelfde perspectief als Harrewijn, maar sommige verhoudingen werden gecorrigeerd; de diepte van het tuineiland wordt echter overdreven. De duiventoren en het koetshuis zijn verdwenen en vervangen door vier nieuwe gebouwen: rechts van de poorttoren een kleine, op een staak geplaatste duiventil, die de functie van de verdwenen duiventoren overneemt; rechts daarvan een huis – wellicht de portierswoning – evenwijdig met de westelijke arm van de ringgracht, die mogelijk werd verlegd; een grote schuur met wolfsdak tegen de zuidelijke arm van de ringgracht; en een koetshuis met drie rondboogpoorten en een mansardedak, bijna op één lijn met het kasteel.
Het moderniseringsproces is voltooid. Alles is veel cleaner geworden. Zelfs de latrine is verdwenen; aan de rand van de ringgracht staat nu los van het kasteel een paviljoentje met een schilddak, dat waarschijnlijk geen sanitaire functie heeft. Ook de eilandtuin is veranderd. Hij is nu beperkt tot het brede, zuidelijke gedeelte van het eiland. De toegang wordt nu gevormd door een monumentale poort – twee hoge, geblokte en met siervazen bekroonde pijlers en een smeedijzeren sierhek. De tuin wordt door een kruis van brede grindpaden verdeeld in vier kwadraten, die op hun beurt door smalle paden in rechthoekige parterres worden onderverdeeld. De opvulling van de parterres zou uit loofwerk kunnen bestaan, maar de rijstpaptextuur op de tekening geeft hierover geen uitsluitsel. Derons laat evenmin iets zien van het aanpalende Diependael*. De Ferrariskaart (1771-1775) en zelfs nog de oudste moderne kadasterkaart – niet gedateerd maar vermoedelijk vóór 1815 opgemaakt door een zekere Lasne – bevestigen de door Derons geschetste situatie. De kadasterkaart geeft ook een duidelijk beeld van het aanpalende 'speelhuis' van Diependael: drie eilandjes verbonden door houten brugjes.
Op de uiteindelijke versie van de Primitieve kadasterkaart, evenmin gedateerd maar vermoedelijk uit de jaren 1820, heeft het kasteelgebouw een opmerkelijke verandering ondergaan; waarschijnlijk werd een gedeelte van een lage aanbouw tegen de westgevel, zichtbaar op de ets van Harrewijn maar niet op de tekening van Derons, gesloopt (volgens J. Lauwers zou het kasteel in 1845 verbouwd zijn). De omschrijving van de percelen in de Primitieve kadastrale legger doet vermoeden dat de parterretuin al geruime tijd tot het verleden behoort. De eilandtuin (perceel 272, 38 are 70 centiare) wordt als 'hof ' bestempeld, synoniem voor moestuin, en de term lusttuin of lustgrond komt nergens voor. Het vroegere neerhof staat als boomgaard omschreven. Terborgt werd toen nog bewoond door een verre afstammeling van de laatste, in 1660 overleden Waelhem, Louis de Godin. De eerste door het kadaster geregistreerde verbouwing van het kasteel – gedeeltelijke afbraak en vergroting – werd uitgevoerd in de jaren 1880. Het resultaat van deze verbouwing benadert nog in hoge mate de ets van Harrewijn: een bakstenen gebouw met een bijna vierkant grondplan, speklagen, hoekkettingen, omlijstingen van vensters en steigergaten van witte zandsteen, een steil schilddak – nu echter zonder knik – en een driehoekig fronton met een oculus in plaats van een barok omlijste dakvenster. Door een gedeelte van de westelijke arm van de buitenste ringgracht te dempen, werd het kasteel ook vanuit het westen bereikbaar. Het was toen al lang geen apart eiland meer (zoals blijkt uit de stafkaart van 1864), maar vormde één geheel met de voormalige eilandtuin.
In 1914 werd Terborgt door de Duitsers verwoest, 'collateral damage' bij de hevige gevechten rond Schiplaken. Pas in 1936 zou Hélène Beaufort het laten heropbouwen in de vorm van een sobere bakstenen villa. De witzandstenen keermuur van het terras aan de achterzijde is echter een relict van de plint van het verdwenen kasteel. De neerhofgebouwen – onder meer de voormalige portierswoning met haar zandstenen rondboogdeurtjes – bleven bewaard, weliswaar sterk verbouwd met hergebruik van oud materiaal.
Na jaren van verwaarlozing werd het domein in 1999 aangekocht door de huidige eigenaars, die het grondig en met respect voor de oude situatie saneerden. Enkele bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), een zomereik (Quercus robur), een witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) en vermoedelijk ook de imposante treurwilg (Salix alba 'Tristis') aan de noordrand van de vijver, relicten van een 19de-eeuwse landschappelijke beplanting, hebben de verwoesting van 1914 overleefd. Een reeks bomen – bruine beuken, tamme kastanjes (Castanea sativa), Amerikaanse eiken (Quercus rubra) en ook de dreef met Hollandse linden (Tilia x europaea) langs de oostrand van het domein – kunnen in verband gebracht worden met de heropbouwperiode van 1936. Naar ontwerp van tuinarchitect Michel Vrijhoeven werd op een perceel van circa 60 are ten zuiden van het domein in 2005 een 'bosket' aangeplant – gemengd plantsoen van zomereik, es (Fraxinus excelsior), hartbladige els (Alnus cordata), groenen en bruine beuk (Fagus sylvatica, F. s. 'Atropunicea'), Europese lork (Larix decidua), haagbeuk (Carpinus betulus), Spaanse aak (Acer campstre), gewone en Noorse esdoorn (Acer peudoplatanus, A. platanoides), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), Amerikaans krentenboompje (Amelanchier lamarckii), taxus (Taxus baccata), sleedoorn (Prunus spinosa), wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia), hazelaar (Corylus avellana), vogelkers (Prunus padus), zomer- en zilverlinde (Tilia platyphyllos, T. tomentosa), Gelderse roos (Viburnum opulus), witte kornoelje (Cornus alba), wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus), gewone vlier (Sambucus nigra), Pontische rododendron (Rhododendron ponticum)... – soorten die voor het merendeel als 'inheems' staan aangeschreven. Het plantsoen wordt doorkruist door brede grasstroken die een sterpatroon vormen. Deze hedendaagse versie van het klassieke 'sterrenbos' wordt aan de oostzijde afgebakend door een brede border met rododendrons.
Bron: DENEEF, R., 2009. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Ten noordoosten van Brussel: Kampenhout, Kraainem, Machelen, Steenokkerzeel, Vilvoorde, Wezembeek-Oppem, Zaventem, Zemst, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. 2009: Kasteeldomein Terborgt [online], https://id.erfgoed.net/teksten/313244 (geraadpleegd op ).
In deze omgeving bevond zich eertijds het sedert 1440 vermelde kasteel ter Borght, leen van het hertogdom Brabant; het 17de-eeuwse slot, waarvan een afbeelding in Le Roy, werd midden 19de eeuw verbouwd en vernield tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Van Ter Borght resten nog enkele sporen: vijvers, grachten en verbouwde aanhorigheden: een éénlaagse baksteenbouw onder zadeldak (pannen), uit de 17de eeuw doch sterk aangepast en met verwerking van hergebruikt materiaal. Beide uiterste traveeën afgelijnd met zandstenen hoekstenen en hierin ook sporen van oorspronkelijke muuropeningen: links, een dubbele bakstenen ontlastingsboog van een platte en een rollaag, en rechts, een behouden zandstenen rondboogdeur met imposten, sleutel en een rechthoekig bovenlicht met tussenstijl, uitspringende latei en een gelijkaardig ontlastingssysteem. Middentravee voorzien van recente vensters en een kopie van deze deur. In de achtergevel, twee halve kruisvensters; zijpuntgevel met vlechtingen.
Eénlaags bakstenen dienstgebouw onder zadeldak (pannen), mogelijk uit dezelfde tijd. Verbouwde muuropeningen, doch in de zijpuntgevel, vlechtingen, top- en schouderstukken.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van Aerschot S. 1975: Kasteeldomein Terborgt [online], https://id.erfgoed.net/teksten/41002 (geraadpleegd op ).