Voormalig buitenhuis van de jezuïeten, tijdens de tweede helft van de 18de eeuw omgebouwd tot kasteel en aangepast in sobere neoclassicistische stijl, omgeven door landschappelijk park, oorspronkelijk 4 hectare, aangelegd omstreeks 1800, met relicten van de vroegere slot- en ringgrachten en een symmetrie die ongebruikelijk is voor een jardin 'anglais'; bijgebouw van architect H. Sermeus.
Het Ambrooskasteel kwam in de loop van de 17de eeuw in het bezit van de Mechelse jezuïeten, die het waterkasteel als buitengoed en retraitehuis gebruikten. Op de Ferrariskaart wordt het buitengoed in beeld gebracht aan de vooravond van de opheffing van de orde door paus Clemens XIV in 1773. Het 'huis van plaisantie' is omgeven met twee ringgrachten: de binnenste gracht volgens een vierkant tracé dat het kasteeleiland – ongeveer een halve hectare – omsluit, de buitenste gracht rondom een in vierkante bedden verdeelde rechthoek van bijna 4 hectare. De hoeve, een drietal losse gebouwen, bevindt zich rechts van de toegang doorheen de zuidelijke arm van de buitenste gracht. Een geaquarelleerde pentekening van Jan-Baptist De Noter (1786-1855) uit de eerste helft van de 19de eeuw, naar verondersteld een kopie van een onbekende, uit 1760 daterende afbeelding, stemt niet helemaal overeen met de Ferrariskaart. Het jezuïetengoed wordt getoond vanuit het zuiden, met rechts in beeld een vleugel van het neerhof, links van de ingang het hoveniershuis. Het openstaande smeedijzeren poorthek tussen vierkante, met piramides of kegels bekroonde pijlers, geeft toegang tot de tuin rondom het buitenhuis, die omheind is met golvend geschoren hagen. Leden van de 'sociëteit' met toga en toque onderhouden zich met twee bezoekers, flaneren tussen de vierkante tuinbedden, waarvan de aard – nut of sier of een combinatie van beide – door de tekenaar in het ongewisse wordt gelaten, of bewonderen van op een belvedèreterras het landschap in de ondergaande herfstzon (te oordelen naar de schaduwen en de rokende schouw). Op de voorgrond: de pachter met een kruiwagen mest of hooi, de pachtersvrouw ook nuttig in de weer; op de achtergrond: het silhouet van de toren van de Sint-Romboutskathedraal van Mechelen. Het tafereel lijkt uit het leven gegrepen, maar van de ringgrachten, die toen ongetwijfeld bestonden, is geen spoor te bekennen.
Het afgebeelde 'huis van plaisantie' – vijf traveeën en twee bouwlagen – dateert vermoedelijk uit de late 16de of de vroege 17de eeuw. Het verenigt op een eigenaardige manier archaïsmen uit de traditionele bouwkunst (getrapte dakkapellen, ramen met kruiskozijnen en luikjes in de onderste helft) met elementen die naar het classicisme neigen en die mogelijk door de jezuïeten werden toegevoegd (volkomen symmetrie, het schilddak en, vooral, de als een toren vooruitspringende, met een belvedère bekroonde ingangstravee). De Noter heeft van het jezuïetengoed nog een tweede pentekening gemaakt, niet gekleurd en 1750 gedateerd, die op merkwaardige wijze afwijkt van de voormelde en twijfel doet rijzen over het realiteitsgehalte: het gebouw wordt nog slanker voorgesteld; geen belvedère maar een echte, zeshoekige toren met een spits tentdak en een horloge in plaats van een zonnewijzer; de voordeur bevindt zich in de linkertravee… Een met grisaille gehoogde pentekening van "de voorgevel van het Jesuiten Goetje Ambros", niet ondertekend maar misschien (aan de stijl te oordelen) van Arnold-Frans Van den Eynde – benadert vermoedelijk het dichtst de werkelijkheid. Ze toont verhoudingen die grosso modo overeenstemmen met die van het huidige gebouw, opnieuw met belvedère, zonnewijzer, kruiskozijnen… maar met een madonnabeeld (Stella Maris) in plaats van een raampje boven de voordeur, een zadeldak in plaats van een schilddak, grote rondboogramen in de torentravee... Het gebouw zweeft in het luchtledige, want de omgeving wordt niet afgebeeld.
Na de opheffing van de orde werd het Ambrooskasteel verkocht aan hoedenfabrikant Constant Van den Nieuwenhuysen (1749-1823), één van de rijkste burgers van Mechelen, in 1792 één van de eerste leden van de 'Société des Amis de la Liberté et de l'Egalité' en, zoals talrijke vroege industriëlen, een notoir opkoper van voormalig kerkelijk, 'zwart' goed. Op de rond 1820 door landmeter Rossignon opgestelde Primitieve kadasterkaart vormt de buitenste ringgracht de omgrenzing van een 'lusthof ' van bijna 3 hectare. In de door het kadaster afgebeelde plattegrond met de vooruitspringende ingangstravee is het door De Noter afgebeelde gebouw nog steeds herkenbaar. Het boerderijcomplex met stallen, schuur en koetshuis heeft een U-vormig grondplan gekregen.
In de golvende contouren van de twee waterpartijen ("vijvers van vermaek") – respectievelijk 94 are en 10,5 are – herkent men niet alleen de aarzelende overgang naar de 'jardin à l'anglaise', die rond 1800 opgang maakte, maar ook nog het patroon van de binnenste ringgracht, op twee plaatsen dichtgegooid, de rest verbreed en gelobd, uiteraard met een boogbrugje. Dat de hoedenfabrikant slechts met moeite afstand kon doen van de symmetrie die de oude tuinen kenmerkte, blijkt uit de lob in de noordelijke arm van de buitenste ringgracht, netjes in het verlengde van een bijna even grote lob in de binnenste gracht en op één lijn met het kasteel. De naar symmetrie en rechtlijnigheid neigende voorkeur van Van den Nieuwenhuysen blijkt ook uit de laan, die rond een groot akkerperceel ten zuiden van het domein liep en door het kadaster als "beplanting" werd opgetekend (door ons met een rode 'A' aangeduid op de reproductie van de Primitieve kadasterkaart), in feite een loofgang, waarvan de 300 m lange 'Bollebaan' of 'Liefkensdreef ', een met groene beuk (Fagus sylvatica) afgezoomd fietspad langs de Ambroossteenweg, een overblijfsel is.
Omstreeks 1830 was het voormalig jezuïetengoed volgens de Primitieve kadastrale legger eigendom van Joseph Van den Nieuwenhuysen, wellicht een zoon van Constant en één van de broers van de eigenaar, Willem Van den Nieuwenhuysen, van het gelijknamig kasteeltje dichter bij Hofstade, dat tot 1870 overigens een gehucht was van Muizen. Toen in 1845 het Ambrooskasteel samen de hoeve en omgevende dreven en landerijen, in totaal circa 32 hectare, aan Joseph-Joachim Poot (1802-1848, lid van de algemene raad van de Brusselse gasthuizen en gehuwd met Caroline Baudier, wiens naam in 1857 aan de familienaam zal worden toegevoegd) werd verkocht, had het domein geen noemenswaardige veranderingen ondergaan. De noordelijke lob van de vijver met het brugje (door ons met een rode 'B' aangeduid op de Primitieve kadasterkaart) komt op de stafkaart van 1864 echter niet meer voor, maar zal pas op de stafkaart van 1932 opnieuw verschijnen. Het aanlegpatroon van de in 1864 afgebeelde 'lusttuin' bestaat uit een noordwestzuidoostgerichte open ruimte met, ongeveer in het midden, het kasteel tussen de twee relicten van de oude slotgracht. De kaart suggereert strookplantsoenen langs de lange zijden van de ringgracht. Van de beplantingen van de 'jardin anglais' van Constant Van den Nieuwenhuysen is momenteel niets overgebleven; de oudste bomen – een plataan (Platanus x hispanica), een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), een kogelacacia (Robinia pseudoacacia 'Umbraculifera'), enkele zomereiken (Quercus robur) – dateren van na 1845. Wandelwegen of paden worden op de eerste stafkaart niet weergegeven. Bij het tuiniershuisje bij de ingang van de lustttuin, tegenover de kasteelboerderij, hoorde een volgens kadastrale opgave 75 are grote moestuin, die blijkens de stafkaart van 1892 bijna tweemaal zo groot was en gedeeltelijk ommuurd.
Op een foto van omstreeks 1900 wordt het kasteel van de noordzijde (parkzijde) getoond met de verbrede noordelijke arm van de buitenste ringgracht op de voorgrond, het witgepleisterd kasteel (met driehoekig fronton boven het middenrisaliet) omkaderd door een landschappelijke beplanting die er niet zo oud uitziet. Het Ambrooskasteel onderging ten opzichte van de vroegere afbeeldingen enkele opmerkelijke wijzigingen. De zeshoekige torentravee aan de voorzijde werd minstens met één bouwlaag verhoogd en bekroond met een vrij imposante koepel, opnieuw met een belvedèreterrasje. Een tweede wijziging maakt het mogelijk de verbouwing min of meer te dateren. De zolderverdieping met de dakkapellen werd door het verminderen van de dakhellingen tot een volwaardige, zij het lage, tweede verdieping uitgebouwd, met een schilddak erboven. Vanuit het park gezien heeft het kasteel daardoor het uitzicht gekregen van een sober neoclassicistisch dubbelhuis (symmetrisch uitgebouwd) met mezzanine, naar het model van landhuizen dat in de periode 1840-1860 'en vogue' was. Men mag dan ook aannemen dat deze verbouwing – het driehoekige fronton incluis – uitgevoerd werd door de eigenaar die in 1845 het kasteel aankocht, Joseph Poot, al zwijgt het kadaster daarover in alle talen. In het begin van de jaren 1880 – onder zijn zoon Ernest Poot, de eerste eigenaar die zich metterwoon te Hofstade vestigde – kreeg het domein de voor die tijd gebruikelijke uitrustingselementen, zoals een zadelkamer, een bakhuis en een broeikas en werd het park verrijkt met Amerikaanse eik (Quercus rubra), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), zilverlinde (Tilia tomentosa), treurbeuk (Fagus sylvatica 'Pendula').
De belangrijkste wijziging in de onmiddellijke omgeving van het Ambrooskasteel was de aanleg rond 1900 van de bypass voor de spoorlijn Brussel-Antwerpen doorheen Hofstade. Door de opgehoogde zate werd de voormelde beukenloofgang gehalveerd en werd de landschappelijke continuïteit ten zuiden van het kasteeldomein gebroken. De eigenaar tijdens het interbellum was 'graaf ' Arrigoon-Hendrick Mazzinghi (in appendix II van de Enciclopedia storico-nobiliare italiana, wordt een in 1824 te Livorno geadelde familie Mazzinghi vermeld), liet het domein onaangeroerd, maar de verkoop aan de Brusselse naamloze venootschap 'Socambrose' in 1941 vormde het voorspel tot de opdeling van het domein voor residentiële bebouwing. Mogelijk werd gespeculeerd op de toekomstige aantrekkingskracht van de 'plage' van Hofstade. Toch bleef het nog rustig, maar de overdracht in 1963 aan de Antwerpse maatschappij 'Bracht en compagnie' zou daar verandering in brengen. Bij de verkoop van het kasteel aan de Mechelse industrieel Albert Van Ussel in 1965 was slechts 3 hectare 38 are van het vroegere domein betrokken. Het vroegere kasteeleiland werd met ruim één derde gereduceerd. Het afgesplitste gedeelte werd samen met het neerhof, de moestuin en de landerijen ten zuiden en ten westen van het domein, in kleine percelen (gemiddeld 8 are) opgedeeld en met de zegen van het gewestplan in de daaropvolgende twintig jaren volgebouwd met villa's. Dit verklaart de aanwezigheid van oude zomereiken, platanen, zilverlinden en bruine beuken in de villakavels. Twee vleugels van het vroegere neerhof overleefden de verkaveling en bleven na renovatie min of meer in hun oorspronkelijke vorm als woning bewaard.
Het kasteel werd gerestaureerd onder leiding van architect H. Sermeus, die aan de westzijde een terras toevoegde en enkele lage bakstenen bijgebouwen. Tijdens de restauratie in 1966-1971 werden sporen gevonden van een zeer oude gotische kern in de kelders. Eveneens werd onder de bepleistering een traditionele kern in baksteenmetselwerk met speklagen van zandsteen aan het licht gebracht. Op heden is het kasteel een neoclassicistisch landhuis met een gevelbreedte van vijf traveeën en drie bouwlagen onder een schilddak gelegd met leien. De gevels op zandstenen plint zijn bepleisterd en geschilderd. De voorgevel van het landhuis wordt gemarkeerd door de met pilasters afgelijnde middentravee, bekroond met een driehoekig fronton met oculus. In de achtergevel bevindt zich een sterk uitspringend driezijdig middenrisaliet met zonnewijzer. De rechthoekige vensters, waarvan sommige beluikt, hebben hun oorspronkelijke roedeverdeling en zijn op de bel-etage uitgerust met uitspringende onderdorpels op consoles. Rondboogdeuren met sluitstenen.
Van het oorspronkelijke park restte op dat ogenblik niet veel meer dan één hectare, maar de parkaanleg werd op een belendend bosperceel uitgebreid tot circa 2,5 hectare. De vijver, een relict van de westelijke arm van de slotgracht, werd in dit aangehechte gedeelte fors uitgebreid tot bijna driemaal zijn oorspronkelijke oppervlakte. Van Ussel plantte een groot aantal bomen aan: treurwilgen (Salix alba 'Tristis'), moeraseik (Quercus palustris), moerascipressen (Taxodium distichum), watercipressen (Metasequoia glyptostroboides), Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera), zwarte walnoot (Juglans nigra), zwarte els met diep ingesneden blad (Alnus glutinosa 'Imperialis'), kaneelschijnbeuk (Nothofagus antartica)… In 2005 veranderde het Ambroosdomein andermaal van eigenaar en werd het park opnieuw onder handen genomen.
Merkwaardige bomen (opnamen 24 juli 2003)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Deze tekst is een samenvoeging van de teksten:
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & De Maegd C. & Van Aerschot S. 2019: Kasteeldomein Ambroos [online], https://id.erfgoed.net/teksten/313247 (geraadpleegd op ).
Landschappelijk park, oorspronkelijk 4 hectare, aangelegd omstreeks 1800 rond een voormalig buitenhuis van de jezuïeten, met relicten van de vroegere slot- en ringgrachten en een symmetrie die ongebruikelijk is voor een jardin 'anglais'; na 1965 voor driekwart in villakavels opgedeeld, reductie die gecompenseerd werd door een nieuwe uitbreiding tot 2,5 hectare.
Jezuïeten
Het Ambrooskasteel kwam in de loop van de 17de eeuw in het bezit van de Mechelse jezuïeten, die het als buitengoed en retraitehuis gebruikten. Op de Ferrariskaart wordt het buitengoed in beeld gebracht aan de vooravond van de opheffing van de orde door paus Clemens XIV in 1773. Het 'huis van plaisantie' is omgeven met twee ringgrachten: de binnenste gracht volgens een vierkant tracé dat het kasteeleiland – ongeveer een halve hectare – omsluit, de buitenste gracht rondom een in vierkante bedden verdeelde rechthoek van bijna 4 hectare. De hoeve, een drietal losse gebouwen, bevindt zich rechts van de toegang doorheen de zuidelijke arm van de buitenste gracht. Een geaquarelleerde pentekening van Jan-Baptist De Noter (1786-1855) uit de eerste helft van de 19de eeuw, naar verondersteld een kopie van een onbekende, uit 1760 daterende afbeelding, stemt niet helemaal overeen met de Ferrariskaart. Het jezuïetengoed wordt getoond vanuit het zuiden, met rechts in beeld een vleugel van het neerhof, links van de ingang het hoveniershuis. Het openstaande smeedijzeren poorthek tussen vierkante, met piramides of kegels bekroonde pijlers, geeft toegang tot de tuin rondom het buitenhuis, die omheind is met golvend geschoren hagen. Leden van de 'sociëteit' met toga en toque onderhouden zich met twee bezoekers, flaneren tussen de vierkante tuinbedden, waarvan de aard – nut of sier of een combinatie van beide – door de tekenaar in het ongewisse wordt gelaten, of bewonderen van op een belvedèreterras het landschap in de ondergaande herfstzon (te oordelen naar de schaduwen en de rokende schouw). Op de voorgrond: de pachter met een kruiwagen mest of hooi, de pachtersvrouw ook nuttig in de weer; op de achtergrond: het silhouet van de toren van de Sint-Romboutskathedraal van Mechelen. Het tafereel lijkt uit het leven gegrepen, maar van de ringgrachten, die toen ongetwijfeld bestonden, is geen spoor te bekennen.
Het afgebeelde 'huis van plaisantie' – vijf traveeën en twee bouwlagen – dateert vermoedelijk uit de late 16de of de vroege 17de eeuw. Het verenigt op een eigenaardige manier archaïsmen uit de traditionele bouwkunst (getrapte dakkapellen, ramen met kruiskozijnen en luikjes in de onderste helft) met elementen die naar het classicisme neigen en die mogelijk door de jezuïeten werden toegevoegd (volkomen symmetrie, het schilddak en, vooral, de als een toren vooruitspringende, met een belvedère bekroonde ingangstravee). De Noter heeft van het jezuïetengoed nog een tweede pentekening gemaakt, niet gekleurd en 1750 gedateerd, die op merkwaardige wijze afwijkt van de voormelde en twijfel doet rijzen over het realiteitsgehalte: het gebouw wordt nog slanker voorgesteld; geen belvedère maar een echte, zeshoekige toren met een spits tentdak en een horloge in plaats van een zonnewijzer; de voordeur bevindt zich in de linkertravee… Een met grisaille gehoogde pentekening van "de voorgevel van het Jesuiten Goetje Ambros", niet ondertekend maar misschien (aan de stijl te oordelen) van Arnold-Frans Van den Eynde – benadert vermoedelijk het dichtst de werkelijkheid. Ze toont verhoudingen die grosso modo overeenstemmen met die van het huidige gebouw, opnieuw met belvedère, zonnewijzer, kruiskozijnen… maar met een madonnabeeld (Stella Maris) in plaats van een raampje boven de voordeur, een zadeldak in plaats van een schilddak, grote rondboogramen in de torentravee... Het gebouw zweeft in het luchtledige, want de omgeving wordt niet afgebeeld.
Van den Nieuwenhuysen
Na de opheffing van de orde werd het Ambrooskasteel verkocht aan hoedenfabrikant Constant Van den Nieuwenhuysen (1749-1823), één van de rijkste burgers van Mechelen, in 1792 één van de eerste leden van de 'Société des Amis de la Liberté et de l'Egalité' en, zoals talrijke vroege industriëlen, een notoir opkoper van voormalig kerkelijk, 'zwart' goed. Op de rond 1820 door landmeter Rossignon opgestelde Primitieve kadasterkaart vormt de buitenste ringgracht de omgrenzing van een 'lusthof ' van bijna 3 hectare. In de door het kadaster afgebeelde plattegrond met de vooruitspringende ingangstravee is het door De Noter afgebeelde gebouw nog steeds herkenbaar. Het boerderijcomplex met stallen, schuur en koetshuis heeft een U-vormig grondplan gekregen.
In de golvende contouren van de twee waterpartijen ("vijvers van vermaek") – respectievelijk 94 are en 10,5 are – herkent men niet alleen de aarzelende overgang naar de 'jardin à l'anglaise', die rond 1800 opgang maakte, maar ook nog het patroon van de binnenste ringgracht, op twee plaatsen dichtgegooid, de rest verbreed en gelobd, uiteraard met een boogbrugje. Dat de hoedenfabrikant slechts met moeite afstand kon doen van de symmetrie die de oude tuinen kenmerkte, blijkt uit de lob in de noordelijke arm van de buitenste ringgracht, netjes in het verlengde van een bijna even grote lob in de binnenste gracht en op één lijn met het kasteel. De naar symmetrie en rechtlijnigheid neigende voorkeur van Van den Nieuwenhuysen blijkt ook uit de laan, die rond een groot akkerperceel ten zuiden van het domein liep en door het kadaster als "beplanting" werd opgetekend (door ons met een rode 'A' aangeduid op de reproductie van de Primitieve kadasterkaart), in feite een loofgang, waarvan de 300 m lange 'Bollebaan' of 'Liefkensdreef ', een met groene beuk (Fagus sylvatica) afgezoomd fietspad langs de Ambroossteenweg, een overblijfsel is.
Omstreeks 1830 was het voormalig jezuïetengoed volgens de Primitieve kadastrale legger eigendom van Joseph Van den Nieuwenhuysen, wellicht een zoon van Constant en één van de broers van de eigenaar, Willem Van den Nieuwenhuysen, van het gelijknamig kasteeltje dichter bij Hofstade, dat tot 1870 overigens een gehucht was van Muizen. Toen in 1845 het Ambrooskasteel samen de hoeve en omgevende dreven en landerijen, in totaal circa 32 hectare, aan Joseph-Joachim Poot (1802-1848, lid van de algemene raad van de Brusselse gasthuizen en gehuwd met Caroline Baudier, wiens naam in 1857 aan de familienaam zal worden toegevoegd) werd verkocht, had het domein geen noemenswaardige veranderingen ondergaan. De noordelijke lob van de vijver met het brugje (door ons met een rode 'B' aangeduid op de Primitieve kadasterkaart) komt op de stafkaart van 1864 echter niet meer voor, maar zal pas op de stafkaart van 1932 opnieuw verschijnen. Het aanlegpatroon van de in 1864 afgebeelde 'lusttuin' bestaat uit een noordwestzuidoostgerichte open ruimte met, ongeveer in het midden, het kasteel tussen de twee relicten van de oude slotgracht. De kaart suggereert strookplantsoenen langs de lange zijden van de ringgracht. Van de beplantingen van de 'jardin anglais' van Constant Van den Nieuwenhuysen is momenteel niets overgebleven; de oudste bomen – een plataan (Platanus x hispanica), een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), een kogelacacia (Robinia pseudoacacia 'Umbraculifera'), enkele zomereiken (Quercus robur) – dateren van na 1845. Wandelwegen of paden worden op de eerste stafkaart niet weergegeven. Bij het tuiniershuisje bij de ingang van de lustttuin, tegenover de kasteelboerderij, hoorde een volgens kadastrale opgave 75 are grote moestuin, die blijkens de stafkaart van 1892 bijna tweemaal zo groot was en gedeeltelijk ommuurd.
Op een foto van omstreeks 1900 wordt het kasteel van de noordzijde (parkzijde) getoond met de verbrede noordelijke arm van de buitenste ringgracht op de voorgrond, het witgepleisterd kasteel (met driehoekig fronton boven het middenrisaliet) omkaderd door een landschappelijke beplanting die er niet zo oud uitziet. Het Ambrooskasteel onderging ten opzichte van de vroegere afbeeldingen enkele opmerkelijke wijzigingen. De zeshoekige torentravee aan de voorzijde werd minstens met één bouwlaag verhoogd en bekroond met een vrij imposante koepel, opnieuw met een belvedèreterrasje. Een tweede wijziging maakt het mogelijk de verbouwing min of meer te dateren. De zolderverdieping met de dakkapellen werd door het verminderen van de dakhellingen tot een volwaardige, zij het lage, tweede verdieping uitgebouwd, met een schilddak erboven. Vanuit het park gezien heeft het kasteel daardoor het uitzicht gekregen van een sober neoclassicistisch dubbelhuis (symmetrisch uitgebouwd) met mezzanine, naar het model van landhuizen dat in de periode 1840-1860 'en vogue' was. Men mag dan ook aannemen dat deze verbouwing – het driehoekige fronton incluis – uitgevoerd werd door de eigenaar die in 1845 het kasteel aankocht, Joseph Poot, al zwijgt het kadaster daarover in alle talen. In het begin van de jaren 1880 – onder zijn zoon Ernest Poot, de eerste eigenaar die zich metterwoon te Hofstade vestigde – kreeg het domein de voor die tijd gebruikelijke uitrustingselementen, zoals een zadelkamer, een bakhuis en een broeikas en werd het park verrijkt met Amerikaanse eik (Quercus rubra), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), zilverlinde (Tilia tomentosa), treurbeuk (Fagus sylvatica 'Pendula').
De opsplitsing
De belangrijkste wijziging in de onmiddellijke omgeving van het Ambrooskasteel was de aanleg rond 1900 van de bypass voor de spoorlijn Brussel-Antwerpen doorheen Hofstade. Door de opgehoogde zate werd de voormelde beukenloofgang gehalveerd en werd de landschappelijke continuïteit ten zuiden van het kasteeldomein gebroken. De eigenaar tijdens het interbellum was 'graaf ' Arrigoon-Hendrick Mazzinghi (in appendix II van de Enciclopedia storico-nobiliare italiana, wordt een in 1824 te Livorno geadelde familie Mazzinghi vermeld), liet het domein onaangeroerd, maar de verkoop aan de Brusselse naamloze venootschap 'Socambrose' in 1941 vormde het voorspel tot de opdeling van het domein voor residentiële bebouwing. Mogelijk werd gespeculeerd op de toekomstige aantrekkingskracht van de 'plage' van Hofstade. Toch bleef het nog rustig, maar de overdracht in 1963 aan de Antwerpse maatschappij 'Bracht en compagnie' zou daar verandering in brengen. Bij de verkoop van het kasteel aan de Mechelse industrieel Albert Van Ussel in 1965 was slechts 3 hectare 38 are van het vroegere domein betrokken. Het vroegere kasteeleiland werd met ruim één derde gereduceerd. Het afgesplitste gedeelte werd samen met het neerhof, de moestuin en de landerijen ten zuiden en ten westen van het domein, in kleine percelen (gemiddeld 8 are) opgedeeld en met de zegen van het gewestplan in de daaropvolgende twintig jaren volgebouwd met villa's. Dit verklaart de aanwezigheid van oude zomereiken, platanen, zilverlinden en bruine beuken in de villakavels. Twee vleugels van het vroegere neerhof overleefden de verkaveling en bleven na renovatie min of meer in hun oorspronkelijke vorm als woning bewaard.
Het kasteel werd gerestaureerd onder leiding van architect H. Sermeus, die aan de westzijde een terras toevoegde. Van het oorspronkelijke park restte niet veel meer dan één hectare, maar de parkaanleg werd op een belendend bosperceel uitgebreid tot circa 2,5 hectare. De vijver, een relict van de westelijke arm van de slotgracht, werd in dit aangehechte gedeelte fors uitgebreid tot bijna driemaal zijn oorspronkelijke oppervlakte. Van Ussel plantte een groot aantal bomen aan: treurwilgen (Salix alba 'Tristis'), moeraseik (Quercus palustris), moerascipressen (Taxodium distichum), watercipressen (Metasequoia glyptostroboides), Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera), zwarte walnoot (Juglans nigra), zwarte els met diep ingesneden blad (Alnus glutinosa 'Imperialis'), kaneelschijnbeuk (Nothofagus antartica)… In 2005 veranderde het Ambroosdomein andermaal van eigenaar en werd het park opnieuw onder handen genomen
Merkwaardige bomen (opnamen 24 juli 2003)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Bron: DENEEF, R., 2009. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Ten noordoosten van Brussel: Kampenhout, Kraainem, Machelen, Steenokkerzeel, Vilvoorde, Wezembeek-Oppem, Zaventem, Zemst, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. 2009: Kasteeldomein Ambroos [online], https://id.erfgoed.net/teksten/313246 (geraadpleegd op ).
Oorspronkelijk een soort klein waterkasteel. Kwam in de 17de eeuw door vererving in bezit van de jezuïetenorde (Mechelen), die er een retraitehuis inrichtte; tijdens de tweede helft van de 18de eeuw werd het gebouw in sobere neoclassicistische stijl verbouwd en aangepast; de restauratie (architect H. Sermeus) in 1966-1971, bracht sporen aan het licht van een zeer oude (gotische?) kern (kelders) en van een onder de bepleistering behouden traditionele kern in baksteenmetselwerk met speklagen van zandsteen.
Heden is het een neoclassicistisch, drie verdiepingen hoog landhuis van vijf traveeën met schilddak (leien). Geschilderde en bepleisterde gevels met zandstenen plint. Voorgevel gemarkeerd door de met pilasters afgelijnde middentravee bekroond met een driehoekig fronton met oculus. In de achtergevel, een sterk uitspringend driezijdig middenrisaliet met zonnewijzer. Rechthoekige vensters (sommige beluikt) met oorspronkelijke roedeverdeling en op de bel-etage met uitspringende onderdorpels op consoles. Rondboogdeuren met sluitstenen.
In het grotendeels verkaveld domein, deels begrensd door de dijken van het Leuvens kanaal, en dat nog enkele oude bomen en de door de Barebeek gevoede vijvers en ringgrachten bewaart, lage bakstenen bijgebouwen van architect H. Sermeus.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Kasteeldomein Ambroos [online], https://id.erfgoed.net/teksten/41018 (geraadpleegd op ).