Het huidige kasteel Ter Borght, het ‘Nieuw Hof’ is in kern een classicistisch landhuis, daterend van 1780, dat in de loop van de 19de eeuw een neoclassicistisch uitzicht heeft verkregen en is uitgebreid met bij- en dienstgebouwen, waaronder een monumentale oranjerie in ijzer en glas van 1863. Het kasteel ligt in een park in landschappelijke stijl, dat voor 1837 tot stand kwam in drie fasen en zich uitstrekt in de beemden op de zuidflank van de vallei van de Grote Nete.
De kasteelsite Ter Borght kan in verband worden gebracht met een verdedigingspost aan een oversteekplaats van de Grote Nete. In 1658 werd dit ‘Oud Hof’, gelegen aan de huidige Dreef tegen de Grote Nete gedeeltelijk vernield door de Fransen (veroveringsoorlog van Lodewijk XIV) om in 1673 - op de motte na - geheel te verdwijnen. De motte is als een kleine verhevenheid nog steeds gelegen op het einde van de Dreef rechts en vormt het enige overblijfsel van deze historische site. Het puin van het ‘Oud Hof’ werd deels gerecupereerd voor de bouw van het nieuwe kasteel Ter Borght.
Volgens literatuurbronnen werd het kasteel opgetrokken op de fundamenten van een jachtpaviljoen, ‘De Borgt’ geheten, waarvan de restanten nog bewaard zouden zijn.
Bouwheer van het kasteel was Jan Adriaan Somers, secretaris-notaris en rentmeester van de familie Beeckmans de Westmeerbeeck en burgemeester van Westmeerbeek tijdens de Franse periode, in het begin van de 19de eeuw. Hij gaf in 1778 de opdracht tot het bouwen van een landelijk herenhuis, waarvan de bouwwerken definitief gestart waren in 1780, maar van de bouwmeester zijn geen gegevens bekend. Het oorspronkelijke gebouw werd naderhand uitgebreid, onder meer met bijgebouwen als koetshuis, paardenstallen, woningen voor het dienstpersoneel, oranjerie en volière.
Jozef Somers (°1787- +1837), zoon van Jan Adriaan en tevens zijn opvolger, zorgde voor de verdere verfraaiing: de oorspronkelijke moestuin, een bijhorende weide en bos werden veranderd in een Engels park met graspartijen, verspreide bomengroepen, boomgaard, uitgewerkte bloemperken, hagen en onderbegroeiingen. De vijver werd heraangelegd en doorgetrokken tot naast het kasteel; de uitgegraven grond werd gebruikt voor de aanleg van twee ijskelders, achter de vijver en ten oosten van het kasteel.
In 1831 werd het kasteel tijdelijk aangewend door koning Leopold I als commandopost voor het Belgische leger. In 1836 wordt het kasteel met park en toebehoren verkocht aan de familie Beeckmans de Westmeerbeeck.
In 1854 werd de vijver verlegd naar de achterzijde van het kasteel en voorzien van een eendenkooi, het eiland werd vergroot en uitgerust met een paviljoen. In 1859 werd het geheel samen met onder meer de pachthoeve Hof Ter Borght verkocht aan baron Augustinus Carolus Nicolaus de T'Serclaes, die het in 1863 overmaakte aan zijn zusters Helena en Delphina. Volgens de literatuur werd in 1862 de linkse vleugel met keukens en slaapgelegenheid voor het personeel aangebouwd; het terras aan de achterzijde van het kasteel zou tegelijkertijd afgesloten zijn met trappen en een balustrade; mutatieschetsen van 1864 vertonen wel een lichte wijziging van de achtergevel, terwijl de trappen en de halfcirkelvormige portiek pas worden ingetekend in 1912. De oranjerie aan de zuidzijde, een ijzerconstructie met beglaasde wanden, dateert van 1864, hetzelfde jaar waarin ook de rechtervleugel met koetshuis en nieuwe paardenstallen werd gebouwd, zie het jaartal op de gevel en mutatieschetsen van 1864. De verbinding met inbegrip van de druivenserre werd geregistreerd in 1875. In 1909 werd het domein gekocht door Frederik Maria Jozef Jacobs, gevolgd door grondige restauratiewerken aan de verwaarloosde gebouwen en het park. In 1913 werd de stenen omheiningsmuur voor het kasteel verlaagd en voorzien van een ijzeren afsluiting en twee nieuwe ingangspoorten naar ontwerp van architect Emile Goethals, zie de nagenoeg onleesbare gevelsteen rechts naast de oostelijke poort. Het complex onderging nogmaals grondige herstellingswerken na de Eerste Wereldoorlog.
Op het moment van de bescherming stond het kasteel leeg en werden de gebouwen bedreigd door een snel voortschrijdend verval.
De voornaamste vleugel van het complex op rechthoekig grondplan en onder een schilddak vormt in kern het initiële laat-18de-eeuwse bouwdeel.
Het in kern classicistisch kasteel met neoclassicistische gevelversiering bestaat uit twee bouwlagen onder een leien schilddak (nok parallel aan de straat) voorzien van uitgewerkte dakkapellen onder een driehoekig fronton, gebogen in de centrale travee. De schoorstenen zijn uit gesinterde baksteen met uitgewerkte ijzeren bekroning. Vanaf 1862 werden ingrijpende uitbreidingswerken en verfraaiingswerken uitgevoerd. Haaks op de voorgevel werden lage vleugels aangebouwd, waardoor een U-vormig grondplan ontstond. Hierin werden diverse dienstruimten ondergebracht en in 1866 de kapel, die van de voorhal naar de nieuwe linkervleugel werd overgebracht. Vermoedelijk verkregen de voor- en achtergevel van de oudste en voornaamste kasteelvleugel tijdens deze bouwfase hun neoclassicistische ordonnantie en uitwerking.
Door het later (1862 en volgende) aanbouwen van lagere, haakse vleugels ontstond een U-vormige plattegrond: de linker vleugel omvatte de keuken, de voorraadkamer en de kapel, terwijl de rechter vleugel bestond uit diverse dienstruimten. Het uitzicht van deze vleugels sluit nauw aan bij de begane grond van het kasteel.
In een laatste bouwfase, in 1912, werden aan weerszijden van de kasteelvleugel een hoog bouwvolume opgetrokken dat het oorspronkelijk classicistische concept van het kasteel ingrijpend verstoort. Deze flankerende aanbouwsels van één travee en drie bouwlagen onder laag schilddak (nok loodrecht op de straat) achteruitspringend aan de zuidzijde en opgevat als uitgewerkt hoekrisaliet aan de noordzijde werden kadastraal geregistreerd in 1912. De bepleisterde en beschilderde lijstgevels zijn op de begane grond belijnd met imitatievoegen die uitwaaieren boven de rechthoekige vensters, betralied aan de zuidzijde en voorzien van rolluiken aan de noordzijde. Het terras met halfronde portiek, trappen en balustrades onderging in deze laatste fase eveneens wijzigingen.
De zuidgevel van negen traveeën met neoclassicistische ordonnantie wordt gekenmerkt door een centraal deurrisaliet voorafgegaan door een portiek op gekoppelde zuilen. Daarboven bevindt zich een deurvenster en balusterbalkon op de bel-etage; de drieledige indeling van het deurvenster wordt herhaald in de centrale dakkapel met gebogen fronton. De bovenvensters zijn gevat in een geprofileerde omlijsting met sluitsteen en doorgetrokken lekdrempels op consoles. Een omlopend klassiek hoofdgestel bekroont de gevel. De gelijkaardige, maar meer eenvoudige achtergevel van negen traveeën wordt gemarkeerd door een drie traveeën breed middenrisaliet met later aangebouwd halfcirkelvormig portaal met aansluitend balkon op gekoppelde zuilen. Omlopende balustrade voor het gevelbreed terras. De bovenvensters in geprofileerde omlijstingen met oren en de hoekrisalieten met streng neoclassicistische ordonnantie voorzien van een balusterbalkon voor het deurvenster van de bel-etage opgenomen in een entablement verlevendigen het geheel.
In het interieur herinneren de marmeren en natuurstenen vloeren, een houten bordestrap met kunstig uitgesneden trappaal, een monumentale eclectische schouwmantel, rondzuilen en pilasters met Ionische kapitelen die de toegangsdeur flankeren en sober uitgewerkte stucplafonds aan de laat-19de-eeuwse inrichting. Vermeldenswaardig is de interieuraankleding van de huiskapel, daterend van 1866 in een eclectische stijl. De ruimte wordt overspannen door een kruisribgewelf waarvan de schelpen rood zijn geschilderd met onderaan bloemmotieven en de ribben en sluitstenen een polychrome afwerking hebben. De wanden, eveneens geschilderd in rood zijn bekleed met een eenvoudige houten lambrisering. De glasramen, gevat in rondboogvormige nissen achter het altaar stellen naast Maria Mater Dei de patroonheiligen voor van de toenmalige eigenaars, de gezusters Helena en Delphina T’Serclaes.
Haaks aansluitend op de rechtervleugel bevindt zich de woning van de rentmeester met ten zuiden de druivenserre. In 1864 werden aansluitend, ten oosten van laatstgenoemde, de oranjerie en de paardenstallen gebouwd. Boven deze stallen bevonden zich slaapkamers voor het personeel.
De oranjerie ten zuiden van de paardenstallen, bestaat uit een fraaie, beglaasde ijzerstructuur met getorste zuiltjes, acanthusblad- en acroteriamotieven; beglaasde wanden met ijzeren roedeverdeling, sierlijk uitgewerkt in de boogvelden. Deze bijzonder uitgewerkte constructie vormt een vroeg voorbeeld van serre-architectuur. In het centrale deel bevindt zich een rotsformatie van hoogstaande kwaliteit.
De paardenstal is uitgevoerd in een uitgesproken eclectische stijl, gekenmerkt door decoratief en polychroom pleisterwerk. Het is een rechthoekig, deels decoratief bepleisterd, bakstenen gebouw met hoekrisalieten, anderhalve bouwlaag onder schilddak (nok parallel aan de straat, leien) met een omlopende houten kroonlijst en getoogde muuropeningen, op de begane grond onder een doorgetrokken, bepleisterde waterlijst. Op de noordgevel is het jaartal 1864 van gesinterde baksteen zichtbaar.
De volière (nok parallel aan de straat, pannen zadeldak) ten noorden van de paardenstallen werd geregistreerd in 1875 en wordt gemarkeerd door het decoratieve gebruik van knoestig hout voor de standvinken. Van 1875 dateren ook de druivenserre en de achterliggende vleugel die de paardenstallen verbinden met het kasteel.
Het kasteelpark in landschappelijke stijl werd aangelegd in opdracht van Jozef Somers (1787-1837), zoon en opvolger van de oorspronkelijke bouwheer van het ‘Nieuw Hof’.
In een eerste fase werd in opdracht van Jozef Somers (1787-1837) een Engels park met graspartijen, verspreide bomengroepen, boomgaard, uitgewerkte bloemperken, hagen en onderbegroeiingen aangelegd. In 1854 werd de vijver verlegd naar de achterzijde van het kasteel en voorzien van een eendenkooi, het eiland werd vergroot en uitgerust met een – verdwenen - paviljoen. Deze mutatie werd geregistreerd op het kadaster in 1864, naar aanleiding van de bouw van het koetshuis met serre. De vijver met centraal schiereiland werd heraangelegd. De uitgegraven grond werd gebruikt voor de aanleg van een ijskelder ten noorden van de vijver. Van deze oorspronkelijk vrij hoge ijskelder is de top met het gemetste gewelf en de oorspronkelijke sas verdwenen. De gemetselde kuip van de kelder is gedeeltelijk zichtbaar. De bestaande heuvel ten oosten van de wintertuin werd vermoedelijk eveneens aangelegd met de uitgegraven grond van de vijver in 1864 en is waarschijnlijk bedoeld om de serres te beschutten tegen wind en een zekere beslotenheid te creëren aan de oostzijde van de kasteelsite.
De bestaande vijver kent een cirkelvormig verloop met centraal een vrij groot eiland. Dit eiland wordt verbonden door een fraaie smeed- en gietijzeren brug op oorspronkelijk metalen liggers, aan de bovenzijde gecementeerd, te dateren eind 19de-begin 20ste eeuw. Uit dezelfde periode dateert vermoedelijk de aanlegsteiger, een baksteenconstructie met smeed- en gietijzeren balustrades en in de noord-oosthoek de brug op bakstenen pijlers met ijzeren liggers en voorzien van een gietijzeren balustrade. De twee kleinere eilandjes, weergegeven op de mutatieschets van 1864 zijn bewaard.
Het park werd aan de overzijde van de weg Heide, gelijklopend met de bouw van de aalmoezenierswoning in 1866, uitgebreid. De fase van 1864 is te zien op de kaart van het Dépôt de la Guerre van 1865, de uitbreiding van 1866 nog niet. De moestuin van het landgoed lag ten oosten van het kasteel en sloot aan bij de percelen van de voormalige pachthoeve.
De omheining aan de straatzijde bestaat uit een smeedijzeren hekwerk, verankerd in hardstenen rondzuilen en twee smeedijzeren dubbele toegangspoorten opgehangen aan hoge hardstenen rondzuilen naar een ontwerp van architect Emile Goethals uit 1913.
In het park komen diverse boomsoorten voor: moerascipres, gewone plataan, gewone esdoorn, Amerikaanse eik, gewone haagbeuk, tamme kastanje, zomereik, zwarte den, reuzenlevensboom, tulpenboom, grootbladige linde, zilverlinde, Hongaarse zilverlinde, gewone fijnspar, Atlasceder, gewone taxus, Sawara schijncipres, gewone beuk, bruine beuk, witte paardenkastanje, rode bastaardpaardekanstanje, scherpe hulst, boshulst, zuilvormige gewone taxus, Japanse kers, gewone buxus en twee monumenten van knoptaxus.
Het domein vormt een vroeg voorbeeld van een landschappelijke parkaanleg, getransformeerd in het laatste kwart van de 19de eeuw met bewaarde authentieke parkornamentiek, een ijskelder van rond het midden van de 19de eeuw, een fraaie smeedijzeren afsluiting met twee dubbele smeedijzeren poorten van het begin van de 20ste eeuw en twee monumenten van knoptaxus.
Auteurs: Thiels, Nancy; Van der Veken, Bert; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Thiels N. & Van der Veken B. & Kennes H. 2014: Kasteeldomein Ter Borght [online], https://id.erfgoed.net/teksten/160115 (geraadpleegd op ).
Kasteel "Ter Borght", modo "Nieuw Hof", in tegenstelling tot het "Oud Hof", dat zich bevond op het einde van de huidige Dreef tegen de Grote Nete en vermoedelijk ontstond als verdedigingspost met wachttoren ter beveiliging van de rivierovergang. Het Oude Hof werd in 1658 vernield door de Fransen en verdween helemaal in de loop van de 18de eeuw; de motte, een kleine verhevenheid als uitkijkpost, gelegen op het einde van de Dreef rechts, is heden het enige overblijfsel van deze historische site. Het puin werd deels gerecupereerd voor de bouw van het nieuwe kasteel Ter Borght.
In 1778 gaf Jan Adriaan Somers, notaris-secretaris, rentmeester van de familie Beeckmans de Westmeerbeeck (zie gemeente-inleiding), en van 1801 tot 1814 burgemeester van Westmeerbeek, de opdracht tot het bouwen van een landelijk herenhuis; bouwwerken definitief gestart in 1780. Gegevens betreffende de bouwmeester zijn niet gekend. Het oorspronkelijke gebouw werd naderhand uitgebreid, onder meer met bijgebouwen als koetshuis, paardenstallen, woningen voor het dienstpersoneel, oranjerie, volière; Jozef Somers (°1787- +1837), zoon van Jan Adriaan en tevens zijn opvolger zorgde voor de verdere verfraaiing: de oorspronkelijke moestuin, een bijhorende weide en bos werden veranderd in een Engels park met graspartijen, verspreide bomengroepen, boomgaard, uitgewerkte bloemperken, hagen en onderbegroeiingen. De vijver werd heraangelegd en doorgetrokken tot naast het kasteel; de uitgegraven grond werd gebruikt voor de aanleg van twee ijskelders, achter de vijver en ten oosten van het kasteel.
In 1831 tijdelijk als commandopost gebruikt door Leopold I, aanvoerder van het pas opgerichte Belgische leger; in 1836 kasteel met park en toebehoren verkocht aan de familie Beeckmans de Westmeerbeeck. In 1854 werd de vijver verlegd naar de achterzijde van het kasteel en voorzien van een eendenkooi, het eiland werd vergroot en uitgerust met een paviljoen. In 1859 werd het geheel samen met onder meer de pachthoeve Hof Ter Borght verkocht aan baron Augustinus Carolus Nicolaus de T'Serclaes, die het in 1863 overmaakte aan zijn zusters Helena en Delphina. Volgens M. Goovaerts werd in 1862 de linkse vleugel met keukens en slaapgelegenheid voor het personeel aangebouwd; het terras aan de achterzijde van het kasteel zou tegelijkertijd afgesloten zijn met trappen en een balustrade; mutatieschetsen van 1864 vertonen wel een lichte wijziging van de achtergevel, terwijl de trappen en de halfcirkelvormige portiek pas worden ingetekend in 1912. De oranjerie aan de zuidzijde, een ijzerconstructie met beglaasde wanden, dateert van 1864, hetzelfde jaar waarin ook de rechter vleugel met koetshuis en nieuwe paardenstallen werd gebouwd, zie het jaartal op de gevel en mutatieschetsen van 1864. De verbinding met inbegrip van de druivenserre werd geregistreerd in 1875.
In 1909 aangekocht door Frederik Maria Jozef Jacobs, gevolgd door grondige restauratiewerken aan de verwaarloosde gebouwen en het park. In 1913 werd de stenen omheiningsmuur voor het kasteel verlaagd en voorzien van een ijzeren afsluiting en twee nieuwe ingangspoorten naar ontwerp van architect E. Goethals, zie heden nagenoeg onleesbare gevelsteen rechts naast de oostelijke poort. Het complex onderging nogmaals grondige herstellingswerken na de Eerste Wereldoorlog. Heden leegstaand.
In kern classicistisch kasteel met neoclassicistische gevelversiering; twee bouwlagen onder schilddak (nok parallel aan de straat, leien) voorzien van uitgewerkte dakkapellen onder driehoekig fronton, gebogen in de centrale travee; schoorstenen van gesinterde baksteen met uitgewerkte ijzeren bekroning. Flankerende aanbouwsels van één travee en drie bouwlagen onder laag schilddak (nok loodrecht op de straat), ingetekend op het kadaster in 1912, achteruitspringend aan de zuidzijde en opgevat als uitgewerkt hoekrisaliet aan de noordzijde. Bepleisterde en beschilderde lijstgevels, op de begane grond belijnd met imitatievoegen die uitwaaieren boven de rechthoekige vensters, betralied aan de zuidzijde, voorzien van rolluiken aan de noordzijde.
Zuidgevel van negen traveeën met neoclassicistische ordonnantie; centraal deurrisaliet voorafgegaan door een portiek op gekoppelde zuilen; deurvenster en balusterbalkon op de bel-etage; de drieledige indeling van het deurvenster wordt herhaald in de centrale dakkapel met gebogen fronton. Bovenvensters gevat in een geprofileerde omlijsting met sluitsteen en doorgetrokken lekdrempels op consoles. Omlopend klassiek hoofdgestel. De gelijkaardige, doch meer eenvoudige achtergevel van negen traveeën wordt gemarkeerd door een drie traveeën breed middenrisaliet met later aangebouwd halfcirkelvormig portaal met aansluitend balkon op gekoppelde zuilen. Omlopende balustrade voor het gevelbreed terras. Bovenvensters in geprofileerde omlijstingen met oren. Hoekrisalieten met streng neoclassicistische ordonnantie: balusterbalkon voor het deurvenster van de bel-etage opgenomen in een entablement. Sober interieur, aangepast in loop van de 19de en de 20ste eeuw; centrale traphal aan zuidzijde; bewaarde bordestrap.
Door het later (1862 en volgende) aanbouwen van lagere, haakse vleugels ontstond een U-vormige plattegrond: de linker vleugel omvatte de keuken, de voorraadkamer en de kapel, terwijl de rechter vleugel bestond uit diverse dienstruimten. Het uitzicht van deze vleugels sluit nauw aan bij de begane grond van het kasteel. De kapel bevond zich oorspronkelijk in de voorhal maar werd in 1866 naar het linker bijgebouw overgebracht. Interieur van de neogotische kapel: bepleisterde en rood beschilderde wanden met houten lambrisering en kruisribgewelf met gepolychromeerde ribben en consoles; gewelfvlakken met geschilderde bloemmotieven; glasramen van circa 1866 met voorstelling van de Heilige Delphina, Maria Mater Dei en de Heilige Helena, patroonheiligen van de toenmalige eigenaars Helena en Delphina de T'Serclaes.
Haaks aansluitend op de rechter vleugel bevindt zich de woning van de rentmeester met ten zuiden de druivenserre. In 1864 werden aansluitend, ten oosten van laatstgenoemde, de oranjerie en de paardenstallen gebouwd. Boven deze stallen bevonden zich slaapkamers voor het personeel.
De oranjerie ten zuiden van de paardenstallen, bestaat uit een fraaie, beglaasde ijzerstructuur met getorste zuiltjes, acanthusblad- en acroteriamotieven; beglaasde wanden met ijzeren roedeverdeling, sierlijk uitgewerkt in de boogvelden. Paardenstallen: rechthoekig, deels decoratief bepleisterd, bakstenen gebouw met hoekrisalieten, anderhalve bouwlaag onder schilddak (nok parallel aan de straat, leien). Omlopende houten kroonlijst en getoogde muuropeningen, op de begane grond onder doorgetrokken, bepleisterde waterlijst. Noordgevel met jaartal 1864 van gesinterde baksteen. De volière (nok parallel aan de straat, pannen zadeldak) ten noorden van de paardenstallen werd geregistreerd in 1875 en wordt gemarkeerd door het decoratieve gebruik van knoestig hout voor de standvinken.
Rechts naast de huidige ingang is er een beboomde verhevenheid, een voormalige verlaten ijskelder.
Bron: KENNES H. & STEYAERT R. 2000: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Westerlo, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2000: Kasteeldomein Ter Borght [online], https://id.erfgoed.net/teksten/41085 (geraadpleegd op ).