Gotische basilikale kerk in ijzerzandsteen met verwerking van kalksteen. Plattegrond met driebeukig schip van vijf traveeën, breed uitspringende dwarsbeuk, koor van twee traveeën met zevenzijdige apsis omgeven door zijkapellen en ten slotte een zware ingebouwde westertoren. Vermoedelijk begin 14de eeuw start van de bouw, onder andere gedenksteen in koorapsis uit 1337 met vermelding van Franse bouwmeester Jacob Piccart. Vermoedelijk werd in de eerste helft van de 15de eeuw de westerpartij afgewerkt. Restauratie tussen 1844 en 1912 door Joseph Jonas Dumont en anderen, ook na 1945 restauraties.
De kerk is, volgens het onderzoek van Prof. Dr. F. Van Molle, het resultaat van een vijftal bouwcampagnes. De bouw werd wellicht begonnen in het begin van de 14de eeuw en omvatte de twee middentraveeën van het koor en de oostelijke pijlers van de dwarsbeuk. Ze wordt gekenmerkt door de speklagen, het afwisselend gebruik van ijzerzandsteen en witte kalksteen. Dit is sinds de romaanse periode een dominant element in de kerken van de Demerstreek. De tweede bouwcampagne omvat de apsis, de oude sacristie en de twee zijkoren. In 1337 begonnen de werken onder leiding van de Franse (Picardische) bouwmeester Jacob Piccart. Dit blijkt uit een latijnse tekst op een gedenksteen in de koorapsis die vermeldt: “M SEMEL X SCRIBIS TER C/ TER ET V SEMEL I BIS :/ DUM CHORUS ISTE PIE FUNDA/ TUR HONORE MARIE/ SAXA BASIS PRIMA KYLIA/ NI LUX DAT IN YMA/ PICCART ARTIFICE IACOBA PRO QUO ROGITATE”. De derde campagne verloopt in de tweede helft van de 14de eeuw. Zij omvat de viering met de dwarsbeuk, de daarbij aanleunende laatste travee van de beuken, de noordelijke transeptannex en de drie laatste zuilen aan de zuidzijde van het schip met het corresponderende geveldeel van de zuidelijke middenbeuk. Wellicht hinderde in deze periode de westertoren van de romaanse kerk nog het bouwterrein. De vierde bouwcampagne omvat de tweede, derde en vierde travee van de zuidelijke zijbeuk en loopt ten einde circa 1400. Meteen hierna gaat de vijfde fase in, deze omvat de toren, de resterende zuilen en lichtbeuk van het schip, de noordelijke zijbeuk en het zuidelijke tochtportaal. Dit portaal uit circa 1400 groeide door toevoeging van een verdieping uit tot een klein gebouwtje. De kroon op de toegewijde inspanning van vijf generaties bouwlieden was de massieve westertoren. In het onderste gedeelte van de stenen buitenbekleding werd nog de speklagenversiering verdergezet. In de bovengelegen verdiepingen werd enkel witte kalksteen aangewend. Boven op de romp verscheen een torenspits, vermoedelijk omringd door zes hoektorentjes, zoals de benaming “Onse Lieve Vrouwe van seven torens” waaronder het voormalige beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Aarschot bekend stond, doet vermoeden. Die oorspronkelijke torenspits overleefde de ramp van 1489, maar ging uiteindelijk in 1572 toch in vlammen op. Vervolgens werd de huidige peervormige torenspits in renaissance-stijl aangebracht. De werken schijnen voltooid te zijn in het rekenjaar 1452-1453, toen kocht de Sint-Sulpitiuskerk van Diest een overblijvende partij steen bij de kerkmeesters van Aarschot.
Vanaf 1844 tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog spanden vijf architecten zich in om de Onze-Lieve-Vrouwkerk te herstellen en te restaureren. De eerste 55 jaar concentreerde men zich vooral op de zwaar aangetast buitenschil van het gebouw om vanaf het einde van de 19de eeuw ook het interieur aan te pakken. Van 1844 tot 1856 leidde de Brusselse architect Joseph Jonas Dumont de werken aan vooral het steenwerk van de westertoren. Na hem voerde Edouard Philippe Lavergne, afkomstig uit Brussel maar stadsarchitect van Leuven, tussen 1860 en 1875 herstellingen uit aan de noordzijde van het schip en zijbeuk en aan enkel details van de zuidgevel. In 1876 wende de Aarschotse kerkfabriek zicht tot bouwmeester Eugène Gife, provinciaal architect in Antwerpen, die vanaf 1880 geassisteerd door zijn zoon Louis, de apsis, de koortraveeën, de gevel van het zuidertransept en de daken restaureerde. Vader en zoon Gife moeten ook als de restaurateur van het grootste deel van de zuidzijde van het schip en zijbeuk beschouwd worden, een onderneming die ongeveer tot aan het einde van de 19de eeuw duurde. Nog voor het einde van deze restauraties werd in 1898 de Leuvense architect Pieter Langerock aangesteld voor de restauratie van het interieur. Toen de werken in 1912 werden beëindigd, hadden de architecten alles wat maar enigszins beschadigd was vervangen, ondanks hun waakzaamheid (samen met de Koninklijke Commissie voor Monumenten) om erover te waken dat het oorspronkelijke materiaal en de gotische vormgeving zo getrouw mogelijk werden bewaard en gekopieerd.
De Eerste Wereldoorlog kwam de Onze-Lieve-Vrouwkerk al bij al vrij ongeschonden door. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog richtten geallieerde bombardementen echter aanzienlijke schade aan, hoewel de kerk van een directe inslag gespaard bleef. Tijdens de tweede helft van de jaren 1940 en de eerste helft van de jaren 1950 werd de kerk hersteld, maar kort na de voltooiing hiervan groeide het besef dat de verweerde ijzerzandstenen buitenbekleding van de kerk opnieuw onder handen moest genomen worden. In 1962 startte de Aarschotse kerkfabriek met de voorbereiding van deze werken. Door de lange administratieve weg die het restauratiedossier diende af te leggen duurde het nog tot 1 januari 1971 vooraleer de herstellingswerken van start konden gaan.
De Onze-Lieve-Vrouwkerk werd in drie steensoorten of materialen opgetrokken: witte kalksteen (Gobertange?), baksteen in de vulling van de gewelven en op minder zichtbare plaatsen en ijzerzandsteen die in de streek van de Demer goedkoop en in dagzomende lagen werd gedolven. Het gebruik van deze laatste steensoort is een gebruik eigen aan de kerken die tot de zogenaamde Demergotiek behoren.
Het grondplan van de kerk is getekend door de anonieme architect die de twee koortraveeën optrok of door zijn opvolger Jacob Piccart. Het is een oostelijk georiënteerd basilikaal plan met een zware westertoren geflankeerd door traptorentjes en lage bijbouwen, drie beuken van vijf traveeën, een breed uitspringend dwarsschip en een twee traveeën lang koor ingebouwd tussen zijkapellen met vlakke sluiting en uitlopend op een zevenzijdige apsis. Aan de noordoostzijde een sacristie-schatkamer, gelijktijdig met de apsis opgetrokken en bestaande uit een drie verdiepingen hoog gebouw geaccosteerd door een vijfhoekig traptorentje; aan de zuidoostzijde een neogotische sacristie.
Overblijfselen van een romaans, rechthoekig koor (12de eeuw?) werden ontdekt onder het huidige. De eerst opgerichte rechte traveeën van het koor (eerste helft 14de eeuw) zijn op picturale wijze verlevendigd met speklagen en overkluisd met kruisribgewelven rustend op zware, met loofwerk versierde kraagstenen (kapitelen van de zuilen voorzien van zelfde motieven). Nadien gebouwde zijkoren en fel verlichte apsis, waarin het decor der wimbergen en luchtbogen getuigt van een meer verfijnde architectuur: eerste steenlegging op 8 juli 1337 door de uit Frankrijk afkomstige architect J. Piccart (bouwopschrift op de noorderkoormuur). Voorziene overkluizing vermoedelijk pas uitgevoerd tijdens de tweede helft van de 14de eeuw. In de oostmuur van het koor is een calvarie aangebracht in een dichtgemaakt portaal. Op de kroonlijst van het koor stond oorspronkelijk een balustrade met opengewerkte vierpassen waarin op regelmatige afstanden pinakels werden aangebracht.
Belangrijk dwarsschip gelijktijdig met de zuilen, de bovenmuren en de zuidelijke zijbeuk opgetrokken tijdens tweede helft van de 14de eeuw. Stergewelf boven de door bundelpijlers gemarkeerde kruising; flamboyante tracering in de kruisarmen; portalen (dichtgemetseld) met dubbel vrij rijk versierd nissenregister tussen zware en overvloedig verfraaide steunberen. Sober en indrukwekkend schip in Brabantse gotische stijl der Demerstreek (einde 14de eeuw en eerste helft 15de eeuw); geen kapitelen onder de gordelbogen maar kruisribben rustend op kraagstenen; gebeeldhouwde en beschilderde sluitstenen. Vlakke en witte steunmuren gevat tussen twee kordonlijsten. Tegen de zuidgevel, vooruitspringend portaal met bakstenen overkluizing en voorzien van nissen en fraaie bladwerkversiering (circa 1400).
Vijf verdiepingen hoge westertoren van ijzerzand- en ledesteen, geflankeerd door steunberen en polygonale traptorentjes (eerste helft 15de eeuw en midden 15de eeuw); peerspits twee jaar na de brand van 1572 aangebracht. Ruime benedenverdieping met brede opening op de beuk; opstand naar Brabantse stijl; groot westerglasraam boven een korfboogportaal.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2016: Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw [online], https://id.erfgoed.net/teksten/186943 (geraadpleegd op ).
Voormalige collegiale kerk. Belangrijk gotisch monument van ijzerzandsteen uit de Demerstreek met verwerking van kalksteen. Zetel van een seculier kapittel (1462).
Overblijfselen van een romaans, rechthoekig koor (12de eeuw?) onder het huidige. De plattegrond van de gotische kerk omvat een zware westtoren geflankeerd door traptorentjes en lage bijbouwen, drie beuken van vijf traveeën, een breed uitspringend dwarsschip en een twee traveeën lang koor ingebouwd tussen zijkapellen met vlakke sluiting en uitlopend op een zevenzijdige apsis. Aan de noordoostzijde, sacristie-schatkamer, gelijktijdig met de apsis opgetrokken en bestaande uit een drie verdiepingen hoog gebouw geaccosteerd door een vijfhoekig traptorentje; aan de zuidoostzijde neogotische sacristie. Plans en doorsneden van 1966 tentoongesteld in de doopkapel.
De eerst opgerichte rechte traveeën van het koor (eerste helft 14de eeuw) zijn op picturale wijze verlevendigd met speklagen en overkluisd met kruisribgewelven rustend op zware, met loofwerk versierde kraagstenen (kapitelen van de zuilen voorzien van zelfde motieven). Nadien gebouwde zijkoren en fel verlichte apsis, waarin het decor der wimbergen en luchtbogen getuigt van een meer verfijnde architectuur: eerste steenlegging op 8 juli 1337 door de uit Frankrijk afkomstige architect J. Piccart (bouwopschrift op de noorderkoormuur). Voorziene overkluizing doch vermoedelijk pas uitgevoerd tijdens de tweede helft van de 14de eeuw.
Belangrijk dwarsschip gelijktijdig met de zuilen, de bovenmuren en de zuidzijbeuk opgetrokken tijdens tweede helft van de 14de eeuw. Stergewelf boven de door bundelpijlers gemarkeerde kruising; flamboyante tracering in de kruisarmen; portalen (dichtgemetseld) met dubbel vrij rijk versierd nissenregister tussen zware en overvloedig verfraaide steunberen. Sober en indrukwekkend schip in Brabantse gotische stijl der Demerstreek (einde 14de eeuw en eerste helft 15de eeuw); geen kapitelen onder de gordelbogen doch kruisribben rustend op kraagstenen; gebeeldhouwde en beschilderde sluitstenen. Vlakke en witte steunmuren gevat tussen twee kordonlijsten. Tegen de zuidgevel, vooruitspringend portaal met bakstenen overkluizing en voorzien van nissen en fraaie bladwerkversiering (circa 1400).
Vijf verdiepingen hoge westtoren van ijzerzand- en Ledesteen, geflankeerd door steunberen en polygonale traptorentjes (eerste helft 15de eeuw en midden 15de eeuw); peerspits twee jaar na de brand van 1572 aangebracht. Ruime benedenverdieping met brede opening op de beuk; opstand naar Brabantse stijl; groot westglasraam haven een korfboogportaal.
Ten zuidoosten van het koor, blijkbaar niet noodzakelijke deur om een niet te verklaren reden opnieuw gebruikt in 1337.
Restauratie 1844-1912 (Dumont en anderen) en 1945 en volgende.
Mobilair. Belangrijk ensemble met volgende noemenswaardige stukken; Schilderijen van anonieme meesters uit de 16de eeuw in de zuidkruisarm en de noordkapel (1525), Aanbidding der Wijzen door G. de Crayer (1582-1669) in de noordbijbouw van de toren; Ten-Hemel-Opneming van 1607 in de doopkapel; Laatste Avondmaal door G. Maes (1692) in het noordzijkoor. Verscheidene beelden uit diverse tijdstippen in de zuidkruisarm; Calvarie uit de 17de eeuw (?) in het portaal ten zuidoosten van het koor. Grote kroonluchter in het koor (circa 1500) en gotisch koorgestoelte toegeschreven aan J. Borchmans (1510-1525); laatgotisch doksaal met overvloedige versiering (begin 16de eeuw); barokkansel en -communiebank (tweede helft 16de eeuw), biechtstoelen van 1647 en 1674; barokaltaren in de kruisarmen (P. Scheermaekers, 1684).
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw [online], https://id.erfgoed.net/teksten/41424 (geraadpleegd op ).