erfgoedobject

Sint-Elisabethgasthuis

bouwkundig element
ID
41427
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/41427

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het omvangrijke complex van het Sint-Elisabethgasthuis - op het Begijnhof na het enig bewaarde middeleeuwse religieuze complex in Aarschot - domineert de Gasthuisstraat. Het illustreert de historische evolutie van dit middeleeuws gasthuis, dat in 1655 werd heropgericht door de grauwzusters van Sint-Annadal in Diest en na de Franse Revolutie werd omgevormd tot Burgerlijk Gasthuis. Het heterogene gebouwenbestand biedt een boeiend overzicht van opeenvolgende architectuurstromingen: de oudste kern met de kloostergebouwen (1655-1706) in traditionele bak- en zandsteenstijl, een latere uitbreiding (1767) in Louis XV-stijl, het neoclassicistische 'nieuw gasthuis' (1840) van Van Arenbergh en de neogotische kapel (1905) van Langerock. De oude kloostergebouwen, die na de Tweede Wereldoorlog gedeeltelijk werden heropgebouwd, getuigen bovendien van de toen vigerende restauratiementaliteit. Daarnaast bevatten ze nog originele interieurelementen, waaronder een compleet bewaarde apotheekinrichting uit 1767. In 1967 werd in de vroegere kloostertuin een nieuwbouw gerealiseerd en ten slotte een huizenrij, aansluitend op de kapel, die vanuit architecturaal-stedenbouwkundig oogpunt belangrijk is als een huurcomplex van zeven individuele woningen in neotraditionele stijl, elk met eigen vormgeving en decoratie.

Historiek

Over het ontstaan van het voormalig Sint-Elizabethgasthuis dat rond 1280 (1288?) moet worden gesitueerd zijn weinig gegevens bekend. Volgens de overlevering zou Hertogin Sophia, weduwe van Hendrik II (gestorven in 1247), het Gasthuis gesticht hebben. Deze hypothese is onwaarschijnlijk aangezien de hertogin stierf in 1275 terwijl het gasthuis pas in 1280 (1288?) werd opgericht. Er zijn hierover ook geen documenten bewaard. Volgens Rumoldus Wetz, stadssecretaris die de geschiedenis van Aarschot schreef in 1688, woonden er in die tijd "nonnekes in Zwart habijt". Hun taak bestond erin het verzorgen van zieken en het ontvangen van reizende pelgrims. Het klooster was bemiddeld en bezat heel wat eigendommen in de stad en omliggende gemeenten. In 1575 stierven alle zusters ten gevolge van een pestepidemie. Drie gasthuiszusters uit Mechelen zetten de ziekenverzorging verder tot in 1578. In 1578 werd de stad Aarschot geplunderd en volgens Charles Millet, secretaris van Karel Van Croy, bijna totaal verwoest door de Spaanse troepen onder leiding van Don Juan. Het gasthuis werd in brand gestoken en op enkele muren na volledig verwoest. Tussen 1578 en 1650 bleef het gasthuis onbewoond.

In 1650 werd er, op vraag van de magistraat van de stad besloten tot wederopbouw van het complex. Onder toezicht van monseigneur Jacobus Boonen, aartsbisschop van Mechelen, kwam er in 1655 de definitieve heroprichting. De gemeenschap van de grauwzusters deed haar intrede in Aarschot in 1655 toen twee zusters (Maria Fabri (+1699) en Thecla Philps (+1710)) van het Franciscanessenklooster van Sint-Annadal te Diest de professie der grauwzusters aflegden en een nieuw gasthuis oprichtten. Op de binnenplaats ten zuiden van de kapel bevinden zich de twee grafstenen van deze twee zusters. De grauwzustergemeenschap kende snel een grote bloei. Er werd gestart met de heropbouw van het klooster, waarvan de bouwcampagne rond 1706 werd afgesloten.

Met de Franse Revolutie werd het klooster opgeheven, alhoewel de ziekenverzorging niet in het gedrang kwam. Na het concordaat van 1801 werd het ziekenhuis overgenomen door de Commissie der Burgerlijke godshuizen, de voorloper van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (O.C.M.W.).

In 1840 werd een nieuw gasthuis opgetrokken door de Leuvense architect Alexander Van Arenbergh (1799-1877), die in dezelfde periode ook het Burgerlijk Gasthuis van Leuven (grotendeels gesloopt) bouwde. Dankzij een schenking van de Aarschotse rentenier Lodewijk van Haesendonck kon in 1904 worden gestart met de bouw van een neogotische kapel met sacristie, sluitmuren en zeven huurwoningen. Ontwerper was Pieter Langerock (1859-1923), een medewerker van Joris Helleputte, die sinds 1898 de leiding had van de binnenrestauratie van de Aarschotse Onze-Lieve-Vrouwkerk. Tijdens beide wereldoorlogen liep het klooster zware schade op, waarna de gebouwen werden hersteld of heropgebouwd. In 1965 volgde een ingrijpende restauratie. Sinds 1977 verlieten de Grauwzusters het klooster, waarin de Stedelijke Bibliotheek werd gevestigd. De voormalige hoevegebouwen werden in gebruik genomen door een theatergezelschap en door de stedelijke jeugddienst. In het 'gasthuis' was toen nog steeds een kliniek ondergebracht, begin jaren 1980 uitgebreid met een nieuwbouw langs de Elizabethlaan.

Beschrijving

Het voormalig gasthuis ligt in het noordoosten van het centrum, ter hoogte van een verbreding van de Gasthuisstraat waar zich vroeger de Veemarkt bevond.

Kloostergebouwen

De kloostergebouwen ten zuiden van de neogotische kapel zijn ingeplant rond twee binnenkoeren. Rondom de eerste binnenkoer bevinden zich drie vleugels met twee bouwlagen onder leien zadeldak, verbonden met een kloostergang. De binnenkoergevels in bak- en zandsteen werden nagenoeg volledig herbouwd na de Tweede Wereldoorlog.

  • In de noordgevel van de pandgang zeven glasramen met medaillons, giften van kloosters en geestelijken daterend uit de periode 1650-1700:
    • Maria Verluyten, Hofmeesteres van het begijnhof Diest (1658)
    • Theodorus van den Bossche, Kannunik van Aarschot (1659)
    • G. Piera, Abt van Tongerlo (1700)
    • Lambert van Hamme, Pastoor van het begijnhof Diest (1700)
    • Sint-Annadal Diest (1700)
    • A. Wetz, Kamenier van de Abt van Tongerlo (1700)
    • Prelaat S. vander Steghen, Abt van Averbode (vernieuwd)
  • Prachtige eiken deur (vermoedelijk 18de eeuw).
  • Necrologie (levensbeschrijving) van de zusters, sinds Maria Fabri (stichteres).

De tuingevel van de westvleugel is opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenstijl, met verwerking van ijzerzandsteen voor plint en hoekkettingen. Kruisvensters, kloosterkozijnen en een rondboogdeur met tweedelig bovenlicht. Onder de daklijst op houten modillons door middel van muurankers 1700 gedateerd. Eveneens grondig gerestaureerd. De circa 1655 daterende kapel vormt de oostvleugel: éénbeukig volume van vijf traveeën voorzien van een dakruiter. De straatgevel met ijzerzandstenen plint en hoekkettingen is opengewerkt met vijf hooggeplaatste rondboogvensters boven een zware druiplijst. In het verlengde van de kapel een latere uitbreiding in de binnenkoergevel 1706 gedateerd en eveneens gedeeltelijk heropgebouwd en gerestaureerd. Traditionele bak- en zandsteenstijl met kruisvensters en rondboogdeurtje langs de binnenkoer. Op het gelijkvloers een apotheek waarvan de originele binneninrichting uit 1767 (confer cartouche) is bewaard: bepleistering in stuc, kasten met oude zalfpotten, bokalen, vijzels. De westvleugel dateert eveneens uit deze periode. Steekboogvensters in een omlijsting van gesinterde baksteen, holrond bepleisterde kroonlijst en een mansardedak met laadvenster aan de westkant en drie dakvensters met frontonbekroning aan de oostkant.

Niettegenstaande de kloostergebouwen gedeeltelijk werden heropgebouwd en of grondig gerestaureerd, zijn er nog diverse waardevolle interieurelementen bewaard: originele tegelvloeren, Delftse muurtegels, een eiken balustertrap, de barokke toegangsdeur tot de kapel, een schouwmantel en stucplafond in Louis XV-stijl en de refter, een fraai geproportioneerde ruimte met bekapte moerbalken en troggewelfjes.

Apotheek

Deze ruimte is vanuit de aanpalende hal te bereiken door een deur die bovenaan is opengewerkt met vier ruiten. In het vensterglas zijn bloemmotieven gegraveerd. De deur in de noordwand is bovenaan opengewerkt met zes ruiten. Beide deuren zijn geschilderd in houtimitatie. Op de vloer liggen witte en zwarte zeshoekige natuurstenen. Tegen drie van de vier wanden zijn er open en gesloten (aan de noordzijde) rekken aangebracht. De verschillende rekken zijn van elkaar gescheiden door witte pilasters die geschilderd zijn in wit imitatiemarmer met grijze aders. De pilasters zijn versierd met een geprofileerd paneel.

Naast de rekken zijn er ook kleine kastjes met schuiven of deurtjes. Hierop staan in zwarte letters Latijnse (medische) benamingen. Bovenaan hebben de kasten een geprofileerde lijst, die eveneens in witte imitatiemarmer is geschilderd. In het midden van de lijst bevindt zich een beige band waarop een groenachtig bloemmotief is aangebracht. Centraal op de oostelijke wand is er op de lijst een medaillon aangebracht met het jaartal “anno 1767”. Centraal in het vertrek staat er een toonbank in rode en witte marmer. De voorzijde van de toonbank is versierd met drie geprofileerde panelen. De panelen zijn geschilderd in witte imitatiemarmer. Het deel rondom de panelen is geschilderd in rode imitatiemarmer. De toonbank heeft aan de achterzijde schuiven en kasten die bruin zijn geschilderd. De zijkanten zijn bovenaan voluutvormig. Het plafond is in twee panelen gescheiden door een centrale moerbalk. Deze is aan de zijkanten en de onderzijde geprofileerd. Beide plafondvelden zijn versierd met een geprofileerde lijst en het geheel is groen geschilderd.

In de apotheek bevinden zich nog een aantal instrumenten en potten, evenals meubilair en divers materieel.

De apotheek heeft zijn oorspronkelijk uitzicht grotendeels bewaard, hoewel de originele beschildering in wit en donkerblauw (gepatineerd) volgens archiefbronnen tijdens de restauratiewerken na 1940 in een witte marmerimitatie werd herschilderd.

Hoevegebouwen

Op de noordgrens van het terrein bevinden zich de voormalige hoevegebouwen die het tracé volgen van de overwelfde Gasthuislaak of -beek. Twee lange aan elkaar grenzende vleugels in traditionele bak- en zandsteenstijl met leien zadeldak en zijpuntgevels voorzien van schouderstukken en muurvlechtingen. Kruisvensters en rondboogdeuren met uitstekende sluitsteen en imposten.

In de gevel een barokke cartouche met wapenschild en het jaartal 1703 en het opschrift: "cette salle des Elisabeth a esté badtie par les soins et libéralite de mre Jean Anthoine Jossier. Cheval.r. Seig.r. de Feu, Président trésorier de France à Alençon Commd. des guerres, ordonnateur à Louvain et de dame Françoise Raybaud son épouse."

Tot in 1840, toen het nieuwe hospitaal werd gebouwd werd deze vleugel het Elisabethziekenhuis genoemd. Achtereenvolgens in gebruik als washuis, brouwerij, bakkerij en boerderij. Grotendeels verwoest in 1940 werden ze nog tijdens de oorlog volledig heropgebouwd in dezelfde stijl onder leiding van stadsarchitect J. Fonteyn.

Burgelijk gasthuis

Tussen het oude klooster en de hoevegebouwen werd in 1840 het burgerlijk gasthuis gebouwd door de Leuvense architect Alexander van Arenbergh (1799-1877), provinciaal architect en leraar aan de academie van Leuven. Het is een rechthoekig volume van twee bouwlagen, zeven traveeën breed met vooruitspringende hoektraveeën en een middenrisaliet met driehoekig fronton. De voorgevel is volledig uitgevoerd in natuursteen met een gelijkvloers in gestileerde rustica en een verdieping met vlak wit natuurstenen parement, geritmeerd door blauwe hardstenen pilasters. De horizontaliteit van het volume wordt beklemtoond door forse muurlijsten, een dubbele rij vensters, afwisselend rondboogvensters en rechthoekige vensters met vooruitspringende sluitsteen en een sterk geprofileerd entablement. Erboven een kroonlijst op klossen. De zij- en achtergevels zijn een meer sobere versie van de voorgevel met bakstenen parement dat oorspronkelijk bepleisterd was. Het fraaie ijzeren hekwerk dat een voortuin afbakende is niet meer aanwezig. Het gebouw werd verschillende malen gemoderniseerd, zodat de originele binneninrichting niet is bewaard.

Neogotische kapel

De nieuwe kapel in neogotische stijl werd in 1905 opgericht door architect Pieter Langerock (1859-1923), te samen met de afsluitmuur en aangrenzende woningen, dank zij een legaat van L. Van Haesendonck. De kapel is opgetrokken in Boomse baksteen met een decoratief gebruik van blauwe hardsteen. De plattegrond omvat een éénbeukig schip van vijf traveeën, voorafgegaan door een iets smaller en lager koor van vier traveeën afgesloten met een driezijdige apsis. Tegen de zuidwand een polygonale traptoren met tentdak, boven de viering een kleine dakruiter. De voorgevel, afgelijnd door twee verspringende steunberen en een puntgevel op schouderstukken wordt geaccentueerd door een spitsboogportiek geflankeerd door kolonetten met knopkapiteel. Centraal in de gevel drie lancetvensters met eenvoudig maaswerk ingeschreven in een bakstenen spitsboog. In de geveltop ten slotte een motief van vijf blinde vensters. De gevels zijn zeer sober uitgewerkt met verspringende steunberen en smalle hoge lancetvensters overeenkomstig de voorgevel.

De kapel bezit een volledig intact interieur, zowel qua decoratie, meubilair als verlichting. De gepolychromeerde binnenruimte wordt geleed door kolonetten met kruisribgewelven. De auteur van de muurschilderingen is niet bekend alhoewel de traditie het houdt bij een Hongaarse kunstenaar, aangebracht in de jaren 1920. Het hoofdaltaar, eveneens ontworpen door Langerock, werd uitgevoerd door de Antwerpse beeldhouwer Jan Gerrits. De drie medaillons op het marmeren voetstuk zijn voorafbeeldingen van de Heilige Eucharistie en stellen het offer van Kaïn en Abel, het offer van Melchisedek en de Emmaüsgangers voor. Op de predella bevinden zich de twaalf apostelen per twee gegroepeerd onder een spitsboog. Boven het altaar een retabel met centraal Christus aan het Kruis, geflankeerd door taferelen uit het leven van de Heilige Johannes en de Heilige Elizabeth. Het beeldhouwwerk is eveneens van Jan Gerrits. De geschilderde zijpanelen eveneens met voorstellingen uit het leven van de Heilige Elisabeth is het werk van een zekere Anthony uit Antwerpen. In het koor een geschilderde lambrisering met een gestileerd engelmotief, in het schip een textielpatroon met bloemen. De auteur van de polychromie en de kruiswegtaferelen in de beuk is niet bekend.

In het koor zeven neogotische glasramen van de Gentse glazenier Gustave Ladon (1863-1942) met van links naar rechts de volgende voorstellingen :

  • boven: Jezus verschijnt aan de heilige Antonius met de ezel; onder: Het wonder van de heilige Antonius met de ezel
  • boven: De heilige Maria; onder: De dood van de Heilige Jozef
  • boven: Het huwelijk van Jozef en Maria; onder: Christus ontmoet de Heilige Vrouwen op weg naar Golgotha
  • boven: Christus en de leerlingen te Emmaüs; onder: de geboorte van Jezus te Bethlehem
  • boven: De tenhemelopneming van Maria; onder: De boodschap van de Engel Gabriël aan Maria
  • boven: Sint-Franciscus ontvangt de stigmata; onder: Sint-Franciscus met zijn kloosterregel bij de paus
  • boven: Jezus verschijnt aan het koningspaar van Hongarije; onder: Sint-Elisabeth van Hongarije

Het orgel werd gebouwd door Van Loo uit Rotselaar; de orgelkast werd gemaakt door E. Claessen (meubelmaker) uit Aarschot. Aan wie het neogotische koorgestoelte, de preekstoel en de biechtstoelen kunnen worden toegeschreven is niet bekend.


Bron: Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, beschermingsdossier DB000045, Gasthuis Sint-Elisabeth.
Auteurs: Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aanvullende informatie

Orgel

Het orgel is van Victor van de Loo (Rotselaar) en dateert uit begin 20ste eeuw.

Auteurs: Roose, Patrick
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Elisabethgasthuis [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/41427 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.