is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed 's Hertogenmolens
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Watermolen 's Hertogenmolens
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Watermolen 's Hertogenmolens met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed 's Hertogenmolens
Deze vaststelling was geldig van tot
De 's Hertogenmolens vormen een uniek molenpatrimonium dat in oorsprong teruggaat tot de 14de eeuw. De huidige constructie, meer bepaald het centrale vijfledige deel met zijn kenmerkende puntgevels dateert uit de 16de eeuw. De molen vervulde in de loop van de geschiedenis verschillende functies van graanmolen, schorsmolen en glasmolen en fungeerde tegelijk door zijn unieke ligging ook als brug over de Demer en als verdedigingsbouwwerk voor de stad.
De geschiedenis van de diverse molens in Aarschot gaat terug tot de 13de eeuw. Rond 1500-1501 beschikte men over drie watermolens, gelegen ten oosten van de stad waar de Demer Aarschot binnenstroomt. Een eerste molen brandde in 1489 af, een tweede zou in 1502 afgebroken zijn en tegen 1518-1519 lagen al deze molens in puin of waren (gedeeltelijk?) afgebroken. Op bevel van hertog Willem van Croy werden de molens afgebroken om het materiaal te gebruiken bij de constructie van twee nieuwe molens. Deze molens werden aan de andere kant van de stad – voorbij het Begijnhof waar de Demer de stad verlaat – opgericht.
Oorspronkelijk bestonden deze molens uit twee aparte gebouwen, elke op een oever van de Demer. Op de linkeroever aan de ‘Bonewijckpoort’ – dicht bij het stadscentrum - bevond zich de banmolen van de hertog waar alle graan moest gemalen worden. Aan de overzijde bij de Koepoort, bevond zich de ‘vrije’ schorsmolen. Op dit moment zijn er geen gegevens die wijzen op een constructie boven het water ter bescherming van een sluis.
De eerste vermelding van ‘drie bruggen’ bij de molen dateert uit een contract in 1552-1555.
In 1578 bij de verovering door de protestanten blijkt de molen en zijn uitrusting zwaar beschadigd geraakt en in 1582 wordt de graanmolen op de linkeroever getransformeerd tot een Spaans fort. De molen is vermoedelijk opnieuw in werking wanneer hij in 1597 opnieuw wordt verhuurd.
Circa 1600 worden er door hertog Karel van Croy plannen gemaakt om de molens te herbouwen, een plan dat een utopie van de hertog bleef, de gelijkaardige plannen voor de molens in Rotselaar werden met zekerheid nooit uitgevoerd.
Tijdens de hele 17de en 18de eeuw tonen alle iconografisch bronnen hetzelfde beeld van de molens. Drie gebouwen: twee molens – één op elke oever – en een centrale constructie die de sluis met doorgang voor de schepen overdekt. De plaats van de waterwielen wordt aangeduid door een boog.
Een inventaris uit 1759 beschrijft dat de zuidelijke (linkeroever) molen een graanmolen met twee kreupelmolen-mechanismen bevat. Vier steenkoppels worden aangedreven door twee waterwielen met een diameter van circa 610 centimeter. Het noordelijke gebouw bevat nog steeds een schorsmolen en een moutmolen.
Na de Franse revolutie worden de eigendommen van de familie Van Arenberg, die ondertussen via huwelijk de molens in bezit heeft, openbaar verkocht en komen de molens vanaf 1795 in het bezit van de familie Ectors. Vermoedelijk zijn de molens op dat moment nog niet substantieel van uitzicht veranderd. Verschillende figuratieve plannen van het begijnhof (uit 1716 en 1717 in het archief van de Onze-Lieve-Vrouwkerk en circa 1785 in het Algemeen Rijksarchief Brussel, fonds Arenberg) waarop ook de watermolens zijn afgebeeld, tonen nog steeds het drieledige beeld met daartussen open bogen met de waterwielen. Een afbeelding uit 1775 (kaart van J.B. Joris, Algemeen Rijksarchief Brussel) toont een summiere voorstelling van de molens waar deze zich wel onder één doorlopend zadeldak bevinden.
Vermoedelijk ten laatste in 1863 zijn de ruimtes van de waterwielen wel overdekt zoals te zien is op een afbeelding van de molens door J. Hoolans (Algemeen Rijksarchief Brussel). Na deze datum ondergaat de noordelijke vleugel nog verschillende transformaties om uiteindelijk zijn maximale omvang te bereiken.
In 1910 wordt het complex eigendom van de Belgische Staat en de molens worden verhuurd aan de familie Lecerf. Op dat moment bestaan de molen uit volgende onderdelen: woning, watermolens, opslagplaats met annexen en tuin en een schuurtje met tuin. Het waterwiel en de ‘grote molen’ blijken ook buiten gebruik te zijn.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog en de geallieerde bombardementen in 1944 raken de molens beschadigd, in 1953-1955 worden herstellingswerken uitgevoerd. De huurder installeert in 1961 glasmolens in de noordvleugel, deze worden niet meer geactiveerd door de turbines – die ondertussen de waterwielen hadden vervangen – maar door elektrische aandrijving.
Wanneer op 6 oktober 1970 de noordelijke vleugel afbrandt, worden de restanten ervan afgebroken en wordt het volledige complex verlaten en takelt het snel af.
De 's Hertogenmolens zijn gelegen ten westen van het centrum van Aarschot waar de Demer de stad verlaat. De locatie was niet toevallig, maar vanuit strategische overwegingen gekozen. Het zuidelijk deel van de versterkingen van de stad bestond uit een muur, de noordelijke perimeter was afgesloten door een greppel met een aarden wal. Naast controle over de rivier lijkt het erop dat het belangrijkste strategische doel van de molens was om de weilanden op de rechteroever te laten overstromen en op die manier een aanval vanuit het noorden te belemmeren.
De ’s Hertogenmolens werden opgetrokken in een eenvoudige traditionele bouwstijl karakteristiek voor de streek. Het is een typisch nijverheidsgebouw zonder veel overbodige versieringen en getuigt van talrijke verbouwingen.
Het noord-zuid-georiënteerde langgerekt gebouw met trap- en puntgevels is overkapt met zadeldaken bedekt met natuurleien.
De onderbouw is grotendeels opgetrokken in ijzerzandsteen, doorspekt met lagen witte natuursteen in de onderbouw van de westgevel en in de grote sluisdoorgang van het centrale molenhuis. De rest van het gebouw is opgetrokken in baksteen. Op de gevels kunnen duidelijk verschillende uitbreidingen en verbouwingen afgelezen worden. Onder andere de hoekstenen in natuursteen van de eerste bouwfase bleven als getuigen achter. Het complex heeft een drieledige structuur met woonhuis, sluizengedeelte en machineruimtes.
Tegen de zuidzijde is een molenaarswoning aangebouwd, de trapgevel werd hierbij gehalveerd. De gevelnaad met de negblokken in witte natuursteen kan duidelijk onderscheiden worden. De noordelijke uitbreiding bestaat uit drie traveeën met elk een dakkapel. Tussen twee van die traveeën is er weer een gevelnaad.
Aan de oostzijde leunen vier zware steunberen tot op de tweede bouwlaag tegen de gevel aan. Langs deze gevel loopt een breed pad met een bruggetje over de Demer. Het gedeelte tussen de twee middelste steunberen wordt doorbroken door een ijzerzandstenen boog waaronder een uniek waterkeringssysteem is aangebracht. Het is een zeer grote lossluis waarbij de verlaten of planken verstelbaar zijn in de sleuven van de verticale eiken balken, om het waterpeil te regelen. Als het malen werd opgehouden werden de planken uitgetrokken tot op de hoogte van sluisbaan waarin ze door bouten verschuifbaar waren, zodat het waterpeil van de rivier kon verlagen. De sluisdeur werd bediend door te draaien aan een windas (vier personen?) die een houten katrol (gedragen dor een eiken schoorwerk met korbelen), muurstijlen en balken beweegt, waardoor twee zware kettingen in werking treden. Het sluismechanisme is vrijwel uniek in Europa. Twee puntgevels flankeren dit middengedeelte.
De westgevel heeft het meest middeleeuwse karakter en bevat opvallend veel parasitair metselwerk. Restanten van negblokken, segmentbooglateien en dichtgemetselde vensteropeningen. In het midden van de westgevel gaapt een zeer grote opening, overwelfd door een ijzerzandstenen segmentboog. Het zadeldak heeft een schildeind in plaats van een puntgevel.
Naast het centrale molenhuis zitten de watergeulen voor de turbines (vroeger waterraderen). Deze doorgangen worden overspannen door segmentbogen met erboven een grote rondboogvormige drukzone. De boogoverspanning van de grote watergeul werd beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog. De twee kleinere zijn vrijwel intact. De drie doorgangen bevatten nog turbines, respectievelijk één grote en twee kleinere.
Verder is er in de linker waterloop een betonnen sluiswerk voor de turbine (geplaatst maar nooit aangesloten) en in de rechter waterloop twee sluisdeuren in houten borst- en regelwerk. De ene is te bedienen met tand en heugel (vroegere lossluis); de andere is een schuine sluisdeur (tand en heugel met een horizontale as vanuit de maalruimte) voor 1 turbine (vroegere maalsluis, waterrad nu verdwenen).
Deze twee turbines zijn wel aangesloten op horizontale assen via conische gietijzeren tandwielen. In het geheel bevinden zich hier dus drie grote turbines, van het type ‘Francis’ met regelbare schoepen en daterend van circa 1900. Een gesloten bollenregulator is ook nog aanwezig.
De werktuigen zijn grotendeels verdwenen of ontkoppeld. Het zijn de restanten van een semi-industriële maalderij. Blijven nog over:
Alle zalen beslaan de volledige breedte of diepte van het gebouw. De bakstenen muren in kruisverband zijn overal voorzien van een zeer ruwe bepleistering.
De vloeren op de gelijkvloerse verdieping bestaan uit een betonlaag, de hogere verdiepingen hebben allemaal een plankenvloer die evenwijdig aan de langsgevels ligt. In deze vloeren zitten vele gaten of openingen die dienden voor transportbanden, kabels en dergelijke van de glasmaalderij.
De plafonds bestaan overal uit samengestelde balkenlagen (moer- en kinderbalken), waarbij sommige moerbalken erg gehavend zijn (uitgezaagde stukken, ingeklopte spijkers en planken, enzovoort).
De assen van de turbines zijn nog aanwezig evenals verschillende andere restanten van machines en uitrusting die getuigen van de diverse industriële activiteiten.
De 17de-eeuwse gebouwen zijn dus grotendeels ongewijzigd bewaard. Het in zijn totaliteit ophaalbare sluiswerk is uniek in ons land en verwijst als materiële getuige naar de technologie van het Ancien Régime. Het feit dat met de opkomst van de grote bloemmolens vooral in het Leuvense dergelijke molens in dienst bleven, zij het dan in aangepaste vorm wordt geïllustreerd door de aanwezigheid van turbines en van de restanten van de maalinstallatie dit alles te dateren rond 1880-1890. In het bijzonder moet de aandacht gevestigd worden op de zeer oude cilindermolen van 1887.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Aarschot
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: 's Hertogenmolens [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/41431 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.