Semi-gesloten vierkantshoeve met eerste vermelding in de 16de eeuw, ingrijpend verbouwd tijdens de tweede helft van de 18de eeuw en aan einde van de 19de eeuw.
Deze semi-gesloten vierkanthoeve, genoemd naar één van haar vorige eigenaars, wordt voor het eerst vermeld als leen van de heren van Opvelp. Minstens sinds 1515 was de hoeve "op die plaetse", samen met circa twintig bunder land in leen of cijns van de heer, in het bezit van de vooraanstaande familie Everaerts, in opeenvolgende generaties meier en rentmeester van de dorpsheer.
De uitbating werd effectief bewoond door de familie tot in 1588, waarna ze werd verpacht. De pachtovereenkomst stipuleerde dat de weduwe A. Everaerts er zich ten allen tijde een kamer reserveerde. Deze "herenkamer" op de verdieping met gotische haard is nog steeds bewaard. In 1648 verwierf het Leuvense Jezuëtencollege van de erfgenamen Everaerts "den pachthoeve gestaen tot Opvelp mette huysingen, schueren, stallingen, duyfhuysen, hoff, boomgaerden, landen, bempden, bosschen ende wouweren (vijvers) groot tsamen omtrent de veertich bunderen...". Over de spreiding van dit middelgroot areaal weten we enkel dat zich achter de hoeve de circa 1,5 hectare grote boomgaard bevond. De twee vijvers lagen op het gehucht Molenstede. In 1761, zoals blijkt uit de gevelankers, lieten de jezuïeten de hoeve ingrijpend verbouwen.
Wanneer de orde door Paus Clemens XIV in 1773 werd afgeschaft werden alle bezittingen van de jezuïeten door de Oostenrijkse overheid geconfisqueerd en nadien openbaar te koop gesteld. Zo kwam de hoeve in Opvelp in 1782 in het bezit van Josse Leplat, professor in de beide rechten aan de universiteit van Leuven en er bekend als aanvoerder van de jozefistische professoren en overtuigd jansenist.
In 1794 verkocht hij zijn ruim vijf bunder groot eigendom in Opvelp aan de uit Boutersem afkomstige familie Huens die het bedrijf tot kort na de Eerste Wereldoorlog zelf uitbaatte. Uit deze periode dateert de opdeling van de hoeve in verschillende wooneenheden getuige nog steeds de grote vensteropeningen in de vroegere stal naast het poortgebouw en aansluitend op het woongedeelte, de vervanging van de oude stallen aan de oostzijde door een tweede langsschuur (1848) en de afbraak van de twee noordelijke traveeën van de oude westschuur (circa 1918).
De familie Huens werd opgevolgd door de Vranckx die tot 1965 de hoeve exploiteerde. Opvolgingsproblemen resulteerde in de verkoop in 1971 van de inmiddels enigszins bouwvallige hoeve. De nieuwe eigenaar professor G. Buyse startte dan ook vrijwel onmiddellijk met de noodzakelijke restauratie.
Deze in haar huidige vorm semi-gesloten, middelgrote vierkantshoeve (62 x 40 meter) wordt gevormd door een woonvleugel (aan de noordkant), twee langsschuren (aan de oost- en westkant) en een stalvleugel met geïncorporeerd poortgebouw (aan de zuidkant) die samen een rechthoekige binnenkoer belijnen. Het geheel is opgetrokken in bak- en kalksteen met pannen of leien daken en duidelijk het resultaat van diverse bouwcampagnes.
Volgens het gedetailleerd onderzoek in situ, uitgevoerd door J. Halflants tijdens de restauratiewerken van de jaren 1970, ziet de bouwchronologie er in grote lijnen als volgt uit:
Tot de oudste fase behoort het woongedeelte aan de noordkant van het erf, bestaande uit een hooghuis van het enkelhuis type, zes traveeën breed en twee bouwlagen hoog onder asymmetrisch zadeldak en rechts erop aansluitend een éénlaagse annex boven een halfondergrondse kelder. Circa 1500 werd een eerste "herenwoonst" gebouwd in de vorm van een volledig in vakwerkbouw uitgevoerd hooghuis dat qua plattegrond en volume volledig overeenstemde met het huidige gebouw. Van deze originele vakwerkstructuur bleven naast de houten zolderingen met moer- en kinderbalken met hun gotische profilering en het eiken kapspant ook enkele wanden in stijl- en regelwerk bewaard meer bepaald de zijgevels en de binnenmuren op de verdieping. De gotische haard op gelijkvloers en verdieping alsook de merkwaardige schoorsteen zouden eveneens tot deze fase behoren. Rond 1530 werd de lagere aanbouw met hoge natuurstenen plint opgericht waarbij aansluitend het gelijkvloers van het hooghuis werd versteend. Midden 16de eeuw werd het versteningsproces van het hooghuis verdergezet met het aanbrengen van een nieuwe achtergevel, binnenmuren op het gelijkvloers en getrapte zijgevels met een drukke ritmering van speklagen. Het hooghuis kreeg zijn huidige vorm rond 1815 toen de voorgevel werd vernieuwd door het aanbrengen van rechthoekige, venster- en deur- omlijstingen in Louis XVI-stijl op het gelijkvloers. De kloosterkozijnen op de verdieping werden samengesteld uit recuperatiemateriaal.
Links van het hooghuis bevindt zich een éénlaags, drie traveeën tellend volume met zijgevel met vlechtingen, top- en schouderstukken en drie uilengaten en voorzien van een pannen zadeldak. Volgens de gevelankers dateert dit vermoedelijk als koestal door de jezuïeten opgetrokken gebouw van 1761. Hiervoor pleiten onder meer de oorspronkelijk ongedeelde binnenruimte en de typische rondboogdeur met aanleunend rechthoekig venstertje, een opstelling die identiek is aan de stalvleugel aan de straatzijde.
De verbouwing tot woning dateert van circa 1850. Bij die gelegenheid werd tegen de oostwand een schouw gebouwd met sterk overkragende rookvang op een onderbouw in gesinterde baksteentjes. Een eigenaardigheid wordt gevormd door het komfoor of "foyer potager" in de vorm van een diepe nis onder gedrukte boog rechts van de haard. Aansluitend op de achterkeuken werd eveneens een bakhuis opgetrokken.
De tegenoverliggende zuidvleugel aan de straatkant met karakteristieke gevelafwerking met aandaken, vlechtingen, kop- en schouderstukken gaat vrijwel volledig terug tot de ingrijpende verbouwingscampagne door de jezuïeten in 1761. Het dominante vierkante poortgebouw met witstenen korfboogpoort, waarboven een momenteel lege beeldnis, is op de verdieping ingericht als duifhuis, toegankelijk via vlieggaten in de erfgevel en ter hoogte van de knik in het mansardedak. De poort wordt geflankeerd door in volume variërende stallingen met links de varkens- en koestal, rechts de paardenstal. Op de begin vorige eeuw aangebrachte deur en vensters na bleef de linkerhelft opvallend gaaf. De erfgevels zijn opengewerkt met respectievelijk witstenen korfboogdeuren en licht getoogde bakstenen verluchtingsvensters en lage rechthoekige deurtjes met regelmatige negblokomlijsting. De rechterhelft werd in 1886 verbouwd tot paardenstal wat gepaard ging met een volumewijziging.
Ook de westschuur dateert, althans wat buitenaspect betreft, uit dezelfde bouwfase. Deze driebeukige langsschuur (elf bij twintig meter) met brede natuurstenen korfboogpoort aan de straatkant werd begin deze eeuw achteraan met circa tien meter ingekort. Momenteel telt ze drie gebinten, waarvan het voorste uit de 18de eeuw dateert. De twee stijlgebinten verwijzen naar een oorspronkelijke, mogelijk 16de-eeuwse vakwerkschuur. Het meest zuidelijke kan namelijk worden geïdentificeerd als een originele houten buitenwand. Bij de verstening in 1761 werd de schuur bijgevolg in zuidelijke richting met twee traveeën verlengd. Bijkomend weten we immers dat de paters voor de verbouwing en uitbreiding van hun hoeve met toestemming van de dorpelingen een stuk van het gemeentebroek verwierven. De oostschuur, die oudere jezuïetenstallen vervangt, werd in 1886 gebouwd naar aanleiding van de tweeledige opsplitsing van de hoeve waarbij voor plint en hoekkettingen recuperatiemateriaal werd gebruikt. De middelgrote langsschuur (tien bij twintig meter) telt drie gebinten en is toegankelijk via een monumentale, witnatuurstenen korfboogpoort ingeschreven in een rechthoekige omlijsting en naar verluidt afkomstig van een gesloopte hoeve in het naburige l'Ecluse. De grote korfboogpoort naast de schuurpoort aan het andere geveleinde werd wellicht eveneens in 1886 geplaatst als eigen toegang voor het linkse hoevegedeelte.
Bron: Beschermingsdossier DB002086, Semi-gesloten Jezuïetenhof (digitaal dossier).
Auteurs: Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Paesmans G. 2000: Hoeve Jezuïetenhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/147899 (geraadpleegd op ).
Vroeger in het bezit van het Jezuïetencollege te Leuven. Gesloten hoeve met de woon- en dienstruimten rondom een groot rechthoekig binnenhof.
Poortgebouw met zandstenen rondbooginrijpoort (boog rustend op imposten en stijlen met geprofileerde basis) en duifhuis, afgedekt door een mansardedak bekroond met een kleine peerspits en mast, aan de binnenplaatszijde gedateerd ANNO 1761 (rechteranker). Bijbouw gemerkt P.V. 1886 op de korte rechterzijde.
Vrij grote langsschuur met monumentale rondboogpoort op imposten ingeschreven in een rechthoekige omlijsting gemarkeerd door een zware kroonlijst.
Tegenover de ingang, het boerenhuis met twee verdiepingen en zadeldak tussen aanleunende bijbouwen; linkerbijbouw gedateerd 1760.
Op de korte linkerzijde, langsschuur met resten van leembouw, zijgeveltop in vlechting voorzien van drie oculi, eenvoudige rondbooginrijpoort met zandstenen omlijsting. Het hof is heden in twee eigendommen onderverdeeld; een gedeelte van de vroegere stallen werd tot tweede woonhuis verbouwd.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Hoeve Jezuïetenhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/41556 (geraadpleegd op ).