De parochiekerk Sint-Michiel was vroeger de Sint-Martinuskapel. Van de éénbeukige ruimte van vier traveeën zijn de laatste drie romaans. De westtravee werd samen met de toren in neoclassicistische stijl toegevoegd.
Het gehucht Butsel, voor het eerst vermeld in 1140 als 'Buthesele', en uitgebouwd op de linker Velpeoever, maakt deel uit van de meer zuidwestelijk, op de as Leuven-Tienen gelegen fusiegemeente Boutersem. De ontwikkeling van dit gehucht houdt nauw verband met het feodale kasteel van de heren van Boutersem die tot de meest invloedrijke vazallen van de hertogen van Brabant behoorden. Het kasteel werd rond 1800 volledig afgebroken, niettegenstaande in het reliëf nog duidelijke sporen bewaard bleven. De oudste voorstelling van circa 1650 toont het fraaie barokkasteel zoals het kort voordien werd herbouwd door Jean-Jacques de Caestre die de baronie Boutersem in 1647 had aangekocht. De middeleeuwse kasteelmotte met vierkante donjon bleef in het nieuwe planconcept bewaard.
Recent archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de laatmiddeleeuwse motte (circa 1254) van de heren van Boutersem, ter hoogte van de oude Romeinse baan Tongeren-Tienen en een oversteek van de Velpe aan de basis lag van het latere kasteel dat als één van de mooiste van Brabant werd beschouwd. Dezelfde figuratieve kaart geeft tevens het oudst gekende zicht op het circa 300 meter meer noordoostelijk gelegen kerkje van Butsel zoals het in 1649 gedeeltelijk werd hersteld. Bedaking en vensters van het koor zijn reeds vernieuwd terwijl van de beuk nog enkel de muren overeind staan. Iets verderop ziet men ook het puin van de oude pastorie. Een figuratieve kaart uit 1661 en de kaart van landmeter Gens uit 1761 waarop de 'de capelle van butsel' eerder schematisch is voorgesteld tonen een vergelijkbaar beeld van de oorspronkelijke omkadering.
Over de vroegste geschiedenis van kerk en parochie is bij de huidige stand van het onderzoek weinig gekend. De meeste gegevens worden dan ook ontleend aan de oudste en meest betrouwbare literatuurbron, de publicatie van de Brusselse archivaris A. Wauters uit 1876. De Sint-Martinuskerk - om verwarring met Kerkom te voorkomen na de gemeentefusie van 1970 omgedoopt tot Sint-Michielskerk – was wellicht in oorsprong het eigenkerkje van de heren van Boutersem. Hiervoor zijn diverse indicaties. Vooreerst is er de inplanting in de onmiddellijke nabijheid van de kasteelsite wat tevens de op het eerste gezicht bevreemdende, perifere ligging aan de rand van de gehuchtsbebouwing, in de overgangszone met het omliggende weide en akkerland verklaart. De nauwe fysische relatie met het kasteel blijkt ook uit de nog op de Poppkaart (circa 1860) voorgestelde 'Kasteelwegel' die kerk en kasteel rechtstreeks met elkaar verbond. Vervolgens is er het feit dat de kasteelheren er vanouds het begevingsrecht, dit is het recht om een bedienaar voor te dragen, bezaten. En ten slotte is er de toewijding aan de heilige Martinus van Tours (circa 316-circa 397), een patroonheilige die men meestal aantreft bij de door de adel op hun domein of in hun castra opgetrokken bedehuizen.
Wellicht tot rond 1600 een onafhankelijke parochie ging Butsel als 'quarta capella' nadien deel uitmaken van de parochie Boutersem. Vanaf de tweede helft van de 17de eeuw wisselden de pastoors van Boutersem en van Roosbeek elkaar als bedienaar af. Rond 1783 kreeg Butsel een eigen bedienaar en in de loop van de daarop volgende jaren werd de huidige pastorie gebouwd. Ook de gegevens over bouwgeschiedenis van kerk en pastorie blijven vaag en disparaat. Volgens Wauters stortte de kerk met haar bouwvallige houten (?) toren in 1634 grotendeels in en dit als gevolg van een jarenlange verwaarlozing door de tiendheffer, de abdij van Villers-la-Ville. Enkel de muren van het schip en de koorpartij bleven overeind, zoals bevestigd door de hoger vermelde, midden 17de-eeuwse figuratieve kaart. In 1649 werden vensters en bedaking van het koor hersteld met de gezamenlijke bijdragen van kasteelheer, Armentafel en de abdij van Villers. Wat er nadien precies met de rest van de kerk gebeurde en wanneer ze werd heropgebouwd blijft onduidelijk. Wauters spreekt van een zodanige verwaarlozing dat het heilig sacrament er niet langer werd bewaard en dat de doopvont naar Roosbeek verhuisde.
De kerk kreeg uiteindelijk haar definitieve vorm ingevolge het koninklijk besluit van 4 april 1861. Dit voorzag in de uitbreiding met één travee en een ingebouwde westtoren naar ontwerp van provinciaal architect Alexander Van Arenbergh. Volgens sommige bronnen werd tijdens deze bouwcampagne het stenen gewelf vervangen door een houten.
In een recenter verleden, meer bepaald midden jaren 1960 werden er verder niet te preciseren herstellingen uitgevoerd.
De licht noordoost georiënteerde en parallel met de straat ingeplante kerk van Butsel ligt in de oksel van een straatbocht, te midden van een klein, quasi rechthoekig kerkhof. Aanvankelijk volledig geïsoleerd wordt het kerkhof sinds begin vorige eeuw aan de noordzijde begrensd door enkele woningen opgetrokken op voormalig openbaar domein.
Het qua omvang bescheiden, stilistisch heterogene kerkgebouw is opgetrokken in baksteen en witte natuursteen, voorzien van een natuurleien bedaking. Het vier traveeën tellende eenbeukig schip wordt aan oostzijde voorafgegaan door een iets smaller en lager koor met aanleunende sacristie onder lessenaarsdak; aan westzijde door een brede, één travee diepe voorbouw met ingebouwde vierkante klokkentoren.
De tot de romaanse periode (eind 11de-begin 12de eeuw) opklimmende oostpartij is volledig opgetrokken in natuursteen - overwegend lokale zandige kalksteen met fragmenten ijzerzandsteen en kwartsiet - in een onregelmatig verband met brede voegen en een licht afgeschuinde plint. Ze omvat een één travee diep, vierkant koor met halfronde apsis onder een doorgetrokken, ingesnoerd zadeldak op natuurstenen modillons. In de noordwand zijn de modillons vervangen door een eenvoudige druiplijst (verdwenen aanbouw?), en zijn er sporen van een dichtgemetseld origineel rondboogvenster alsook van een dichtgemetselde deur. Deze rechthoekige deur met lateiconsooltjes en met aanslag aan de binnenkant zit momenteel verborgen achter de 18de-eeuwse koorlambrisering. De twee grote rondboogvensters met negblokkenomlijsting dateren wellicht uit de 17de eeuw. Ingemetseld in de koorwand zit de hardstenen grafplaat van pastoor Petrus-Johannes Brys († 1843).
De aanleunende, deels in natuursteen en deels in baksteen opgetrokken zuidsacristie is opengewerkt met een laat 18de-eeuws, getralied rechthoekig venster met plattebandomlijsting. Ook de 2,5 meter hoge natuurstenen onderbouw van de beukwanden klimt op tot de romaanse periode. De bakstenen bovenbouw met rondboogvensters en muizentandfries alsook de steile bedaking met aandak, vlechtingen en schouderstukken verwijzen naar de wederopbouw na de instorting in 1634. Van rond 1861 dateert de uitbreiding van Van Arenbergh met één travee (conform bouwnaad) en een brede 'westbouw' met ingebouwde vierkante klokkentoren het geheel opgetrokken in baksteen met verwerking van Franse natuursteen. Het brede gevelfront, belijnd door een lage plint, regelmatige hoekkettingen en schouderstukken, is opengewerkt met een geprofileerde rondboogdeur waarboven een eveneens rondbogig doksaalvenster met geprononceerde druiplijst. In dezelfde verticale as een lichtspleet en ten slotte de oprijzende klokkentoren met ingesnoerde spits, galmgaten en torenuurwerk.
De travee-indeling van de eenbeukige binnenruimte wordt bepaald door Dorische pilasters die de gordelbogen opvangen van de gestucte kruisribgewelven met brede ongelede ribben in het koor en smal geprofileerde in de beuk, respectievelijk voorzien van een rozet- en knopvormige sluitsteen. De romaanse triomfboog zorgt voor de scheiding van koor en schip. De apsis wordt in evidentie gesteld door een geribd, halfkoepelvormig gewelf met centraal acanthusbladmotief en een met caissons en rozetten opgehoogde gordelboog. Lunetvormig uitgespaarde, geprofileerde rondboogvensters zorgen voor een rijke lichtinval. Ze zijn voorzien van een eenvoudige glas-lood-loodbeglazing met diagonaal patroon van gekleurd glas. Dit is ook het geval met de identiek afgewerkte beukvensters met hun ter hoogte van de afzaten doorgetrokken sierlijst.
De westwand wordt doorbroken met drie rondboogopeningen die respectievelijk voor de verbinding zorgen met het portaal, de berging en de voormalige doopkapel, nu Sint-Michielskapel. Het bovenliggende doksaal met zwaar geprofileerd en zijdelings afgerond front wordt opgevangen door forse, uitgelengde en neobarok geïnspireerde consoles. Foto-opnamen van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium uit 1975 tonen nog een beschildering met imitatievoegwerk, met ter hoogte van de triomfboog een banderol- of guirlandemotief(?). De bevloering bestaat uit een diagonaal patroon van witte en zwarte natuurstenen tegels. In het koor ligt op een iets hoger niveau een lichtgetinte natuurstenen tegelvloer. De gordingenkap bestaat uit drie kapspanten waarvan twee met ingebeitelde telmerken. Het feit dat ze niet in volgorde staan en de derde ongemerkt bleef wijst op hergebruik. Dit is ook het geval voor de zware houtconstructie van de klokkenstoel.
Ongelukkigerwijze werden in het verleden de zijaltaren gedecapeerd en is het meeste meubilair ontsierd door een donkere beitslaag. Daarnaast bezit de kerk een enig bewaard romaans altaar – een rechthoekig metselwerk-massief met natuurstenen altaartafel met eenvoudig randprofiel – momenteel verborgen achter het 18de-eeuwse hoofdaltaar. Tevens beschikt Butsel over een beschermd orgel uit de eerste helft van de 18de eeuw. Vermoedelijk is het afkomstig uit de kerk van Vertrijk want in 1845 werd het van de koster van deze parochie aangekocht.
De kerk wordt omringd door een bescheiden kerkhof, toegankelijk via een smeedijzeren hekken en een gekasseide toegang, het geheel omsloten door een beton- en draadafsluiting. De grafstenen zijn meestal van relatief recente datum.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DB002315, Parochiekerk Sint-Michiel (S.N., 2010)
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2010: Parochiekerk Sint-Michiel met kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/145466 (geraadpleegd op ).
Eénbeukige ruimte van vier traveeën, waarvan de laatste drie romaans zijn. De westtravee werd samen met de toren in neoclassicistische stijl toegevoegd. Homogeen gemaakt geheel zonder vermeldenswaardige bijzonderheden.
Grotendeels romaans koor: toegemetseld venster en deur aan de noordkant (zuidzijde verborgen door de sacristie). Halfronde apsis, oorspronkelijk romaans, maar hersteld in de 18de eeuw. Vensteropening en kroonlijst op modillons; koorgewelf in fraai stucwerk achter het kruisribgewelf van de rechter koortravee, voorafgegaan door de romaanse triomfboog; romaans altaar.
Mobilair. In het schip, barokbeeldjes met folkloristische invloed: Sint-Laurentius, Sint-Martinus (17de en zelfs 18de eeuw); Louis XV-zijaltaren.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Parochiekerk Sint-Michiel met kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/41585 (geraadpleegd op ).