is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Pastorie Sint-Martinusparochie met tuin
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Pastorie Sint-Michielsparochie met tuin
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Pastorie van Butsel
Deze vaststelling was geldig van tot
De pastorie van Butsel is een eind 18de-eeuws bak- en zandstenen dubbelhuis met twee verdiepingen. De Pastorietuin van circa 50 are is omgeven door een 19de-eeuwse tuinmuur en binnenin bevinden zich enkele restanten van oude beplanting.
Het gehucht Butsel, voor het eerst vermeld in 1140 als 'Buthesele', en uitgebouwd op de linker Velpeoever, maakt deel uit van de meer zuidwestelijk, op de as Leuven-Tienen gelegen fusiegemeente Boutersem. De ontwikkeling van dit gehucht houdt nauw verband met het feodale kasteel van de heren van Boutersem die tot de meest invloedrijke vazallen van de hertogen van Brabant behoorden. Het kasteel werd rond 1800 volledig afgebroken, niettegenstaande in het reliëf nog duidelijke sporen bewaard bleven. De oudste voorstelling van circa 1650 toont het fraaie barokkasteel zoals het kort voordien werd herbouwd door Jean-Jacques de Caestre die de baronnie Boutersem in 1647 had aangekocht. De middeleeuwse kasteelmotte met vierkante donjon bleef in het nieuwe planconcept bewaard.
Dezelfde figuratieve kaart geeft tevens het oudst gekende zicht op het circa 300 meter meer noordoostelijk gelegen kerkje van Butsel zoals het in 1649 gedeeltelijk werd hersteld. Bedaking en vensters van het koor zijn reeds vernieuwd terwijl van de beuk nog enkel de muren overeind staan. Iets verderop ziet men ook het puin van de oude pastorie. Een figuratieve kaart uit 1661 en de kaart van landmeter Gens uit 1761 waarop de 'capelle van butsel' eerder schematisch is voorgesteld tonen een vergelijkbaar beeld van de oorspronkelijke omkadering.
Al in de 16de eeuw is er sprake van een pastorie. In 1634 verkeerde ze in goede staat en was ze vijf dagwand groot. In 1635 werd ze, althans volgens Wils, door de Hollandse en Franse troepen vernield. Pas in de periode 1783-1791 zou ze worden heropgebouwd. Hiertoe leverde de abdij van Villers een bedrag van 5400 florijnen. Het feit dat de bouw zo lang aansleepte houdt wellicht verband met de woelige revolutieperiode. Naar verluidt werd ze in 1856 'gerestaureerd', hoogst waarschijnlijk eveneens onder leiding van toenmalig provinciaal architect, Alexander Van Arenbergh. Midden jaren 1960 werden er diverse herstellingswerken uitgevoerd waaronder een vernieuwing van de dakbedekking. Momenteel wordt de pastorie niet langer bewoond en wordt ze nog occasioneel gebruikt voor vergaderingen.
De pastorie van Butsel, omringd door een deels ommuurde tuin, dateert uit de periode 1783-1791 en heeft de vorm van een klassiek dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen, afgedekt met een natuurleien zadeldak met centraal een kleine, vierkante dakkapel met bolbekroning. Ze is opgetrokken in baksteen met verwerking van witte zandige kalksteen voor lage plint, regelmatige hoekkettingen (enkel aanwezig in de voorgevel) en omlijstingen. De identieke voor- en achtergevel tonen een evenwichtig-symmetrische ordonnantie van grote, aanvankelijk op het gelijkvloers beluikte, rechthoekige vensters in een plattebandomlijsting met trapeziumvormige sluitsteen. De centraal geplaatste voor- en achterdeur met rechthoekig bovenlicht met waaiermotief worden decoratief in evidentie gesteld door een bekronend hoofdgestel op rechthoekige consoles met diamantkopmotief. Beide vrijwel blinde zijgevels tonen de twee obligate, beluikte zoldervenstertjes. De afwezigheid van vlechtingen en aandak wijzen op herstellingen. Het houten schrijnwerk met kleinhouten en binnenluiken en de bakgoot op consoles dateren van de midden 19de-eeuwse restauratiecampagne. Uit dezelfde periode dateert wellicht ook de rode beschildering met ingetrokken voegen van de voorgevel. De achtergevel daarentegen toont sporen van een afwerking met witkalk. Twee kleine rechthoekige vensters in de plint situeren de kelders onder de linker woonhelft. Het lage bijgebouw tegen de linker zijgevel behoort wellicht tot het oorspronkelijke concept maar is sterk verbouwd en omgevormd tot garage.
De eind 18de- en midden 19de-eeuwse binnenindeling volgt het klassieke patroon met centrale dwarsgang waarop de verschillende kamers uitgeven. De fraaie, licht zwenkende Louis XVI-trap met achteraan de trap naar de overwelfde kelders is echter ingekast en leidt naar een brede T-vormige overloop die de verschillende slaapvertrekken bedient. Van hieruit vertrekt ook de balustertrap naar de zolder met twee originele, intacte dakspanten. De gang op het gelijkvloers is afgewerkt met een decoratieve tegelvloer en met een marmerschildering op plint en muren. De meeste houten vloeren gaan schuil onder een kunststofbekleding. Verder zijn er paneeldeuren met imitatiehoutbeschildering, waarvan twee met halfrond bovenlicht op de verdieping. De plafonds zijn gestuct en hebben een koof en sober lijstwerk, al dan niet opgehoogd met rozetten en rosas, en aansluitende gestucte schouwboezems. Op de verdieping bevinden zich zeer eenvoudige, op het gelijkvloers meer geëlaboreerde marmeren schouwen. Ten slotte zijn enkele meer recente aanpassingen uitgevoerd waaronder een bakstenen schouw en tegelvloeren.
De primitieve kadastrale indeling van de circa 50 are grote pastorietuin zoals voorgesteld op de Poppkaart (1860) bestaat uit drie percelen: het huisperceel met voortuin en toegangsstrook, een tuinperceel en een boomgaardperceel. Op de 19de-eeuwse militaire topografische kaart is deze indeling ook duidelijk zichtbaar en strekte de boomgaard zich tot tegen de straat uit. Momenteel is de voortuin sterk verwilderd. De tuin achteraan is omgevormd tot weide. In de voormalige boomgaard bevinden zich een petanquebaan en -lokalen. Hierdoor beperken de restanten van de vroegere tuinaanleg zich tot een bakstenen muur en een achttal oudere bomen achteraan, waaronder een zomerlinde (Tilia platyphyllos) met 3,12 meter stamomtrek op 150 cm hoogte, en twee tamme kastanjes (Castanea sativa) met een stamomtrek van respectievelijk 2,65 en 2,48 meter op 150 cm hoogte. De twee Italiaanse populieren (Populus nigra 'Italica') zijn mogelijk overblijfsels van een oude randbeplanting.
Deze tekst is een samenvoeging van volgende twee teksten:
Auteurs: Deneef, Roger; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Boutersem
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Pastorie Sint-Martinusparochie met tuin [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/41586 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.