De voormalige cisterciënzerinnenabdij 'Oriente' uit de 13de eeuw, opgeheven onder de Franse Revolutie, is sinds de 19de eeuw in gebruik als herenhoeve door de familie Vinckenbosch. Het complex werd sterk uitgebreid met een distilleerderij, stallen en verschillende bijgebouwen.
Over het precieze ontstaan en verdere ontwikkeling van de voormalige cisterciënzerinnenabdij Oriënte - in de volksmond het Klooster genoemd – is weinig bekend. Aangenomen wordt dat ze rond 1234 werd gesticht door Arnold VII, graaf van Loon en heer van Rummen. Volgens archivalia werd de nieuwe abdij bij haar ontstaan geestelijk begeleid door religieuzen van de in 1219 opgerichte zusterabdij van Maagdendal in Oplinter (Tienen). Omwille van haar ligging ten oosten van het iets oudere Oplinter raakte de nieuwe stichting in Rummen bekend als Sorores domus Orientis ('het zusterhuis in het oosten') of kortweg Oriënte. Om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien werd Oriënte door de lokale heren royaal begiftigd met diverse goederen waaronder de een 100-tal meter noordwaarts, eveneens aan de Melsterbeek gelegen beschermde Grazenmolen. De incorporatie, in 1275, van de zusterabdijen van Bautershoven (Sint-Truiden) en Oeteren (Maaseik) zorgde bijkomend voor een aanzienlijke domeinuitbreiding. Het feit dat er gemiddeld slechts een twaalf- à twintigtal religieuzen verbleven belette niet dat deze kleine stichting in de loop van de eerste decennia van de 16de eeuw was uitgegroeid tot een van de grootste domeinen van monialen in de Nederlanden, met bezittingen verspreid over een 30-tal locaties in het land van Loon, Brabant en het prinsbisdom Luik. In Rummen zelf beschikte Oriënte over een uitgebreid areaal dat in één blok rond de abdij(hoeve) lag geconcentreerd met daarnaast de hoger vermelde Grazenmolen en de hoeven Ter Lenen (beschermd als monument) en Ter Borg. Een eerder bedenkelijke reputatie verwierf Oriënte met haar mondaine abdis Margaretha van Oostenrijk (circa 1558-1604), natuurlijke dochter van de prins-bisschop van Luik, zelf onwettelijke zoon van keizer Maximiliaan van Oostenrijk.
Tijdens de godsdienstoorlogen grotendeels verlaten, liepen de gebouwen, zoals veelal elders, zware schade op waarna de abdij in de loop van 17de- en 18de eeuw grondig werd vernieuwd. De Ferrariskaart (1771-1775) en een 18de-eeuwse plattegrond, bewaard in het Rijksarchief en in 1951 door Borgers schetsmatig gepubliceerd, vormen de enige iconografische bronnen die een algemeen beeld geven van het voormalige abdijcomplex. De Ferrariskaart toont, omarmd door een haakse bocht in de Melsterbeek, en toegankelijk via een dreef vanaf de oude weg van Binderveld naar Grazen, een omvangrijk, langgerekt en vrij grillig uitgewerkt ensemble van rond diverse binnenkoeren ingeplante volumes. Een eveneens langwerpige moestuin sluit aan op de grote noordwestvleugel terwijl de ruimere omgeving bestaat uit akkers, weiden en grote boomgaarden. Aan de zuidzijde komen vier vijvers voor. De enigszins fout georiënteerde en niet nader te dateren, 18de-eeuwse plattegrond - ogenschijnlijk ouder dan Ferraris - schetst een verschillend en meer gedetailleerd beeld van een volgens een klassiek, regelmatig patroon georganiseerd abdijcomplex, met ter hoogte van de toegang een groot neerhof met moestuin en 'hoplochting' waarop respectievelijk het kloosterpand met kerk en het abdisverblijf aansluiten. De zuidelijke helft van de site wordt in beslag genomen door een volledig omgrachte tuin en omvatte een boomgaard met washuis, een "bosquet d’agrément", de parterretuin van de abdis met bakkerij en ten slotte drie rechthoekige vijvers met tussenin een "pépinière". Het smalle perceel en de boogvormige gracht aan de rand van de primitieve percelen 31 en 32 vormen nog steeds herkenbare sporen van de zuidelijke tuingrens. Waarschijnlijk gaat het om de oude loop van de Melsterbeek, want op deze plattegrond wordt de huidige loop van de Melsterbeek omschreven als "nouvelle beke". Indien ook het smalle perceel 38a een relict van de vroegere Melsterbeek is, dan verklaart dit de haakse bocht die de Melsterbeek maakt alvorens het interfluvium van Grazen te doorkruisen.
In 1798 als nationaal goed in twee loten verkocht werd de abdij nadien - volgens sommigen in 1816 - grotendeels afgebroken. Op de Primitieve kadasterkaart (1828) resten er nog twee gebouwen: een langgerekt volume aan noordwestzijde - volgens Wauters, de oudste literatuurbron, de vroegere keuken, volgens anderen een dienstgebouw of een restant van het abdisverblijf - met daarnaast een inmiddels verdwenen kleiner gebouw aan de overzijde van de binnenkoer. Volgens de oudste kadastrale omschrijving (1831) was de grote lust- en siertuin intussen gereduceerd tot een amper 25 are groot hofperceel terwijl de rest van de omgeving bestond uit weiland, akkers en vijvers, in feite resten van de vroegere omgrachting.
In 1841 kwam Oriënte in het bezit van notaris Pierre-Louis Vinckenbosch uit Tienen. De daarop volgende jaren zou de familie Vinckenbosch - tot op heden eigenaar en uitbater - het geheel uitbreiden tot een indrukwekkende herenhoeve met een omvangrijk circa 100 hectare groot areaal van akkers en weiden dat nog steeds in een blok rond de hoeve lag geconcentreerd. Aan de hand van het kadasterarchief kan het bouwverloop in grote lijnen worden gereconstrueerd. Reeds in 1842 werd de vergunning verleend voor een distilleerderij. Rond 1846 werd het resterende abdijgebouw – nu woonvleugel - in noordoostelijke richting aanzienlijk verlengd met de bouw van schuur en stallingen om na een verdere uitbreiding in 1869 de indrukwekkende lengte van 100 meter te bereiken. Eveneens rond 1846 werd aan de overzijde van het immense rechthoekige erf de vroegere distilleerderij opgetrokken alsook de naastliggende stalvleugel die later achteraan werd uitgebreid tot het huidige H-vormige complex. De bouw van een volière en/of kippenren, bakhuis en de huidige garage vooraan op het erf werd in 1869 geregistreerd, die van het tuinpaviljoen in 1879. De zogenaamde dagloners- of dienstwoning ter hoogte van de Galgestraat zou volgens dezelfde gegevens rond 1859 zijn opgericht. In 1901(2) werd de distilleerderij met een stoommachine uitgerust. Begin vorige eeuw beschikte het landbouwbedrijf dat inmiddels zijn definitieve vorm had aangenomen nog steeds over een aanzienlijk weide- en akkerareaal van om en bij de 82 hectare.
De huidige Galgestraat werd aangelegd tijdens de Eerste Wereldoorlog op het tracé van een oude voetweg. Hierdoor boette de oude toegangsdreef in aan belang. Tijdens de storm van augustus 2010 liepen niet alleen de daken aanzienlijke schade op maar sneuvelde eveneens een oude tweestammige esdoorn.
Vanaf de Galgestraat leidt een gekasseide oprit en een recente bakstenen brug over de Melsterbeek via een smeedijzeren pijlpunthekken naar een groot, rechthoekig gekasseid erf, aan weerszijde (noordwest en noordoost) omsloten door parallel ingeplante, langgerekte, okerkleurig of witgeschilderde bakstenen vleugels met zadeldak en wit/groen geschilderd houten en metalen schrijnwerk. Centraal op het erf, ter plaatse van een verdwenen open hooiloods, een groenperk met vijvertje en achteraan, het erf visueel afsluitend, het kleine rechthoekige volume van de volière en/of kippenren voorafgegaan door de ovaalvormig ommuurde mestvaalt. De gekasseide ruimtes worden gedomineerd door streekeigen bestratingsmateriaal, namelijk 'Tiense kassei' of kwartsiet van Tienen.
Een 50-tal meter ten zuiden van het complex staat het vrijstaande bakhuis, in zuidoostelijke richting bevindt zich ter hoogte van de Galgestraat een voormalige dienstwoning.
Het ruime, okerkleurig geschilderde woonhuis (1846) met oudere kern en wingerdbegroeiing bestaat uit twee, onderscheiden rechthoekige volumes met zadeldak (zwarte pan en kunstleien). De hogere linkerhelft telt zes traveeën en twee bouwlagen waarboven een door een hardstenen kordon en een geprofileerde houten bakgoot belijnde mezzanine. De nagenoeg symmetrische erfgevel op gecementeerde plint - de twee middelste traveeën, licht vooruitspringend en met hardstenen hoekblokken afgewerkt - wordt geritmeerd door beluikte, rechthoekige vensters met hardstenen dorpel, houten latei en deels bewaarde T-vormig houten ramen met fijne glasroeden. Twee beglaasde, dubbele paneeldeuren met bovenlicht, gevat in een lichtgetoogde, hardstenen Louis XV-omlijsting met trapeziumvormige sluitsteen verzorgen de toegang. Bovenaan de gevel is er een klein luiklokje. Het algemene aspect van de achtergevel, met rechthoekige vensters met vernieuwd houten schrijnwerk waaronder twee deurvensters, wordt gemarkeerd door het centraal geplaatste grote, rondbogige en decoratief uitgewerkte metalen traplicht, geflankeerd door eveneens rondbogige blindnissen. Tegen de zijgevel met drie rechthoekige vensters op de verdieping en een bekronend, verdiept halfradvenster vervangt een veranda de oorspronkelijke serre.
De lagere rechterhelft van het woongedeelte telt twee bouwlagen van vijf traveeën onder zadeldak. Ook hier wordt de ordonnantie bepaald door een dubbel register van beluikte, rechthoekige vensters (bakstenen of houten dorpels; houten lateien) met karakteristieke T-vormige ramen met diamantkopmotief en tussenin een rij decoratieve spiegels. Een vlakke hardstenen omlijsting omkadert de twee houten deuren met bovenlicht. Boven een van de vensters een wapensteen met klimmende, gekroonde leeuw omringd door bloemen en een banderol met opschrift "CUM FORTITVDINE SUAVITAS". Wapen en initialen links en rechts onderaan verwijzen naar abdis Mathilde de Roest (1667-1696) alhoewel het bovenvermelde jaartal 1722 niet overeenstemt met haar ambtsperiode. Links van de deur staat een gietijzeren waterpomp. De sobere achtergevel heeft een rechthoekige deur en zes vensters conform de erfgevel.
Afgezien van de oude, gewelfde kelder met natuurstenen vloer getuigt het interieur van diverse tijdsgebonden ingrepen: houten vloeren, decoratieve cementtegels in combinatie met granito, ingekaste moerbalken, dubbele, hoge driedelige paneeldeuren, rondboogdeuren met bovenlicht en lage opgeklampte deuren, twee roodbruin geaderde marmeren schouwen waarvan met een met bekronende spiegel en een neorégence omlijsting met geschilderd bloemstuk, gesigneerd Coulon alsook een neo-Vlaamserenaissance-schouw, een plint in geperst karton en ten slotte een sobere, witgeschilderde houten wenteltrap met slanke spijlen. De twee rechtse traveeën met hun bakstenen tongewelven sluiten functioneel aan bij de aansluitende bedrijfsvleugel.
De aanleunende, lange, witgeschilderde en in verschillende fasen gerealiseerde bedrijfsvleugel (1846-1879) is afgedekt met een slechts door een aandak onderbroken zadeldak (rode handvorm en mechanische pan) en opengewerkt met diverse laadvensters waaronder een opgaand dakvenster met katrol. Momenteel voornamelijk in gebruik als koestal bestond deze vleugel oorspronkelijk uit een schuur, stalling voor een tiental paarden en een wagenhuis. Palend aan de woning en herkenbaar aan de grote rechthoekige poort met zware hardstenen stijlen en houten latei bevindt zich een kleine schuur met dwarse, hardstenen dorsvloer en twee houten spanten, waaronder een muurspant. Een lage dubbele houten deur met hardstenen stijlen en houten latei leidt via enkele natuurstenen treden naar de onderliggende aardappelkelder met drie haakse bakstenen tongewelven en een datumsteen met het jaartal 1873. Het middengedeelte met zijn laadvensters, lichtgetoogde deur in natuurstenen omlijsting, kleine metalen verluchtingsvensters en drie grote rechthoekige openingen onder een metalen latei omvat de vroegere paardenstal met houten zoldering, en langs de wand staan de obligate drinkbak en ruif. Het uiteinde van de vleugel met een gedrukte rondboogpoort, sporen van twee dichtgemetselde poorten en een groot metalen venster met tuimelend bovengedeelte was ogenschijnlijk in gebruik als wagenhuis. Binnenin zijn er bakstenen gewelven op I-liggers en een groot houten raam met metalen roeden in de kopgevel.
De overzijde van het erf wordt in beslag genomen door de in één lijn opgestelde volumes van respectievelijke distilleerderij en koe- en varkensstallen, van elkaar gescheiden door een bakstenen, gedrukte rondboogdoorgang met afgeronde dagkanten.
Vooraan het erf bevindt zich de vroegere distilleerderij (1846) met haar twee aanbouwen onder lessenaarsdak, één tegen de kopgevel en één in de vorm van een afdak op bakstenen pijlers tegen de achtergevel. Het rechthoekige hoofdvolume telt twee bouwlagen van zes traveeën onder zadeldak (rode mechanische pan). De erfgevel is op symmetrische wijze opengewerkt met lichtgetoogde openingen met respectievelijke hardstenen en bakstenen dorpels en grotendeels voorzien van het originele houten schrijnwerk: grote vensters op het gelijkvloers, kleinere op de verdieping en daarnaast een deur met bovenlicht. Boven de hoofdtoegang - een dubbele rechthoekige deur met hardstenen stijlen en metalen bovenlicht - bevindt zich de grote laaddeur met in metalen porte-à-faux uitgewerkte overluifeling. Bovenaan in de achtergevel zijn er vijf lichtgetoogde blindvensters en een houten venster; in de vrijstaande zijgevel een venstertje en twee deuren waarvan een ter hoogte van de metalen passerelle die voor de verbinding zorgt met de zolder van de naastliggende stallingen. Binnenin liggen gele en rode vloertegels of een betonvloer, een houten draagstructuur met blijkbaar deels gerecupereerde spanten en moerbalken, gestut met ijzeren kolom, een open houten trap naar de zolderverdieping en opgeklampte deuren - op het gelijkvloers in combinatie met een vierkant bovenlicht met metalen roedeverdeling.
M. Vinckenbosch kreeg op 15 september 1842 de toelating om een stokerij op te richten. In 1901 werd de stokerij met een stoommachine uitgerust. Van de vroegere bedrijvigheid zijn enkel de maalstoel en de centrale transmissie-as bewaard. De maalstoel bestaat uit een gietijzeren onderstel met houten maalstoel gebouwd door het Luikse constructiebedrijf G.J. Pasteger et Fils en werd gebruikt voor het malen van granen en mout voor de stokerij. Op de zolder is nog de graantrechter zichtbaar waardoor het graan via de kaar in de maalstoel werd gegoten. De centrale transmissie-as met hangende lagersteunen bevestigd aan het plafond, bracht de beweging van de stoommachine over naar de graanmolen. De riem bracht de beweging over via assen en kammen op de loper (bewegende molensteen). De as werd in het verleden wellicht ook gebruikt voor het in beweging stellen van het roerwerk van de beslagkuip, de beslagpomp en de takel (het sleepluiwerk) voor het naar bovenbrengen van het graan naar de graanzolder. De verschillende riemschijven op de centrale transmissie-as zijn nog zichtbaar.
Naast de distilleerderij bevinden zich de H-vormig aaneengeschakelde koe- en varkensstallen (1846-?). Het rechthoekige volume van de op het erf uitgevende, voor een 120-tal runderen geconcipieerde koestal telt dertien traveeën onder een licht overkragend zadeldak (platte rode handvormpan), doorbroken met drie, als opgaande dakvensters uitgewerkte laadvensters. Zowel erf- als achtergevel tonen een symmetrische schikking van lichtgetoogde, zesdelige houten ramen met metalen roeden - sommige met neerklappend bovengedeelte - en een hardstenen dorpel terwijl een schuifpoort de toegang van op het erf verzekert. Ook schuifpoorten - telkens drie - in de zijgevels met in de geveltop respectievelijk een verbindingsdeur via de passerelle naar de naastliggende distilleerderij en een lichtgetoogd laadvenster. Kruisvormige, gietijzeren muurankers verwijzen naar een overspanning met bakstenen troggewelven op metalen liggers terwijl het dak rust op met schroefbouten vergaarde, houten spanten. De indrukwekkende koestal bestaat uit een brede centrale voedergang, aan weerszijden doorbroken met een lange reeks grote, getoogde muuropeningen waarlangs de aanliggende voederbakken kunnen worden bediend. In de as van de erfpoort leidt een brede dwarsgang via een klein verbindingsvolume naar de achterliggende, deels tot schuur omgevormde varkensstal.
Het rechthoekige volume onder overkragend zadeldak (rode handvormpan) met houten spantstructuur met trekstangen, is aan de langszijden opengewerkt met lichtgetoogde houten deuren (deels dichtgemetseld) en kleine bakstenen lunetvormige verluchtingsvensters. Beide kopgevels tonen een steekbogig laadvenster en een later toegevoegde rechthoekige poort met ijzeren latei. Achteraan werd het volume U-vormig uitgebreid met een afdak en twee flankerende aanbouwen met lessenaarsdak. Het noordwestelijke gedeelte werd na verwijdering van de wellicht oorspronkelijke troggewelfjes omgevormd tot schuur. In de andere helft bleef de centrale voedergang met aanliggende stallen met hun steekboogdeur- en venstertje grotendeels bewaard.
Aan de smalle zijde van het erf, vooraan rechts bij het binnenkomen is er ten slotte, een rechthoekig gebouwtje (1869) dat werd omgevormd tot twee garages. Achteraan, het erf visueel afsluitend, is er het lage rechthoekige volume van een volière en/of kippenren(?) (1869) onder licht overkragend, afgesnuit zadeldak (zwarte pan) met houten sierrand, grote rechthoekige muuropeningen en drie rondboogdeurtjes met bovenlicht, het geheel voorafgegaan door de ovaalvormig ommuurde mestvaalt met metalen poort.
Op enige afstand van het erf bevinden zich nog twee dienstgebouwen. Het in onbruik geraakte en ontmantelde bakhuis (1869) - een bakstenen constructie met zadeldak (rode handvormpan), sporen van vlechtingen, recentere muuropeningen en bakstenen haard - ligt geïsoleerd, een 50-tal meter bezuiden de herenhoeve.
Eveneens meer zuidwaarts, iets achterin gelegen ten opzichte van de straat en voorafgegaan door een smeedijzeren hekken, situeert zich een vroegere dienstwoning (1859) met achterliggend bijgebouw. Beide zijn opgetrokken in baksteen op gecementeerde plint en afgedekt met een overkragend zadeldak (respectievelijk rode handvormpan en golfplaten). Het drie traveeën brede, éénlaagse woonhuis wordt geritmeerd door lichtgetoogde, aan straatzijde beluikte vensters en een rechthoekige deur met bovenlicht in een hardstenen omlijsting. Het schrijnwerk is grotendeels vernieuwd. Het bijgebouw ten slotte met links een recente, lagere aanbouw is aan erfzijde opengewerkt met een rechthoekige deur met hardstenen omlijsting, twee kleine lichtgetoogde venstertjes en een laadvenster in een houten omkadering.
Aansluitend op de woonvleugel en zich zuidwaarts uitstrekkend tot tegen het bakhuis bevindt zich een circa één hectare grote tuin die rond 1850 werd geconcipieerd in functie van de pas gerealiseerde herenwoning. Uit deze periode dateren een monumentale, laagvertakte esdoorn (Acer pseudoplatanus), een witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') op een heuveltje, en een door gele kornoeljes (Cornus mas) gevormd prieel achter de woning.
Eveneens behorend tot het originele tuinconcept is het ter hoogte van de woning ingeplante, 1861 gedateerde tuinpaviljoen: een zeshoekige, met hoeklisenen verlevendigde bakstenen constructie onder tentdak (kunstleien) met decoratieve houten randafwerking en een beglaasde houten steekboogdeur. De letters A en V bovenop de windwijzer verwijzen naar bouwheer Alphonse Vinckenbosch.
Andere kenmerken van de informele tuinaanleg zijn het uitgesproken reliëf, vooral tegen de gracht aan en de kleurrijke stinzen- en voorjaarsflora. Het huidige cirkelvormig wandelpad zou volgens stafkaarten pas tijdens het interbellum zijn aangelegd. Vermeldenswaardig is een zware gele kornoelje (Cornus mas) die tegen het westelijk deel van de gracht staat.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/24028/101.1, Voormalige abdijsite Oriënte, nu herenhoeve Vinckenbosch
Auteurs: Van Dijck, Maarten; Van Damme, Marjolijn; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van Dijck M. & Van Damme M. & Paesmans G. 2013: Herenwoning en distilleerderij op cisterciënzerinnendomein [online], https://id.erfgoed.net/teksten/152520 (geraadpleegd op ).
Voormalige cisterciënzerinnenabdij "Oriente". Opgeheven tijdens de Omwenteling en openbaar verkocht. Sinds de 19de eeuw gebruikt als hoeve en distilleerderij, daartoe omgebouwd en uitgebreid. In de huidige woonvleugels, duidelijk voorheen afgescheiden gedeelte afgezet met hoekkettingen en voorzien van een wapensteen met leuze "CUM FORTITVDINE SUAVITAS", en jaartal 1722; het gebouw werd echter later aangepast en uitgebreid; bewaard gebleven zijn twee steekboogdeuren met uitspringende sleutel, en rechthoekige ramen uit de tweede helft van de 18de eeuw.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Herenwoning en distilleerderij op cisterciënzerinnendomein [online], https://id.erfgoed.net/teksten/41828 (geraadpleegd op ).