Teksten van Parochiekerk Sint-Pieter

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42127

Parochiekerk Sint-Pieter ()

Situering en historiek

Samen met het stadhuis aan de overzijde vormt de voormalige kapittelkerk Sint-Pieter het middelpunt van de stad Leuven, gelegen op het knooppunt van de wegen naar Diest, Tienen, Namen, Brussel en Mechelen. Als oudste kerkelijke instelling van de stad bevindt de Sint-Pieterskerk zich halverwege de heuvelflank ten oosten van de Dijle. De oudste archeologisch geattesteerde kerk op de site dateert uit de vroege 11de eeuw en werd vermoedelijk gebouwd op initiatief van Lambert I, graaf van Leuven. De Sint-Pieterskerk kreeg in 1054 de status van collegiale kerk, nadat Lambert I in 1015 al zeven kanunniken aan de kerk had verbonden. Opgravingen uitgevoerd in 1950 na de beschadigingen van de Tweede Wereldoorlog brachten de resten van de romaanse Sint-Pieterskerk aan het licht. Schip en koor behoorden wellicht tot de 11de-eeuwse kerk; het transept, de westbouw met flankerende ronde traptorens en de oostelijke centraalbouw met crypte waren jongere toevoegingen.

De Sint-Pieterskerk is nauw verbonden met het ontstaan en de vroegste geschiedenis van het Leuvense stadsbestuur. De zeven schepenen van Leuven werden door de hertog van Brabant aangesteld uit de zogenaamde Petermannen, bewoners van de vrije gemeente rondom de Sint-Pieterskerk. Zeker vanaf 1253 vergaderde de stedelijke schepenbank in een gebouw aan het Sint-Pieterskerkhof; minstens vanaf 1345 (oudst bewaarde stadsrekeningen) vergaderden de schepenen in patriciërshuizen die vanaf 1439 werden vervangen door het huidige laatgotische stadhuis. De romaanse westbouw van de Sint-Pieterskerk, die als stedelijk embleem werd afgebeeld op middeleeuwse stadszegels (oudst bewaarde exemplaar uit 1262), bevatte zeker sinds de 14de eeuw een archiefruimte met de stadsprivileges en stadszegels. De stedelijke dimensie van de Sint-Pieterskerk verklaart mee de omvang van het ontwerp van de laatgotische westbouw, waarvan de centrale toren dienst deed als belfort van de stad. Het prestige van de Sint-Pieterskerk en haar kapittel nam nog toe met de oprichting van de Leuvense universiteit in 1425. Kanunniken van het kapittel waren er vaak docent, terwijl de proost kanselier van de universiteit was.

Over het begin van de bouw en de eerste bouwmeester van de gotische Sint-Pieterskerk bestaat geen eensgezindheid. Op basis van de steenhouwtechnieken in het koor plaatst Frans Doperé het begin van de bouw tussen 1400 en 1420, onder leiding van een onbekend gebleven voorganger van Sulpitius van Vorst. Hierbij wordt de vermelding van dnuwe werc (nieuwbouw) van de Sint-Pieterskerk in een mogelijk uit 1410 daterend contract tussen het kapittel en de stad begrepen als een verwijzing naar de start van de nieuwbouw. Alfonsine Maesschalck en Jos Viaene verwerpen die interpretatie en datering. Zij plaatsen het begin van de bouw in 1425, met Sulpitius van Vorst als de door het kapittel aangestelde bouwmeester. Het was in elk geval onder zijn leiding dat het koor onder dak kwam. De bouw van het koor werd in 1434 afgesloten met de plaatsing van een verguld kruis op de nok. In hetzelfde jaar werden de funderingen van het transept aangezet. Jan II Keldermans († 1445) volgde de in 1439 overleden Sulpitius van Vorst op als bouwmeester en zette de werken aan het zuidtransept verder. Intussen werd het koor verfraaid dankzij talrijke schenkingen, onder meer door hertog Filips de Goede die in 1443 het kapittel uitbreidde van 18 tot 28 kanunniken. Matthijs de Layens, bouwmeester van de kerk van 1448 tot 1483, zette de werken aan het tussen 1440 en 1450 aangevatte schip verder. Het schip was ten laatste voltooid in 1499. De voltooiing van het transept wordt traditioneel in 1475 geplaatst. Maesschalck en Viaene achten op basis van archivalisch onderzoek het transept al in 1453 onder dak maar nog niet volledig overwelfd. De dakruiter op de kruising werd toegevoegd in 1459 na de brand van de westbouw het jaar voordien. Alart du Hamel begon in 1497 het groots opgevatte maar onvoltooid gebleven portaal aan de zuidelijke dwarsarm.

Al die tijd bleef de romaanse westbouw bewaard, ook na de brand van 1458 toen enkel herstellingen werden gedaan. Een eerste ontwerp (perkamenten origineel bewaard in museum M) voor een volledig nieuwe westbouw werd op vraag van de stadsraad in 1481 ingediend door Gielys Stuerbout, mogelijk gebaseerd op een voorontwerp van Matthijs de Layens. Uiteindelijk werd gekozen voor het ontwerp van een drietorenfront door Joos Metsys uit 1505. De eerste steen werd gelegd in 1507. In 1524 vervaardigde Metsys een natuurstenen maquette van de geplande westbouw, thans opgesteld in het zuidtransept van de Sint-Pieterskerk. De zijtorens moesten een hoogte van 136 meter bereiken, de middentoren 168 meter. Door de instabiele ondergrond en financiële problemen werden de werken aan de westbouw in 1541 gestaakt. Na een instorting in 1570 werd omwille van veiligheidsredenen in 1613 de westbouw herleid tot de huidige hoogte. De 15de-eeuwse dakruiter op de kruising werd in 1726-1727 vervangen door een barokke dakruiter met koepeldak, waarin de nieuwe stadsbeiaard werd geïnstalleerd.

Het Sint-Pieterskapittel werd door het Franse bestuur in 1797 opgeheven. Door de armlastige toestand van de kerkfabriek tijdens de 19de eeuw was men genoodzaakt om stukken van het kerkmeubilair te verkopen. Als eerste van de talrijke restauraties in de 19de en vroege 20ste eeuw werd het doksaal aangepakt, in 1833 onder leiding van Egide Goyers. De westbouw werd in 1851-1867 gerestaureerd door stadsarchitect Edward Lavergne, terwijl vanaf 1860 werd begonnen met de ontpleistering van het interieur. Tijdens de restauratie door Pierre Langerock van 1890 tot 1913 werden de steunberen en luchtboogstoelen verhoogd, versierd met beeldnissen en afgedekt door zadeldaken met hogels en kruisbloemen. De zijbeuken, de straalkapellen van het koor en het middenschip werden bekroond door een stenen balustrade met opengewerkt maaswerk. De ontpleisteringen binnenin lokten felle tegenreacties uit; de oude polychromie bleek nog aanwezig onder de kalkpleister maar dreigde door deze drastische ingrepen te verdwijnen. Tijdens deze werken werd in 1900 in de Sint-Annakapel (derde zuidelijke straalkapel vanaf het westen) een muurschildering van 12 engelen ontdekt, daterend uit het derde kwart van 15de eeuw in een stijl verwant met het werk van Dirk Bouts. De huizen die tegen de kerk waren aangebouwd, werden tussen 1858 en 1914 stelselmatig afgebroken om een onbeperkt zicht op het kerkgebouw te creëren. Enkel aan de zuidkant van het schip bleef een huizenrij bewaard.

De Sint-Pieterskerk werd zwaar beschadigd door de brand van Leuven in augustus 1914. De westbouw en de zuidelijke transeptarm brandden uit, de dakkap werd volledig verwoest en in de zuidbeuk ging het meubilair verloren. De oorlogsschade werd hersteld in 1924-1930, met onder meer de bouw van een nieuwe stalen dakkap. Op de kruising werd een nieuwe dakruiter geplaatst, naar het voorbeeld van de laatgotische dakruiter die is afgebeeld op oude iconografische bronnen van de kerk. Bij graafwerken in de kerk voor de aanleg van een verwarmingsinstallatie werden de resten van de romaanse westbouw aangetroffen. Tijdens de verdere ontpleistering van het interieur kwamen opnieuw resten van de oorspronkelijke polychromie te voorschijn en werden diverse gewelfschilderingen bloot gelegd.

Tijdens het bombardement van mei 1944 werden de noordelijke dwarsarm, het kapittelhuis en de sacristie grotendeels verwoest. De resterende muurschilderingen in de kooromgang gingen voorgoed verloren. De wederopbouw werd pas in 1954 begonnen onder leiding van de architecten F. en R. Vandendael en onder begeleiding van kanunnik R. Lemaire en diens neef professor R.M. Lemaire. In 1963 waren de werken voltooid. De archeologische opgravingen tijdens de restauratie door J. Mertens brachten in 1956 de resten van het koor en het transept van de romaanse kerk aan het licht, evenals de circulaire crypte achter het romaanse koor. De verwering van het kalkzandstenen parement leidde eerst tot de restauratie van de westbouw (1986-1992, architect R. Vandendael) en vervolgens van het koor (1994-1998) en het onvoltooide zuidportaal. Van de muurschilderingen binnenin blijven door de talrijke ontpleisteringen en beschadigingen in de 19de en 20ste eeuw slechts enkele flarden over. Het koor is sinds de laatste restauratie ingericht als de 'Schatkamer van Sint-Pieter', een permanente tentoonstelling van middeleeuwse religieuze kunst.

Beschrijving: exterieur

De laatgotische Sint-Pieterskerk is een driebeukige, basilicale kruiskerk. De kerk bestaat uit de aanzet van een monumentale, onvoltooid gebleven westbouw, een vijf traveeën lang schip, een transept met dwarsarmen van elk drie traveeën diep en een vier traveeën lang koor met zevenzijdige apsis. Het schip en de rechte koortraveeën worden geflankeerd door ondiepe, rechthoekige zijkapellen met topgevels. Rondom de apsis loopt een kooromgang met zeven vijfzijdig afgesloten straalkapellen. Het muurwerk is in kalkzandsteen, de dakbedekking in leien. De dakkap is sinds de beschadiging tijdens de Eerste Wereldoorlog in staal. De achthoekige dakruiter op de kruising vervangt de barokke voorganger (1726-1727) die werd verwoest tijdens de Eerste Wereldoorlog .

De onvoltooide westbouw heeft een drieledige opbouw. Het centrale volume wordt ingenomen door het hoofdportaal en het grote westvenster van het middenschip. Daarboven bevindt zich de aanzet van de eerste klokkenverdieping van de middentoren met twee galmgaten. Van de zijtorens is de noordelijke opgetrokken tot aan de tweede bouwlaag. De zuidelijke zijtoren heeft slechts een bouwlaag overdekt door een steil lessenaarsdak, aanleunend tegen de middentoren. De door een centrale steunbeer geritmeerde muurvlakken van de zijtorens zijn ontdubbeld, met open spitsboogopeningen in de buitenste muurwand, een loopgang uitgespaard in de muurdammen en de eigenlijke vensters in de binnenste muurwand. De open spitsboogopeningen zijn bovenaan versierd met maaswerk en worden onderaan afgesloten door een balustrade.

De huidige aanblik van het middenschip en het koor met opengewerkte balustraden en met hogels en kruisbloemen versierde steunberen en luchtboogstoelen dateert van de restauratie door Pierre Langerock. Voor de bovenlichten van de kerk loopt een buitenloopgang, uitgespaard in de muurdammen tussen de vensters. De transeptgevels bestaan uit een portaal en een groot spitsboogvenster, gevat tussen een waterlijst onderaan en de balustrade van de topgevel bovenaan. Tegen de zuidelijke transeptgevel bevinden zich de aanzetten van de neggen van een groots opgevat portaal, begonnen in 1497 door Alard du Hamel. Tegen de steunberen van de transeptgevel zijn de basissen van beeldnissen op hoge polygonale sokkels zichtbaar. In de geveltop bevindt zich een uurwerk, op de vlak afgedekte traptoren ernaast staat een in 1998 geplaatste jacquemart (mechanische klok met figuur van klokkenluider).

Tussen het koor en de noordelijke dwarsarm staat de aanbouw met het kapittelhuis en de sacristie, nagenoeg volledig verwoest tijdens het bombardement van mei 1944. Het drie traveeën lange gebouw telt twee verdiepingen, onderaan verlicht door lage getraliede vensters, bovenaan door grote spitsboogvensters. De verbindingen met de kooromgang en met de noordelijke dwarsarm worden verlicht door kruisvensters. Aan de westzijde van de noordelijke dwarsarm bevindt zich de grafkapel van de familie Van Rivieren, opgericht in 1474. De met een puntgevel bekroonde westgevel van de kapel wordt geschoord door overhoeks geplaatste steunberen. Tussen de derde zuidelijke en de centrale straalkapel staat de kapel van Fiere Margriet, volgens de gedenksteen in 1535 opgericht om de relieken van deze Leuvense volksheilige te herbergen. De met hogels en een kruisbloem versierde puntgevel van de kapel is op de hoeken met pinakels afgezet. Het gevelveld bevat twee kleine spitsboogvensters en een nis met het beeld van Fiere Margriet.

Beschrijving: interieur

De Sint-Pieterskerk heeft een drieledige opstand (arcaden, triforium, bovenlichten) en wordt overkluisd door kruisribgewelven. Het laatgotische interieur vertoont een grote uniformiteit. Kapiteelloze bundelpijlers lopen zonder onderbreking over in de gewelfribben; de stijlen van het triforium lopen door in het maaswerk van de bovenlichten en op de zwikken van de scheibogen.

Verschillen in afwerking tussen koor, transept en schip zijn echter merkbaar. In het koor zijn de vakken van het triforium ingevuld met een korfboog met ingeschreven drielob, met daarboven een spitse driepas met drielob en onderaan afwisselend een oculus met driepas en een spitse vierpas. De triforia van het transept en het schip zijn steeds ingevuld met een spitsboog en een kielboog met ingeschreven drielob bovenaan en een vierpas onderaan. In het koor hebben de zwikken boven de scheibogen een gevarieerde versiering van ruiten, vierkanten en korfbogen met ingeschreven drielobben. In het schip zijn de zwikken steeds bezet door spitsbogen met drielobben, terwijl de zwikken van het transept onversierd zijn. De wanden van de zij- en straalkapellen zijn onder de vensters bezet met blinde spitsbogen op geprofileerde sokkels. De wanden van de steunberen tussen de zij- en straalkapellen zijn versierd met stijlen van onvoltooid gebleven blind maaswerk.

Ondanks de ernstige oorlogsschade bewaart de Sint-Pieterskerk nog heel wat kerkmeubilair en interieurelementen uit de 13de tot 19de eeuw. Centraal in het hoogkoor staat sinds de restauratie van 1997-1998 het grafmonument van Hendrik I (†1235), eerste hertog van Brabant. De grafplaat in Doornikse kalksteen is origineel uit de 13de eeuw. Het onderstel met de zuilen dateert uit 1835, toen het omstreeks 1800 ontmantelde monument werd gereconstrueerd. In een muurnis in de noordelijke kooromgang bevindt zich het grafmonument van de echtgenote van hertog Hendrik I, Mathilde van Boulogne(†1211) en hun dochter Maria van Brabant (†1260), echtgenote van de Duitse koning Otto IV. De tombe wordt afgedekt door een 13de-eeuwse grafplaat in Doornikse kalksteen op deels wellicht nog oorspronkelijke natuurstenen zuiltjes met bladkapitelen.

Onder de eerste noordelijke scheiboog van de apsis staat de 12 meter hoge laatgotische sacramentstoren, volgens Edward Van Even naar een ontwerp van Matthijs de Layens. De sacramentstoren werd in 1450 besteld door de broederschap van het Heilig Sacrament, dezelfde broederschap die bij Dirk Bouts het drieluik met Het Laatste Avondmaal bestelde. De opbouw van de zeshoekige sacramentstoren in Avesneskalksteen bestaat uit een open onderstel, daarboven het eigenlijke tabernakel met hekwerk in messing, vervolgens reliëfs met de passie van Christus en ten slotte de rijkelijk uitgewerkte torenbekroning. Aan de noord- en zuidzijde van het hoogkoor staan de resten van het laatgotische koorgestoelte, in 1438-1442 vervaardigd door de Brusselse beeldsnijder Claes de Bruyn en schrijnwerker Gert Goris. Sinds een gedeeltelijke ontmanteling omstreeks 1803 resteren er nog dertig stoelen van de oorspronkelijke 96.

De kapellen van de kooromgang, oorspronkelijk toebehorend aan Leuvense broederschappen, ambachten, gilden, patriciërs en universiteitsfaculteiten, worden sinds 1998 ingenomen door de Schatkamer van Sint-Pieter. Topstukken zijn de twee drieluiken van Dirk Bouts (circa 1410-1475), Het laatste avondmaal en De marteling van de Heilige Erasmus, besteld door de in 1432 opgerichte broederschap van het Heilig Sacrament. Beide werken staan opgesteld op hun oorspronkelijke locatie, in de eerste twee westelijke straalkapellen aan de noordzijde van het koor. Van de oorspronkelijke inrichting van het koor resteren verder een laat 15de-eeuwse kroonluchter, muurnissen afgesloten door deurtjes met laatgotisch sluitwerk en laatgotische natuurstenen reliëfs met resten van oorspronkelijke polychromie. Jongere elementen zijn de 18de-eeuwse natuurstenen vloeren, een barokke dubbele deur naar de kapel van Fiere Margriet, de barokke communiebank (1708) in de kapel van het Heilig Sacrament en de neogotische reliëfs met de kruisweg van Christus in de koorafsluiting. Het interieur van de kapel van Fiere Margriet is ontoegankelijk omwille van de bouwvallige toestand.

Onder het koor bevindt zich een archeologische kelder met resten van de in 1953-1962 opgegraven crypte van de oostelijke centraalbouw van de romaanse kerk. Acht pijlers scheiden de achthoekige kern met centrale pijler van een circulaire rondgang met drie oostelijke apsidiolen. Bouwmaterialen zijn kalkzandsteen en ijzerzandsteen. Mogelijk diende deze crypte als grafruimte voor de graven van Leuven en de eerste hertogen van Brabant.

Het hoogkoor wordt afgesloten door het laatgotische doksaal, sinds de restauratie van 1997-1998 opnieuw hersteld in zijn 19de-eeuwse afwerking van wit en goud. Gebouwd in 1488-1490 is dit het oudst bewaarde doksaal in de regio Leuven, met diverse maar onbevestigde toeschrijvingen wat het auteurschap betreft (Matthijs de Layens, Jan II Borreman, Jan de Messemaker, Hendrik van Evergem). De lekenzijde van het doksaal bestaat uit drie vakken, gescheiden door thans lege beeldnissen met rijk versierde baldakijnen. Boven de met hogels en open maaswerk versierde kielbogen loopt een rij van kleine beeldnissen. De oorspronkelijke beelden verdwenen tijdens de Franse tijd en werden in de loop van de 19de eeuw vervangen door nieuwe exemplaren. Het onderstel van het triomfkruis draagt afbeeldingen van de vier kerkvaders en van de heilige Petrus en Hendrik. Het laat 15de-eeuwse triomfkruis wordt toegeschreven aan de Brusselse beeldsnijder Jan II Borreman (de oude). Tegen de oostmuur van de zuidelijke dwarsarm staat het natuurstenen model van de noord- en middentoren van de westbouw, vervaardigd door Joos Metsys in 1524.

Het 15de-eeuwse beeld van de Sedes Sapientiae, patrones van de Leuvense universiteit, staat opgesteld tegen de noordwestelijke kruisingspijler. De barokke preekstoel (1742, Jacques Bergé) in het schip is afkomstig uit de norbertijnenabdij van Ninove; hij werd door de Sint-Pieterskerk verworven in 1807. De noordelijke zijkapellen van het schip hebben een rijke barokke aankleding (altaren, afsluitingen, lambriseringen), aangebracht door Leuvense broederschappen en gilden. De laatste oostelijke zijkapel heeft een neogotische inrichting (altaar, heiligenbeeld onder baldakijn en muurschilderingen) en een muurkast met 15de-eeuwse deurtjes. Op een vroeg 16de-eeuwse stenen epitaaf na bevatten de zuidelijke zijkapellen sinds de brand van 1914 geen oude interieurelementen. Het laatgotisch getinte tochtportaal in blauwe hardsteen van de westelijke hoofdingang vervangt het in 1914 verwoeste eikenhouten tochtportaal. Dat dateerde uit 1552-1553 en was uitgevoerd in renaissance naar de school van Fontainebleau. De aan Carolus Borromeus gewijde kapel in de zuidelijke toren van de westbouw bewaart een laat 17de-eeuwse barokke inrichting (altaar, glasraam en epitaaf) en een neogotische afsluiting. De doopvont in de kapel in de noordtoren van de westbouw is laat 15de-eeuws. Het neogotische deksel naar ontwerp van Joseph Van Uytvanck werd toegevoegd in 1954.

  • BERGMANS A. 1990: Het interieur van de Leuvense Sint-Pieterskerk ontpleisterd "onder alle oogpunten van ontegensprekelijk nut"? In: Arca Lovaniensis. Jaarboek 1989, 18, Leuven, 1-21.
  • BUYLE M., VAN UYTVEN R. & VANDEKERCHOVE V. 2004: Uit de schatkamer van de Sint-Pieters. In: Brabantse bouwmeesters. Het verhaal van de gotiek in Leuven, Leuven, 27-31.
  • DE CLERCQ L., LEIRENS I. & SERCK-DEWAIDE M. 1998: Het koor van de Sint-Pieterskerk in de late middeleeuwen. In: BERGMANS A. (red.), Leuven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts, Het Laatste Avondmaal, Tielt, 88-131.
  • DOPERÉ F. 2004: De Sint-Pieterskerk, een kapittelkerk met kathedraalallures. In: Brabantse bouwmeesters. Het verhaal van de gotiek in Leuven, Leuven, 23-26.
  • DOPERÉ F. 1996: Les techniques de taille sur le grès calcareux: une nouvelle méthode pour déterminer la chronologie et étudier l'évolution des chantiers dans l'est du Brabant pendant la première moitié du XVe siècle, in: M. LODEWIJCKX (ed.), Archaeological and Historical Aspects of West-European Societies. Album Amicorum André Van Doorselaer, Acta Archaeologica Lovaniensia Monographiae 8, Leuven: 418-426.
  • HORSTEN M. 1998: Ter ere van God en van de stad: de bouw van de nieuwe Sint-Pieterskerk. In: BERGMANS A. (red.), Leuven in de late middeleeuwen. Dirk Bouts, Het Laatste Avondmaal, Tielt, 38-51.
  • MAESSCHALCK A. & VIAENE J 2005: De genese van de gotische Sint-Pieterskerk te Leuven: over de allereerste eerstesteenlegging, over de kerkfabriek en over een anderhalve eeuw oud dwaalspoor, Salsa!-Cahiers 1, Leuven.
  • MELLAERTS D. 1998: De Sint-Pieterskerk te Leuven, architectuur en kunstpatrimonium, Leuven – Amersfoort.
  • MERTENS J. 1958: De romaanse krocht en de oudere Sint-Pieterskerk te Leuven, V.S.P.-reeks 2, Leuven.
  • UYTTERHOEVEN R. 1993: Het verdwenen tochtportaal van de Leuvense Sint-Pieterskerk, Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving 33, 156-165.

Auteurs:  Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Debonne V. 2010: Parochiekerk Sint-Pieter [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128808 (geraadpleegd op ).


Parochiekerk Sint-Pieter ()

Decanale, voorheen collegiale kerk, waarschijnlijk hét meesterwerk van de Brabantse gotiek; opgetrokken in het centrum van de stad, tegenover het gelijktijdig gebouwde stadhuis, op het kruispunt van het oude wegennet. Tot circa 1913 werden de oude koorsluiting en de zuidgevel omgord door schilderachtige huisjes van de 17de eeuw, die het gebouw zijn werkelijke schaal verleenden. Drie traveeën lang koor, omringd door een deambulatorium waarop zeven transkapellen, opgevat als ondiepe oratoria tussen de steunberen uitkomen; vooruitspringende dwarsbeuk, aan de noordzijde geflankeerd door een traptorentje en de kapittelzaal; zuidelijke kruisarm met groot onafgewerkt portaal aan de marktzijde; vijf traveeën lang driebeukig schip geritmeerd door pijlers; zijkapellen ingewerkt tussen de zware basissen der steunberen van het schip; zwaar, rechthoekig westblok.

Kerk voor het jaar 1000 gesticht (misschien door graaf Lambrecht met de Baard); in 1054 tot seculier kapittel verheven. Eerste, bekende brand in 1176; twaalf jaar later, inwijding van een altaar door de aartsbisschop van Keulen; circa 1373, werd de kerk opnieuw door een brand getroffen; in 1381, werd de oorspronkelijke westbouw voorzien van een houten bekroning, die in 1458 in de vlammen opging en volledig afgebroken werd in 1500. Van tweede kwart van de 15de eeuw, geleidelijke afbraak van het romaans gebouw dat vervangen werd door het huidige.

Romaanse kerk, vrij grondig opgegraven in 1956: pijlerbasiliek oorspronkelijk niet voorzien van een dwarspand en uitlopend op een vierkant koor, geflankeerd door twee apsidiolen. Westblok (waarschijnlijk uitgebeeld op het Leuvens Schepenzegel van de 12de eeuw): rechthoekig massief, geflankeerd door twee torentjes (zie Onze-lieve-Vrouwekerk van Maastricht). Ten oosten, cirkelvormige krocht (misschien het mausoleum van de graven van Brabant); achthoekige kern gemarkeerd door een centrale zuil waarop de gewelven der omringende gangen rustten; aan de oostzijde, drie overwelfde apsidiolen (het oorspronkelijke altaar is bewaard gebleven in de middelste); aan de westzijde, een nis overdekt met een tongewelf en uitgespaard in de dikte van de koorsluitingsmuur. Deze krocht, oorspronkelijk misschien twee verdiepingen hoog, was een bijgebouw (altaar gewijd aan Sint-Jan-de-Doper, vermeld in 1164?).

Wederopbouw reeds begonnen voor 1409-1410; algemeen plan en opzet volledig nagevolgd gedurende de hele bouwcampagne. Zeer homogene en zuivere architectuur, aangekondigd in de Sint-Romboutskerk te Mechelen: typische kenmerken van de Brabantse gotiek.

Circa 1430 was het werk aan het koor reeds ver gevorderd (onder leiding van S. van Vorst): contract voor de dakbedekking en begin van de overwelving: 1434; opbouw van de rechtse koortraveeën tijdens het tweede kwart van de 15de eeuw: in 1441, inwijding van het koor; koorbanken geplaatst in 1442; glasramen in 1448.

Transept uitgevoerd onder leiding van Jan Keldermans en Mathieu de Layens; onder dak in 1457 en overwelfd in 1475; aan de zijde van het stadhuis groot, doch onafgewerkt portaal, in 1497 aangezet naar ontwerp van Alard Duhamel (of van Hameel?).

Het oostelijke gedeelte van het schip werd samen met de transeptarmen begonnen en voortgezet tijdens het laatste kwart van de eeuw; in 1507 aanvang van het werk aan het westblok en de aanleunende laatste twee traveeën van het schip. In 1460 had M. de Layens te kampen met het probleem van de toren; opdracht voor een nieuw ontwerp door de stad toevertrouwd aan Josse Metsys: tekening bewaard in het Stedelijk Museum en maquette heden in de zuidtranseptarm opgesteld. De alleen bewaarde, brede onderbouw zou de basis gevormd hebben voor drie hoge torens (middelste 165 meter); geleidelijk moest afgezien worden van dit stoutmoedige ontwerp onder meer omwille van de slechte bodemgesteldheid, technische moeilijkheden, een aardbeving (in 1750 nog); instorting en vernieuwing van de aanpalende traveeën in de zuidzijbeuk kort nadien. Vergeefse uitvoeringspogingen, voornamelijk in de 17de eeuw. Restauratie gedurende ongeveer een eeuw: westblok haast volledig vernieuwd door E. Lavergne (1851-1867); koor door P. Langerock (1890-1914); algehele restauratie door Goovaerts (1924-1930); na de zware beschadiging tijdens de tweede oorlog, door F. en R. Vandendael en R. en R.M. Lemaire (1945-1963).

Mobilair Rijke verzameling; bijzonder vermeldenswaardig zijn: Drieluiken van Dirk Bouts, de "Marteling van Sint-Erasmus" (circa 1460) en "Het Laatste Avondmaal" (1464-1468); "Kruisafneming", School van Rogier van der Weyden, zogenaamd Edelherentriptiek (15de eeuw);

"Sedes Sapientiae", patrones van de universiteit, archaïserend beeld, naar Romaans voorbeeld ontworpen in 1425 (N. de Bruyn, herstellingswerken in 1942); houten hoofd van romaanse Christus (12de eeuw?); grafstenen van Hendrik van Brabant (+ 1235) en in noordzijde van het deambulatorium, van Machteld van Vlaanderen (+ 1211) en haar dochter Maria (+ 1260); in het koor sacramentstoren door M. de Layens(?) (voor 1451)

Doksaal (1488), met Calvarie door J. Borman(?) (circa 1500); geelkoperen doopvont in kapel aan het uiteinde van de noordzijbeuk (1490; deksel 1958); preekstoel herkomstig uit de norbertijnenabdij van Ninove.

Schatkamer (voormalige kapittelzaal).


Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs:  Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Parochiekerk Sint-Pieter [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42127 (geraadpleegd op ).