De voormalige abdijkerk Sint-Geertrui is een van de vijf middeleeuwse parochiekerken in Leuven, gelegen buiten de eerste stadsmuur tussen de Dijle en de Mechelsestraat. De bouwgeschiedenis van de kerk is nog niet te gronde onderzocht; de ernstige oorlogsschade en de daarop volgende reconstructies hebben bovendien mogelijke bouwsporen voorgoed uitgewist.
De oorsprong van de Sint-Geertruikerk klimt op tot de eerste helft van de 12de eeuw, met de oprichting van een kapel gewijd aan Gertrudis van Nijvel (626-659). De kapel en haar kapelaan vielen aanvankelijk onder de bevoegdheid van het Sint-Pieterskapittel. In 1206 werd de kloostergemeenschap die intussen rond de Sint-Geertruikapel was gegroeid een zelfstandige gemeenschap van reguliere kanunniken volgens de regel van Augustinus. Tussen 1206 en vóór 1228 (inwijding van de kerk) werd begonnen met de bouw van een nieuw kerkgebouw. Resten hiervan zijn nog zichtbaar in de huidige kerk die het resultaat is van een bouwgeschiedenis die meerdere eeuwen overspant.
In 1252 werd de Sint-Geertruikerk ook parochiekerk, samen met de Sint-Kwintens-, Sint-Jacobs- en Sint-Michielskerk, allen gelegen buiten de eerste, wellicht onder hertog Hendrik I (1183-1235) aangelegde stadsmuur. De verbouwing die tussen 1298 en 1310 werd uitgevoerd dankzij een schenking van hertog Jan I (1267-1294) betrof wellicht de verbouwing van het schip. Na een brand in 1326 werden de zuidelijke arcaden van het middenschip en de muren van de zuidelijke zijbeuk vernieuwd. Aan de westzijde werd een klokkentoren gebouwd, gelegen tussen de huidige toren en het middenschip. Volgens Frans Doperé zou toen ook het koor zijn verhoogd tot op de huidige hoogte. Het koorgewelf werd pas in 1489 gebouwd. De klokkentoren, waarvan de funderingen werden teruggevonden, werd al in 1380 afgebroken voor de westelijke uitbreiding van het schip en de aanzet van de huidige westtoren.
In de eerste helft van de 15de eeuw won de Sint-Geertruipriorij aan betekenis. De prelaat was sinds 1428 beschermer van de privilegies van de Leuvense universiteit en behoorde tot de twaalf prelaten van Brabant, de vertegenwoordigers van de clerus in de Staten van Brabant. In 1449 werd de priorij een abdij en groeide ze uit tot een van de meest prestigieuze monastieke instellingen in Brabant. Het is tijdens die bloeiperiode dat de westtoren in 1453 werd bekroond met de opengewerkte spits naar het ontwerp van Jan van Ruysbroeck († na 1485), de bouwmeester die ook werkte aan het belfort van het Brusselse stadhuis (1449-1455) en aan het paleis op de Coudenberg (1433-1436). Pas in 1778 werd de toren van een beiaard voorzien. Aan de noordbeuk van de kerk werd een kleine kapel toegevoegd; de Onze-Lieve-Vrouwekapel werd in 1471 aangebouwd tegen de zuidelijke zijbeuk. Het beroemde koorgestoelte werd vervaardigd in 1540-1544 onder abt Pieter Was (1527-1553). Abt Filips van Hosden (1553-1569) liet aan de noordzijde van het koor de Sacramentskapel optrekken en in het koor een triptiek van de hand van Michiel Coxie (1499-1592) opstellen, thans in museum M te Leuven. Het barokke doksaal (1631-1632) van Jan Bosset werd tijdens de verfraaiingswerken onder abt Alexander Karel van Pallant (1699-1720) vervangen door een koorhek (1712-1714). Toen werd ook het huidige orgel geïnstalleerd, een nieuw hoogaltaar opgesteld en het houten tongewelf verborgen achter een vlak cassettenplafond.
In 1796 werd de Sint-Geertruiabdij opgeheven door het Franse bestuur. In 1797 werden de laatste kanunniken gedwongen het complex te verlaten en werden de percelen openbaar geveild. In de 19de eeuw, toen de kerk opnieuw in gebruik was als parochiekerk, werden de eerste restauraties uitgevoerd. In het koor werden de vensters hersteld en werden de vloer en delen van het koorgestoelte vernieuwd. De torenspits werd gerestaureerd in 1840-1848 door stadsarchitect François Henri Laenen.
Tijdens de nacht van 11 op 12 mei 1944 werden de Sint-Geertruikerk en de aanpalende abdijgebouwen getroffen door een verdwaalde geallieerde bom. Een groot deel van de kerk ging tegen de vlakte: de zuidelijke zijde van het middenschip en de zuidelijke zijbeuk, het noordelijke zijkoor en de noordzijde van het koor. Op de travee tegen de toren na, waren gewelven en dak verwoest. Het laatgotische koorgestoelte was ernstig beschadigd. De reconstructie van de verwoeste delen werd vanaf 1950 uitgevoerd door architect Frans Vandendael (Heverlee) met begeleiding van kanunnik Raymond Lemaire. Op 13 september 1953 werd de Sint-Geertruikerk opnieuw ingewijd. Recente restauraties waren die van de doopkapel (1996-1997) en de torenspits (2001-2003).
De gotische Sint-Geertruikerk bestaat uit een driebeukig basilicaal schip met westtoren en een diep, eenbeukig koor met vijfzijdige apsis. Aan de noordzijde van het koor is de driezijdig afgesloten Sacramentskapel aangebouwd. Ter hoogte van de twee westelijke traveeën van het schip is tegen de zuidelijke zijbeuk de Onze-Lieve-Vrouwekapel aangebouwd.
De 15de-eeuwse westtoren bestaat uit een vierkante torenromp van drie bouwlagen hoog, bekroond met een balustrade en een opengewerkte achthoekige torenspits. Op de vier hoeken van de torenromp prijken achthoekige torentjes met opengewerkte spitsen. De eerste bouwlaag van de torenromp bevat het portaal en een roosvenster, een zeldzame venstervorm in Brabant. Twee diepe, blinde spitsboogramen vullen de tweede bouwlaag; in de derde bouwlaag bevinden zich de galmgaten.
Het middenschip is samen met het koor gevat onder een leien zadeldak. Een zeshoekige dakruiter bevindt zich op de overgang van het schip naar het koor. De rechthoekige vensters met flauw afgeschuinde bovenhoeken van het middenschip worden door Frans Doperé toegeschreven aan de verbouwing van de abdijkerk in 1298-1310. De noordelijke zijbeuk werd in de eerste helft van de 16de eeuw verbreed en voorzien van vensters met korfbogen. De bedaking van de noordbeuk bestaat uit dwars geplaatste afgewolfde zadeldaken. De na de Tweede Wereldoorlog herstelde Sacramentskapel wordt geschoord door steunberen afgedekt met een segmentfrontonnetje. De dagkanten van de met laatgotisch maaswerk ingevulde korfboogvensters zijn met cassetten versierd.
Het na de Tweede Wereldoorlog grotendeels heropgebouwde koor wordt verlicht door hoge spitsboogramen gevat tussen vlak afgedekte steunberen die reiken tot aan de kroonlijst. Het maaswerk van de koorvensters bestaat sinds de naoorlogse reconstructie uit drie lancetten, naar het voorbeeld van de begijnhof- en predikherenkerk. Een blinde muur in baksteen, gebouwd na de verwoesting van de noordelijke pandgang van het klooster in 1944, sluit de zuidelijke zijbeuk af. Ook de sacristie aan de zuidzijde van het koor is een wederopbouw van na de Tweede Wereldoorlog, ter vervanging van de sacristie gebouwd in opdracht van kanunnik Armand Thiéry. De Sint-Geertruikerk is gebouwd in bleke kalkzandsteen. De romp van de westtoren heeft een bakstenen kern.
De gelijkvloerse verdieping van de toren wordt ingenomen door het laat 18de-eeuwse tochtportaal. Aan de oostzijde van de toren sluit een grote, vierkante travee aan, in het zuiden via een enkele scheiboog uitgevend op de Onze-Lieve-Vrouwekapel, in het noorden via twee scheibogen uitgevend op de doopkapel en de noordelijke zijbeuk. De twee vierlobbige pijlers van de westelijke gordelboog van het middenschip en de pijler tussen de twee noordelijke scheibogen houden mogelijk verband met de klokkentoren die hier na 1326 werd gebouwd en in 1380 werd afgebroken voor de westelijke verlenging van het middenschip. De westelijke halfzuilen van de vierlobbige pijlers zijn in Doornikse kalksteen, volgens Frans Doperé gerecupereerd uit de vroeg 13de-eeuwse zuidelijke pijler van de gordelboog tussen middenschip en koor.
Het middenschip heeft een tweeledige opstand met arcaden en bovenlichten. De zuilen van de scheibogen rusten op een geprofileerde basis en worden afgedekt door onversierde kapitelen. De na 1944 heropgebouwde vensterloze zuidmuur van de zuidelijke zijbeuk grensde oorspronkelijk aan de noordelijke kloostergang. Die werd na de verwoesting in 1944 niet heropgebouwd. Middenschip en zijbeuken van de kerk worden overdekt door een vlak cassettenplafond, oorspronkelijk gebouwd in 1713 onder het middeleeuwse houten tongewelf en gereconstrueerd na 1944.
Het koor is vier traveeën diep en wordt afgesloten door een vijfzijdige apsis. De kapitelen op de schalken wijzen volgens Frans Doperé op een aanvankelijk lager koor dat na de brand van 1326 werd verhoogd. Het kruisribgewelf werd pas in 1489 toegevoegd. Enkele oorspronkelijke, met loofwerk versierde kraagstenen van de schalken zijn bewaard gebleven. De na 1944 nieuw ingebrachte exemplaren zijn onversierd. In de noordelijke langsmuur van het koor behoren de twee scheibogen, de vrijstaande middenzuil en de twee halfzuilen tot de eerste bouwfase uit het begin van de 13de eeuw. De arcaden hebben een dubbele afschuining; de zuilen worden bekroond door knoppenkapitelen en rusten op een geprofileerde basis en achthoekige sokkel. Van de twee vierlobbige pijlers van de gordelboog tussen koor en schip behoort de noordelijke in Doornikse kalksteen tot de eerste bouwfase in het eerste kwart van de 13de eeuw. De zuidelijke pijler werd wellicht na de brand van 1326 heropgebouwd in kalkzandsteen.
De omstreeks 1560 gebouwde Sacramentskapel aan de noordzijde van het koor is drie traveeën lang met een driezijdige apsis. Het stergewelf steunt op renaissance consoles, de gordelboog naar de noordbeuk op Toscaanse halfzuilen.
Sinds het bombardement van 1944 zijn enkel boven de eerste westelijke travee van het schip en de Onze-Lieve-Vrouwkapel nog laat-middeleeuwse dakkappen bewaard gebleven. De dakkap van de Onze-Lieve-Vrouwkapel bestaat uit drie gestapelde schaargebinten met flieringen op windschoren en een hanenbalkfliering bovenop het hoogste schaargebint. Zij is vergelijkbaar met de dakkap van de Sint-Kwintenskerk. De dakkap boven het middenschip (15de eeuw?) bewaart resten van een houten spits tongewelf. De beplanking is verdwenen. Het overige deel van het middenschip en het koor hebben een betonnen dakkap, gebouwd in 1950-1953.
Van de laatmiddeleeuwse inrichting van de kerk resteert het laatgotische houten koorgestoelte, uitgevoerd tijdens het abbatiaat van Pieter Was (1527-1553) door de Brusselse houtsnijder Matthys de Wayere. Tijdens de verfraaiingswerken onder abt Van Pallant (1712-1714) werd het laatgotische baldakijn verwijderd voor een rechte kroonlijst. In 1848 werd het koorgestoelte verschoven, waardoor een deel van de lambrisering van het koor uit 1712-1714 moest worden verwijderd. De werken voor een nieuwe overhuiving van het koorgestoelte, naar ontwerp van stadsarchitect François Henri Laenen en uitgevoerd door de Leuvense beeldsnijders gebroeders Goyers, werden onderbroken omwille van stijlfouten die architect Laenen werden aangewreven. In afwachting van de herneming van de werken werden twee altaren aan de westzijde van het koor elders in de kerk geplaatst om een volledig zicht op het gestoelte mogelijk te maken. Pas in 1869 werd het nieuwe ontwerp voor de overhuiving van het gestoelte van stadarchitect Edward Lavergne goedgekeurd. In 1873 waren de werken, opnieuw uitgevoerd door de gebroeders Goyers, voltooid. Na het bombardement van 1944 werd het ernstig beschadigde koorgestoelte gerestaureerd (1944-1954) door de Leuvense beeldhouwer Jozef Van Uytvanck. Het koorgestoelte bestaat uit twee vleugels, tegenover elkaar opgesteld tegen de zuid- en noordwand van het koor. De twee rijen stoelen, de tussenschotten en de hoge rugbeschotten zijn overvloedig versierd met open en blind maaswerk. De beeldjes en figuratieve reliëfs verbeelden drie thema’s: de levens van Sint-Gertrudis en Sint-Augustinus, en de heilsgeschiedenis.
De overige inrichting van de kerk dateert grotendeels uit de 18de eeuw. Het orgel en de orgeltribune werden geplaatst in 1714 onder abt van Pallant. Het eveneens toen opgestelde hoogaltaar in het middenkoor werd vernield tijdens het bombardement van 1944. De rococo preekstoel tegen de zuidelijke arcaden van het middenschip vervangt de laatgotische preekstoel, thans bewaard in St. Chad’s Cathedral in Birmingham (UK). Het Empire getinte tochtportaal onder de toren (circa 1800) bestaat uit een centrale, tussen zuilen met composietkapitelen gevatte dubbele deur met op de deurhelften liturgische voorwerpen uit de katholieke (links) en joodse eredienst (rechts). De hoeken worden ingenomen door deuren, de noord- en zuidwanden door wandkasten. De lambriseringen (met naamplaatjes van leden van broederschappen) tegen de twee westelijke torenpijlers zijn rococo.
De inrichting van de Onze-Lieve-Vrouwkapel bestaat uit barokke lambriseringen en een altaar van omstreeks 1700 in zwart, wit en rood gemarmerd hout. In de altaarnis staat een 15de-eeuwse piëta. De afsluiting van de kapel in hout en smeedwerk dateert uit het einde van de 18de eeuw. De in de kapel opgestelde stenen portretbeelden van de abten Antoon de Fourneau (1698-1699) en Alexander Karel van Pallant (1699-1720) zijn afkomstig van hun verdwenen grafmonumenten in het koor. De beelden zijn vervaardigd door Willem Ignatius Kerrickx (1682-1745). De doopkapel heeft een lambrisering met biechtstoel en een smeedijzeren hekken uit het laatste kwart van de 18de eeuw. De doopvont is in wit en zwart Belgisch marmer. De drie biechtstoelen in de noordbeuk in Louis XVI-stijl zijn versierd met medaillons waarin reliëfbustes van Petrus, Maria Magdalena en Gertrudis.
In de Sacramentskapel zijn het altaar, de lambrisering van de apsis en de communiebanken in Louis XIV-stijl (circa 1700), uitgevoerd in gemarmerd en verguld hout. Aan de westzijde van de kapel bevinden zich de epitaaf van de voorlaatste abt Adriaan Willem de Renesse de Baar (1765-1785) en het grafmonument van abt Claude François de la Viefville (1668-1697), uitgevoerd in Belgisch marmer en met een portretbuste van de overledene.
Auteurs: Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Debonne V. 2011: Parochiekerk Sint-Geertrui [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128810 (geraadpleegd op ).
Voormalige abdijkerk, heden parochiekerk met dezelfde titelheilige, gelegen over de Oratorianenbrug, rechts van de Mechelsestraat, in de nabijheid van het Klein Begijnhof. Van de voormalige abdij zijn bewaard gebleven: puin van het kloosterpand (14de eeuw) (beschadigingen tijdens laatste twee oorlogen en gedeeltelijk hernieuwd in 20ste eeuw), een paar gebouwen uit 16de en 17de eeuw onder meer een gedeelte van de vleugel met de zandstenen rondbooginrijpoort op geringde zuilen, op de zijgevel gedateerd 1622. Oorspronkelijk, midden 12de eeuw, was het een eenvoudig oratorium. In 1204-1206 stichtte Hendrik I er een kapittel van Reguliere Kanunniken van Sint-Augustinus; verbouwingen aan het vroeger oratorium uitgevoerd van 1206 tot 1228. Eveneens voor parochiale diensten gebruikt van 1252 af; wederopbouw door Jan I.
Vier traveeën diep koor met veelzijdige apsis, circa 1310; vier traveeën lang schip (met ietwat bredere travee ter hoogte van de eerste toren) op zuilen van Doornikse steen en voorzien van rechthoekige bovenlichten, 1298; zijbeuken van ongelijke breedte, noordbeuk bestemd voor de parochianen (toegang voorzien); recentere zoldering in plaats van het vroegere, houten gewelf. Oorspronkelijke toren (na 1326) in 1380 door de huidige vervangen; onder leiding van Jan van Ruysbroeck (1453) voorzien van een geajoureerde achtzijdige spits, afgezet met vier hoektorentjes en omgord door een balustrade.
Op de zijkanten: ten zuiden, bij de toren, Onze-Lieve-Vrouwekapel, 1471; kapel uit einde 15de eeuw aanleunend tegen het vroegere portaal; ten noorden in het verlengde van de zijbeuk en tegen het koor, sacramentskapel uit midden 16de eeuw. Gedeeltelijke instortingen van beuk en koor, zware beschadiging in 1944. Restauratie: 1950-1953 door F. Vandendael en R. Lemaire.
Mobilair. Merkwaardige koorbanken in overgangsstijl door M. de Waeyer (1540-1542), sterk gerestaureerd na 1944; grafmonument van abt Claude de Viefville (+ 1697); reliekhouder van Sint-Geertrui (circa 1485); houten lezenaar in laatgotische stijl (16de eeuw).
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Parochiekerk Sint-Geertrui [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42128 (geraadpleegd op ).