is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Klooster der miniemen
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Klooster der miniemen
Deze vaststelling was geldig van tot
Gelegen halverwege het tweede straatgedeelte van de Diestsestraat, gaat de oorsprong van het huidige "Miniemenklooster en -instituut" terug tot het reeds in de 14de eeuw hier gesitueerde "Sinte Viven Gasthuyse", een gasthuis en een kapel, toegewijd aan Sint-Genoveva. De juiste stichtingsdatum van deze liefdadigheidsinstelling is onbekend; de oudste vermelding van gasthuis en kapel dateert van 1357. Volgens A. Meulemans echter bestond de kapel mogelijk reeds vroeger, als een extra muros gelegen bedehuis dat was opgetrokken door de heren van "Oppendorp" en ook toegankelijk was voor de omwonenden. Aanvankelijk bestond het gasthuis slechts uit één enkel huis, gelegen naast de kapel. In de jaren 1363, 1372 en 1378 werden drie buurhuizen toegevoegd. De kapel werd in 1470 heropgebouwd en is vooralsnog de enige materiële restant van dit gasthuis.
In 1545 werden de bezittingen samengevoegd met die van het Sint-Laurentiusgasthuis in de Brusselsestraat en werd het Sint-Genovevagasthuis gesloten. Heropend in 1564 op vraag van de officiaal van de bisschop van Luik, werd het echter in 1576, op de kapel na, opnieuw gesloten. In 1644 werden de gebouwen tijdelijk ter beschikking gesteld van Jacques Santvoort, doctor in de rechtsgeleerdheid en deken van het Sint-Jacobskapittel, die er een weeshuis in onderbracht en het complex in 1656 overdroeg aan de paters miniemen. Deze bedelorde was in 1435 door de Heilige Franciscus van Paula gesticht onder de naam eremieten van de Heilige Franciscus van Assisi in Calabrië. Vanuit hun moederklooster in Amboise breidde de orde zich snel uit over Frankrijk en Spanje en later ook naar de Zuidelijke Nederlanden.
In Leuven lieten zij in de loop van de tweede helft van de 17de eeuw, aan de Diestsestraat, een nieuw kloostergebouw - het huidige H-blok - optrekken en aan de gotische kapel zowel in- als uitwendig een barokverfraaiing aanbrengen. Opgeheven in 1787 door Jozef II en opnieuw in bezit genomen door de paters in 1790, volgde echter in 1796 de definitieve sluiting van het klooster door de Franse bezetters en in 1799 de verkoop aan notaris Jean Baptiste Desterdiu, die het liet omvormen tot een privé-woning.
Nadat de kapel in 1814 opnieuw voor de cultus was opengesteld, kocht Pierre Joseph Vermeulen, pastoor van de parochie Onze-Lieve-Vrouw-ter-Koorts, in 1834 het volledige complex om er samen met priester Martin Van Looy een school voor arme kinderen op te richten. Al snel raakte de school echter in financiële moeilijkheden. Om deze te overbruggen, richtte de pastoor in 1841 samen met een aantal zusters, de Dochters van Maria uit het Paridaensinstituut, een gemeenschap op en schonk hen het klooster met de bijbehorende kapel. De congregatie van de Dochters van Maria was in 1805 gesticht door Cicercule Paridaens, met als doelstelling de morele en intellectuele opvoeding van jonge meisjes (zie ook Pater Damiaanplein nummer 9). Aanvankelijk waren de lessen toegespitst op kosteloos onderwijs voor meisjes uit de lagere sociale klassen. Van bij de aanvang werd ook een internaat opgericht dat onderdak bood aan een twaalftal aangenomen wezen. In 1849 werd er op aandringen van de stad Leuven een "centrale school" opgericht, waar tot 700 arme meisjes onderricht konden worden. Geleidelijk breidde de school haar activiteiten uit met beroepsateliers (1856-1857), een zondagsschool, avondschool, bewaarschool (1883), beroepsschool (1891), huishoudschool (1898), een volwaardige regentaatopleiding en in de jaren 1980 een studierichting Toerisme. Sinds de invoering van het V.S.O. in 1982 is het schoolpubliek gemengd. Door de gestage toename van deze gedifferentieerde schoolactiviteiten, dienden ook de gebouwen uitgebreid te worden. Reeds in 1841, het jaar van de oprichting, werd in de tuin - evenwijdig aan de kloostervleugel - het C-blok opgetrokken, dat in 1851 een bijkomende verdieping kreeg waarin het atelier werd ondergebracht. Tussen deze bestaande gebouwen werd omstreeks 1858 een oostelijke verbindingsvleugel, het zogenaamde L-blok, gebouwd. Aanvankelijk slechts één bouwlaag hoog en dienstig als huiskapel en sacristie, lieten de zusters deze vleugel in 1879-1880 met twee bouwlagen verhogen. Intussen was ook het hoofdgebouw, blok H, in 1863-1864 met één verdieping verhoogd en waarin nu een eigen bidplaats voor de zusters werd ingericht, gezien de voornoemde huiskapel ook voor bewoners van de Diestsestraat was opengesteld. Met de oprichting van de beroepsschool in 1891, deed zich reeds na enkele jaren de noodzaak gevoelen nieuwe klaslokalen te bouwen. Volgens de bouwvergunning van 1899 werden naar ontwerp van architect Th. Van Dormael ten zuiden van de bestaande gebouwen twee nieuwe vleugels, het I- en het K-blok, opgetrokken. Hiermee was de binnenplaats aan straatzijde nu volledig omsloten. Als verdere uitbreiding werd in 1922-1923 aansluitend op het K-blok een nieuwe noordvleugel gebouwd, het F-blok, eveneens naar ontwerp van Th. Van Dormael, met feestzaal op de benedenverdieping - heden in gebruik als gymzaal - en klaslokalen op de bovenverdiepingen. Deze vleugel werd in 1936 nog verhoogd met een bijkomende bouwlaag en ten noorden in 1949 uitgebreid met een turnzaal en een keuken. Inmiddels had het instituut sinds het einde van de 19de eeuw ook stelselmatig een aantal huisjes aan de Jan-Pieter Minckelersstraat opgekocht en afgebroken evenals de bebouwing in de vroegere "Helm-", "Beemden-" en "Wellensgang". Op deze ingelijfde terreinen werd in 1928 een grote speelplaats aangelegd. Voorts werd aan de straat ook het belendende pand links van het klooster, dat was opgetrokken in 1903, geïncorporeerd in het complex.
Omstreeks 1960 kende het Miniemeninstituut nog een laatste uitbreiding met de bouw van blok N, door architect J. Maloens ontworpen in het verlengde van blok K. Om een accuut plaatsgebrek op te vangen werd ook in 1960 een paviljoen van de wereldtentoonstelling van 1958 in de tuin overgeplaatst. Deze zogenaamde tuinklassen, waarin drie klaslokalen waren ingericht, werden in de jaren 1990, bij de aanleg van de sportterreinen van de school, afgebroken. Intussen was de kapel, die tot 1979 dienst deed als huiskapel, opgedeeld in twee verdiepingen om vervolgens gebruikt te worden als mediatheek. Ten slotte werd recent nog aan de Jan-Pieter Minckelersstraat het pand nummer 4-6 opgekocht, dat nog een origineel interieur bewaart.
Met zijn voormalige kapel, kloostergebouw en scholencomplex neemt het miniemeninstituut heden een omvangrijk terrein in, begrensd door de Diestsestraat, de Jan-Pieter Minckelersstraat en de Nerviërsstraat. De gebouwen zijn geordend rond een vierkante, gekasseide binnenplaats aan de Diestsestraat en een rechthoekige speelplaats ten noordwesten, door een muur afgesloten van de Jan-Pieter Minckelersstraat. Ter hoogte van de vroegere tuin aan de Nerviërsstraat bevinden zich vandaag de sportterreinen van de school.
De in 1470 heropgebouwde gotische kapel vormt een rechthoekig gebouw van één bouwlaag en vijf traveeën onder een leien afgeschuind zadeldak met centrale dakruiter. Het is een bakstenen constructie met gebruik van zandsteen - deels vervangen door nieuwe witte natuursteen - voor de afgeschuinde plint waarin sporadisch ijzerzandsteen werd verwerkt, verder voor de spitsboogvormige vensteromlijstingen met doorgetrokken afzaat en de steigergaten. Opmerkelijk is de fraaie zandstenen toegangspartij in barokstijl uit de tweede helft van de 17de eeuw, blijkbaar met latere aanpassingen. De deur is gevat in een rechthoekige dubbele zandstenen omlijsting, voorzien van een trapezoïdale sluitsteen, postamenten, neuten en een thans sterk verweerde geprofileerde waterlijst. Als bekroning een aediculavormige nis, tussen flankerende voluutvormige vleugelstukken en waarin - ter vervanging van het oude - een recent beeld van de Heilige Franciscus van Paula, stichter en beschermheilige van de miniemen. Het kleine ronde venster met glas in loodvulling werd ingebracht einde 19de eeuw. Bij de latere verbouwing en uitbreiding van het L-blok (1879) werd de noordzijde van de kapel ten dele ingebouwd, waardoor de oorspronkelijke thans wit bepleisterde achtergevel met spitsboogvensters aan het zicht werd onttrokken. Het interieur, overkluisd door een spitstongewelf, kreeg in de loop van de 17de en 18de eeuw een fraaie inrichting, waarvan echter onder meer het imposante altaar met schilderij "Hemelvaart van Onze-Lieve-Vrouw" (J.M. Van der Beken, 1743) in 1979 moest wijken voor de inbreng van een betonnen tussenvloer, die de ruimte horizontaal opdeelt. Verder werd ook de grafsteen van de eertijds hier begraven François Jean Désiré, prins van Nassau (†1699) en zijn echtgenote Isabelle Claire Eugénie (†1714) verplaatst en ingemetseld in de zuidgevel van het C-blok. De sierlijke, in régencestijl uitgewerkte eikenhouten communiebank, met in medaillons voorstellingen van de vier evangelisten, werd gerecupereerd als trapleuning ter hoogte van de huidige bovenverdieping. Beter bewaard bleef de bijzonder fraai overstucte barokke gewelfdecoratie, met in de velden afwisselend typerende geometrische en golvende patronen versierd met onder meer rozetten-, bloem- en schelpmotieven en ribben aan de muren geschraagd door gecombineerde engelenkop- en cartoucheconsoles. Van de oorspronkelijke gotische structuur bleef verder de markante houten kapconstructie behouden. Opmerkelijk is nog een kleine kelder onder tongewelf, voorheen vermoedelijk de crypte.
De links aanpalende 17de-eeuwse kloostervleugel (H-blok), een breedhuis van zes traveeën onder leien zadeldak met recent ingebrachte dakverdieping, telde oorspronkelijk twee bouwlagen en kreeg in 1863-1864 een bijkomende verdieping. Het is een aangepaste en gerestaureerde, verankerde bak- en zandsteenbouw met in de voorgevel zandstenen aanzetlagen boven de vernieuwde natuurstenen plint. De voormalige kruisvensters, beneden beluikt, zijn heden gevat in voornamelijk vernieuwde natuurstenen omlijstingen met hardstenen lekdrempels en bovendorpels. Ter hoogte van de eerste bouwlaag bleven muurankers met kram en krul behouden. De brede rechthoekige houten poort met bovenlicht, voorzien van waaiervormige roedeverdeling, is gevat in een afgeschuinde negblokkenomlijsting en geflankeerd door voluutvormige schamppalen.
De achtergevel vertoont een gelijkaardige ordonnantie boven een imitatie-rusticaplint. De speklagen en ontlastingssystemen geven de oorspronkelijke positionering aan van de verlaagde vensters in de eerste twee bouwlagen. Voorts zelfde poortomlijsting en begane grond recent gevelbreed overluifeld door een glazen afdak op slanke ijzeren kolommen met arduinen sokkels. In het interieur bewaren een aantal plafonds nog moerbalken met geprofileerde sloffen op stenen consoles of omkast en samen met de plafondvelden versierd met stuclijsten. Het klooster is volledig onderkelderd: ruimten onder ton- en troggewelven; enkele rechthoekige deuropeningen met zandstenen dagkanten en latei op geprofileerde korbelen.
Aan de straat, werd het geïncorporeerde lagere en smalle pand links van het klooster, dat dateert van 1903, door architect Th. Van Dormael ontworpen als bibliotheek. Markante lijstgevel in een gotisch geïnspireerde eclectische stijl: coloristisch gebruik van baksteen (rood, wit, okergeel en grijs) in combinatie met blauwe hardsteen en metaal (I-balk); tudorboogvormige omlijstingen en haast volledig opengewerkte eerste twee bouwlagen, met brede venster- en smalle deurpartij met colonnetopdeling; verder nog deels behouden schrijnwerk en kroonlijst op consoles. Interieur oorspronkelijk met galerijstructuur.
De 19de- en 20ste-eeuwse schoolvleugels die de binnen- en speelplaats omsluiten zijn twee tot vier bouwlagen hoge bakstenen volumes, doorgaans met een rechthoekige plattegrond. Het C-blok van 1841 met de in 1851 toegevoegde tweede bouwlaag onder zwak hellend zadeldak en de later verhoogde oosttravee onder plat dak met dakterras, telt negen traveeën. Het is een sobere constructie met rechthoekige vensters voorzien van hardstenen dorpels en lateien en witstenen hoekblokken. Aan binnenplaatszijde bewaart de begane grond, die door een zelfde luifel als het kloostergebouw is afgeschermd, centraal de uit de kapel overgeplaatste grafsteen van het prinselijke echtpaar van Nassau. In de gelijkaardig geordonneerde en uitgewerkte noordelijke achtergevel is, door de denivellatie van het terrein, de kelderverdieping zichtbaar en opgevat als een korfboogarcade waarbinnen deuren en vensters zijn gevat.
Het L-blok, dat in een eerste fase werd opgetrokken omstreeks 1858 en in 1878-1879 werd uitgebreid en verhoogd tot zijn huidige vorm - inclusief de drie traveeën brede aanbouw aan de noordzijde van de kapel - onder een gecombineerd pannen zadeldak, telt in totaal dertien traveeën. Aan het binnenplein imponeert deze vleugel door zijn gaanderij met rondboogarcade in een materiaalcombinatie van rode en gesinterde baksteen en vormgeving met gelede booglijsten op massieve deels geringde zuilen met ronde sokkels. In contrast hiermee staat het sobere en strakke concept van de bovenbouw, met rechthoekige vensters voorzien van arduinen dorpels en witstenen hoekblokken en een aflijnende gesinterde dubbele baksteenlijst.
Als derde schoolvleugel die het binnenplein omsluit, vertoont het zes traveeën tellende I-blok van 1891 (architect Th. Van Dormael) een gotisch getinte vormgeving, met gevelhoge als lisenen opgevatte versneden steunberen en een centrale ingangstravee uitgewerkt als een Brugse travee die uitloopt in een tuitvormig dakvenster met top- en schouderstukken en zijmuurtjes. Deze verticaliserende geleding wordt enigszins getemperd door de doorlopende arduinen waterlijsten en het aflijnende platte en overhoekse muizentandfries onder de gootlijst. Typerend zijn verder nog de toegangsdeur met bovenlicht in een geprofileerde spitsboogomlijsting, de enkelvoudige en gekoppelde segmentboogvensters met arduinen sluit- en hoekstenen, de karakteristieke verluchtingsroosters en de breukstenen plint. De westgevel van deze vleugel vertoont een nagenoeg zelfde uitwerking.
Het gelijktijdig opgetrokken K-blok aan de grote speelplaats omvat twee volumes van twee bouwlagen, afwijkend qua hoogte en travee-indeling, onder een leien mansardedak en zadeldak. Westelijk volume met steekbogige drielichten en verlevendigd door sierankers en een gecombineerd muizentandfries als gevelaflijning. Aan de zuidelijke benedenverdieping werd door een aanleunende glas- en ijzerconstructie een beschutte bijkomende gang gecreëerd. Het later aangepaste lager volume vertoont in de noordgevel een weinig uniforme ordonnantie met segmentboogvensters en rechthoekige muuropeningen, al dan niet onder ijzeren I-profiel. Als oostelijke begrenzing van het I- en K-blok, een drie bouwlagen hoog volume dat via een trappenpartij uitgeeft op de lager gelegen sportterreinen.
Het F-blok van 1922-1923 - eveneens ontworpen door Th. Van Dormael - en in 1936 verhoogd, telt drie bouwlagen en een souterrain en acht traveeën onder een leien zadeldak, het lagere trappenhuis onder mansardedak. Ordonnantie met variërende vensterbreedte: rechthoekige enkelvoudige en gekoppelde vensters, verdiept binnen hoge korfbogen over twee bouwlagen of binnen lisenen op de bovenste verdieping. Gewijzigde ordonnantie beneden in de westgevel.
De aansluitende zes traveeën brede lage gymzaal onder plat dak, werd door architect A. Langerock in 1949 geconcipieerd met in de oostgevel ruime rechthoekige vensters, ter hoogte van de tweede bouwlaag gevat tussen steunberen. Het N-blok, in 1960 op vierkant grondplan opgetrokken met vier bouwlagen onder een plat dak, vertoont een rastervormige ordonnantie met vensterpartijen en opengewerkt trappenhuis geleed door gevelhoge lisenen.
Het scholencomplex is sinds de jaren 1920-1930 van de Jan-Pieter Minckelersstraat afgesloten door een met arduin verwerkte bakstenen met neogotisch en neorenaissancistische inslag: gekanteelde toegangspartijen met verdiepte poorten in een meerledige omlijsting onder overspannende gedrukte spitsboog, voorts gekoppelde rondboognissen telkens gevat tussen pilasters onder bolvormig ornament.
Inherent aan de stelselmatige uitbouw van het gedifferentieerde onderwijsprogramma van het instituut en ingevolge de evoluerende normen en eisen inzake schoolgebouwen, dienden een aantal interieurinrichtingen aangepast te worden. Voornamelijk die ruimtes die niet als dusdanig voor educatieve doeleinden worden gebruikt (kelders, trappenhuizen, e.d.) konden hun origineel uitzicht nog in mindere of meerdere mate behouden. Zowel het I- als het L-blok bewaren een eenvoudige houten bordestrap. In deze laatste vleugel bevindt zich tevens een kantoor met twee houten wanden voorzien van gekleurde glasvlakken in gotisch geïnspireerde spitsbogige en drielobbige uitsparingen. Het trappenhuis van het F-blok herbergt een opmerkelijke betonnen trap met art-decovormgeving, waarbij de uitsparingen in de balustrade versierd werden met sierlijk ijzerwerk. In het K-blok bleef de originele structuur van het gebouw nog goed bewaard, zoals het trappenhuis met de fraaie houten bordestrap, de klaslokalen die overspannen zijn door ijzeren I-profielen en de "Kongogang" op de eerste verdieping, waar houten wanden de gang afsluiten van de achterliggende klassen. Opmerkelijk ook is het gebruik van breuksteen voor de keldermuren in het I- en K-blok: vermoedelijk betreft het hier recuperatiemateriaal.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Diestsestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Klooster der miniemen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42139 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Leuven
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.