Keizersberg ()

Gesitueerd aan de noordrand van de Leuvense binnenstad, maakt de Keizersberg deel uit van de zuidelijke heuvels van het Hageland die de stad ten noorden, van west naar oost, omringen en gekenmerkt zijn door steile hellingen en plateauvormige heuveltoppen.

Met zijn ruim 8 hectare oppervlakte, zijn hoogte tot om en bij de 52 meter, - ten noorden begrensd door de Lüdenscheidsingel -, en zijn sterke afhelling stad inwaarts, - ten oosten onderbroken door het wandelpad "Tramweg" en omsloten door het Engels Plein, de Wolvengang en Achter de Latten, ten zuiden door de Burchtstraat en ten westen door de Mechelsestraat -, domineert de Keizersberg het Leuvense stadslandschap.

Deze indrukwekkende, nagenoeg ronde en bijna volledig ommuurde site vormt heden een oase van groen en rust, toegankelijk aan het uiteinde van de Mechelsestraat. In de westelijke heuvelhelft bleven aan de rand van het talud nog relicten bewaard van de begin 13de-eeuwse grafelijke burcht, overbrugt een eind 18de-eeuwse portierswoning hogerop ten westen de oude toegangsweg aan de Mechelsestraat en positioneert de benedictijnenabdij Keizersberg zich middenin als een enclave, met een imponerend 19de-20ste-eeuws gebouwencomplex rondom een rechthoekige binnentuin. In de oostelijke helft ligt ter hoogte van de Wolvengang de eigen begraafplaats van de abdij en hogerop bewaart de site nog relicten en archeologische sporen die zouden opklimmen tot de vroegere ordevestigingen van de Tempeliers en Hospitaalridders vanaf einde 12de of begin 13de tot de 16de eeuw. De gebouwen zijn omgeven door een groene zone met grasland, boomgaard en tuin met bomenaanplanting en struikbegroeiing, doorkruist door een circuit van wandelpaden.

Historisch overzicht

De hertogelijke burcht

Over het ontstaan en de bouwheer van de burcht divergeren in het verleden de meningen van geschiedschrijvers. Zo wordt de stichting van een versterkte burcht op de Keizersberg volgens de traditie - en reeds begin 15de eeuw opgetekend door een kroniekschrijver - toegeschreven aan Julius Caesar omstreeks 50 vóór onze tijdrekening. Andere historiografen houden het in de 18de eeuw bij de Karolinger, de Duitse koning Arnulf van Karinthië nadat hij in 891 te Leuven de Noormannen had verslaan. Zijn versterking wordt door latere auteurs evenwel gelokaliseerd in "Ten Hove", ter hoogte van het Groot Begijnhof.

Volgens E. Van Even (1895) was het Lambert I Met De Baard, eerste graaf van Leuven, die om strategische redenen - naast zijn omstreeks 976 gebouwd grafelijk slot op ’s Hertogeneiland tussen de Dijlearmen, nabij de Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikherenkerk - vóór 1015 (sterfdatum van de graaf) een versterkte burcht op de Keizersberg liet optrekken als tweede residentie. Aan de hand van diplomatieke teksten bewees J. Cuvelier (1935) daarentegen dat deze burcht vermoedelijk gebouwd werd in de jaren 1230-1232 door graaf Hendrik IV van Leuven (1165-1235), alias Hendrik I als eerste "Hertog van Brabant". Deze stelling zal naderhand ook door de meeste auteurs worden overgenomen.

Een "herlezing" van de bronnen en analyse van de historische context en constructieve opbouw deden echter recent (2000-2003) D. Amand besluiten dat de bouw van de burcht moet gesitueerd worden tijdens de eerste dertig jaren van de 13de eeuw. Zijn onderzoek wees immers uit dat hoogstwaarschijnlijk in 1230 op de Keizersberg al een castrum met kapel stond en dat, afgaande op zijn "ronde burcht"-typologie ontleend aan de oosters militaire architectuur, dit castrum vermoedelijk door hertog Hendrik I pas ná zijn terugkeer van de kruistocht in 1198 gebouwd werd, wellicht als een nieuwe militaire en economische controlepost buiten de intussen (vanaf 1157) opgetrokken eerste stadsomwalling en tegelijk ook als macht- en statussymbool. Een preciezere datering voor de bouwaanzet en uitsluitsel over het al dan niet bestaan van een vroegere versterking op de heuvel konden echter hierbij vooralsnog niet gegeven worden bij gebrek aan bewijzen door bijkomend geschreven bronnenmateriaal of archeologisch onderzoek. De gedeeltelijke opgravingen tijdens de Tweede Wereldoorlog, uitgevoerd door monnik D. Van Humbeeck in functie van een mogelijk thesisonderwerp, zouden immers slechts schaarse gegevens aan het licht gebracht hebben.

Met Henrik I zou het hertogelijk hof de residentie op ’s Hertogeneiland dus ingeruild hebben voor een nieuwe strategische verblijfplaats, de burcht op de Keizersberg. Halfweg de 13de eeuw kwam het echter tot een breuk tussen de stad Leuven en de hertog naar aanleiding van de erfopvolging. Voortaan zouden Jan I en zijn opvolgers dan ook meer en meer resideren te Brussel, op de Koudenberg, en werd het gezag over de burcht overgedragen op een kastelein, die instond voor het onderhoud van de gebouwen en het domein.

Nochtans had de Stad nog een poging ondernomen - weliswaar zonder succes – om Leuven te herstellen in zijn vroegere rol van hertogelijke hof- en residentiestad door de burcht ter attentie van de hertogen Johanna van Brabant en Wenceslas van Luxemburg in 1375-1377 te restaureren en het paar nadien ook een aanzienlijke jaarrente te beloven indien het te Leuven zou verblijven. Niettemin zou de burcht nog een aantal centrale functies toebedeeld krijgen: van 1380 tot 1389 was er het hertogelijke muntatelier gevestigd en in de 15de eeuw vergaderden hier meermaals de Staten van Brabant. Ook bleef de Keizersberg fungeren als een belangrijke, al of niet kortstondige verblijfplaats van de hertogen of ook van doorreizende vorsten. Zo brachten onder meer koning Edward III van Engeland en Filippina van Henegouwen er in 1338 de winter door, logeerde de Duitse keizer Frederik III er in 1488 en organiseerden de Bourgondische hertogen Jan IV en vooral Filips van St.-Pol, die hier meermaals resideerde en ook stierf, er geregeld feesten en toernooien.

Het laatste vorstelijke verblijf staat op naam van Karel V (1500-1555), de latere keizer, die tijdens zijn jeugdjaren samen met zijn zusters een aantal malen in de burcht vertoefde, waar hij ook een deel van zijn opvoeding zou gekregen hebben van Adrianus Floriszoon, de latere paus Adrianus VI. Aangezien de burcht met de opkomst van de vuurwapens op het einde van de middeleeuwen haar defensieve functie had verloren, liet Karel V het castrum tijdens zijn regering grondig verfraaien en omvormen tot een residentieel kasteel. Na zijn troonsafstand raakte het kasteel echter in onbruik en werd het beheerd en bewoond door adellijke kasteelheren of gouverneurs. De meest befaamde onder hen was zonder meer de humanist Erycius Putaneus die zijn leermeester Justus Lipsius na diens dood (1606) had opgevolgd als hoogleraar geschiedenis en Latijnse literatuur aan het Collegium Trilingue. Door de aartshertogen Albrecht en Isabella in 1608 aangesteld als hofhistoriograaf en vanaf 1614 begunstigd met de functie van burchtgraaf, verhief Putaneus het kasteel tot een "burcht der wijsheid”" ("Arx Palladis") waar hij een privé-bibliotheek inrichtte en openstelde voor vrienden, verder logies en ook privé-onderricht verschafte aan adellijke studenten en behalve de aartshertogen en de Spaanse koning Filips IV ook diverse illustere kunstenaars en geleerden op bezoek ontving. Na zijn overlijden in 1646 geraakte het kasteel geleidelijk in bouwvallige toestand. Reeds in 1664 waren drie bastions en een deel van de vestingmuur afgebroken. De verordening (16 mei 1782) van keizer Jozef II van Oostenrijk tot verkoop en afbraak van al de hem toebehorende oude kastelen, betekende ook voor de Leuvense hoogteburcht het einde. Op de waterput en een deel van de zuidelijke schoormuur na werden de ruïnes van het castrum verkocht als bouwmateriaal. De kasteelgrond werd bij openbare verkoop in 1786 toegewezen aan Jacques Verheyden, een Leuvense meester-schrijnmaker, die aan de Mechelsestraat langs de toegangsweg een muur liet optrekken alsook een huis boven de ingang (beide bestaan nog tot op heden). Naderhand verkocht hij een deel van zijn eigendom aan Leopold Manderlier, deken van het kapittel van Sint-Pieter, en het resterende deel aan Albert Impens, een Leuvense handelaar, die in 1796 naast de waterput een graanmolen bouwde die echter reeds in 1808 in de vlammen opging.

Vanouds was de "burcht" gekend onder zijn variante benamingen onder meer als "borgh", "burgh", "Burg van Loven" of "Castrum Lovaniense". De naamgeving "keysers borch" of "Burg ons Heeren Keizers" kwam in voege na de keizerskroning van Karel V. De vanaf de 18de en 19de eeuw echter gebruikelijke benamingen "Castrum Cesaris" en "Château César" en, voor de heuvel zelf, "Mont César" en "Cesarsberg" gaan in feite terug op een foutieve interpretatie en vertaling van het Latijnse "Caesaris", waarmee in tegenstelling tot zijn legendarische stichter Julius Caesar de verblijfplaats van keizer Karel wordt bedoeld. Naast aldus zijn correctere benaming "Keizersberg" bleef in de volksmond ook de naam "Bolleberg" of "Boelenberg" in gebruik, wat in militaire terminologie een versterkte hoogte betekende.

De Commanderijen van de Tempeliers en Hospitaalridders

Naast de burcht vestigden zich vanaf het einde van de 12de eeuw of begin 13de eeuw geestelijke ridderorden die - opgericht na de eerste kruistocht - zich de verzorging en bescherming van de pelgrims naar en in het Heilig Land tot doel stelden.

De eerste waarvan sprake is waren de Tempeliers. Deze orde, die op verzoek van Sint-Bernardus van Clairvaux was gesticht in 1128 tijdens het Concilie van Troye, kwam zich – volgens D. Amand met toestemming van hertog Hendrik I - tussen 1184 en 1220 hier vestigen in de oostelijke zone van de Keizersberg, vroeger ook "Wolvenberg" genoemd, en richtte er een commanderij op met een aan Sint-Nikolaas gewijde kapel.

Na opheffing van de orde door paus Clemens V in 1312 werd hun bezit overgedragen aan de Hospitaalridders van Sint-Jan van Jeruzalem - ook gekend als Johannieters en later de Orde van Malta -, waarvan de stichting bij pauselijke bul was bekrachtigd in 1113. Hun vestiging te Leuven ressorteerde onder de Commanderij van Huppaye (nabij Geldenaken), die afhing van het Grootprioraat van Frankrijk. Al vanaf de beginjaren van de 14de eeuw onderscheidde deze commanderijkapel zich als een bedevaartsoord waar eenieder bij zijn bezoek een aflaat kon bekomen en later, bij pauselijke bul van 1441 een volle aflaat verkreeg bij het geven van aalmoezen ten gunste van de oorlog tegen de Turken op Rhodos.

In 1454 werd het bedehuis, dat nu ook onder bescherming van Sint-Jan-de-Doper werd geplaatst, volledig ver(her)bouwd in opdracht van commandeur Edmond van Emmechoven. Op oude prenten figureert het als een eenbeukige gotische kerk met hoge vierkante toren voorzien van een rijzige spits, die echter mogelijk tijdens een restauratie of herstel in 1641 herleid werd tot een laag dak, zoals afgebeeld op latere schetsen. Het bedehuis was voorafgegaan door een vrij ruim plein, bereikbaar via trappen vanuit de Burchtstraat. Verder vermeldt een akte van 1471 dat boven op de heuvel bij het commanderijcomplex eveneens een hoeve behoorde.

In de 16de eeuw blijken de hospitaalridders de Keizersberg te hebben verlaten: het precieze tijdstip van hun vertrek blijft nog onopgehelderd. Wel is geweten dat de orde begin 16de eeuw onderdak bood aan uit Engeland verdreven jezuïeten, dat de commanderij van 1625 tot 1650 de gebouwen verhuurde aan de Ierse predikheren en dat zij, na hun vertrek, een seculiere proost aanstelde voor de bediening van de kerk. Tijdens het Frans bewind werd het complex bij openbare verkoop toegewezen aan de Leuvense notaris G. De Bruyn: de kerk werd doorverkocht aan een zekere B. Goemans, die het gebouw liet slopen in 1801-1802. De boerderijgebouwen en één vleugel die als enige relicten van de commanderij nog overeind stonden aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, stortten door de enorme schade aangericht aan de Keizersberg tijdens het bombardement van 11 mei 1944 volledig in. Het is in deze oorlogsjaren dat monnik D. Van Humbeeck tijdens opgravingen de funderingen blootlegde van de vroegere Sint-Nikolaas- of Sint-Janskerk.

De Benedictijnenabdij "Regina Coeli"

De benedictijnenabdij van Maredsous (nabij Namen) wenste in 1888 te Leuven een studiehuis in te richten voor leerlingen van de abdijschool die naderhand hun studies zouden verder zetten aan de Leuvense universiteit. Dom Placide Wolter, abt van Maredsous, gelastte de rector van de abdijschool Dom Gerard van Caloen hiertoe een geschikte locatie te vinden: de studentenpedagogie vond een onderkomen in een pand in de Onze-Lieve-Vrouwstraat in Leuven. Langzamerhand rijpte echter de idee om in deze universiteitsstad een volwaardige abdij te stichten als monastiek studiehuis voor de toekomstige priesters. Voor de nieuwe studentenrector Dom Robert de Kerchove leek de Keizersberg de meest aangewezen site om een nieuw kloostercomplex op te richten. Intussen was de Keizersberg echter in de loop van de 19de eeuw verkaveld in meerdere percelen, met als gevolg een gestage bevolkingstoename. De kasteelsite zelf was nog tot driemaal toe van eigenaar veranderd en op de overige gronden, voornamelijk in de oostelijke zone, bezaten diverse eigenaars kleine woonhuisjes die voor het merendeel verhuurd waren aan tuiniers die er een moestuin op na hielden. In 1889 registreerde men op de volledige heuvel een 35-tal gezinnen, wat neerkwam op om en bij 150 bewoners. Behalve "Les Escaliers" (De Trappen) die vanuit de Burchtstraat naar boven toe opklommen, kruisten ook twee wegen de heuvelsite: op oude plannen aangeduid als "rue du Château César" en "Wolf Berg Straet".

In 1889 kon Maredsous een eerste, ter plaatse van de vroegere kasteelsite gelegen perceel aankopen van de familie Lafortune. Het zou echter nog tot 1895 duren vooraleer de volledige heuvel abdijbezit werd. Het nieuwe project noodzaakte evenwel het supprimeren van de twee bestaande straten, door de Stad aan de abdij toegestaan tegen betaling van een geldsom en grondenruil voornamelijk aan noordzijde, ter hoogte van de vroegere ringmuur. Intussen ontstond te Maredsous in het tekenatelier onder leiding van abt Dom Hildebrand de Hemptinne het concept voor een kloostercomplex in neoromaanse stijl, met rondom een rechthoekig pandhof een gesloten opstelling van vier kloostergangen, drie vleugels en dienstgebouwen, een veelhoekige kapittelzaal aan de binnentuin en een monumentale abdijkerk met flankerende torens aan de westzijde. Voor de uitwerking van het ontwerp en de uitvoering van het volledige project werd beroep gedaan op de bekende Leuvense architect Pierre Langerock. Tijdens het latere bouwverloop zou echter van dit oorspronkelijke concept worden afgeweken.

In 1897 werden de nivelleringswerken aangevat en kon men van start gaan met de bouw van de abdij. Eerst werd de noordvleugel opgetrokken: een logische keuze omdat hierin de meeste functionele ruimtes werden ondergebracht. Tegelijkertijd werden ook de aanzetten met inkomhal en traphal van de west- en oostvleugels gerealiseerd. Begin 1899 was de noordvleugel klaar en op 13 april namen de eerste 14 monniken van de abdij van Maredsous hun intrek in de Leuvense abdij, die de naam had gekregen van "Abbatia Reginae Coeli de Castro Lovaniensi" en tot de congregatie van Beuron (Hohenzollern) behoorde. Hetzelfde jaar werd Dom Robert de Kerchove plechtig tot eerste abt aangesteld. Als wapenschild koos de nieuwe abdij een lelie met een kroon (Regina Coeli) en de wapenspreuk: "Veni coronaberis" ("Kom, U wordt gekroond"). In december 1902 en augustus 1908 ondertekende Langerock de lastenboeken voor de bouw van respectievelijk de oost- en de zuidvleugel, bestemd voor de huisvesting van toekomstige kandidaat-monniken en ook van jonge monniken afkomstig van andere Belgische en buitenlandse abdijen, die colleges wensten te volgen aan de Leuvense Alma Mater.

Ter ere van de patrones van de abdij, "Maria, Koningin des Hemels" liet abt Robert een reusachtig Onze-Lieve-Vrouwebeeld vervaardigen door de gekende Leuvense beeldhouwer Benoît Van Uytvanck, leerling van J.B. Béthune en lid van de Leuvense gilde van Ambachten en Neringen. Het kunstwerk, dat ter vervanging van de vroegere siervaas, bovenop een voetstuk werd geplaatst ter hoogte van de muurerker van de voormalige burcht, werd plechtig gewijd op 30 juli 1906. Tijdens deze bouwcampagnes kreeg de abdij ook nagenoeg zijn volledige ommuring: aan noordzijde in 1898, aan de oostzijde en Burchtstraat in 1903 en langs de helling van de Mechelsestraat in 1907.

Onder impuls van abt Dom Lambert Baudoin werd in 1909 in de Leuvense abdij de "Liturgische Beweging" in gang gezet, waarmee de Keizersberg als liturgisch pastoraal en wetenschappelijk centrum over de landsgrenzen heen naam en faam zou verwerven. Dit onder meer met de uitgave van tijdschriften en wetenschappelijke publicaties, het organiseren van congressen tijdens de "Lithurgische weken" - ook opengesteld voor leken - , de oprichting van een knapenkoor (1907) in gregoriaanse liturgische gezangen, de oprichting van een "Lithurgisch instituut" (1969) in samenwerking met de theologische faculteit van de K.U.Leuven, en de uitbouw van een omvangrijke bibliotheek (meer dan 250.000 boekdelen) met een unieke gespecialiseerde verzameling op het vlak van de liturgie, Latijnse patristiek en middeleeuwse theologie.

Ondanks het feit dat tijdens de Eerste Wereldoorlog de gebouwen door het Duitse bezettingsleger in beslag waren genomen, kwam de abdij vrij ongeschonden uit de woelige oorlogsjaren. Na deze periode ging ze samen met de abdij van Maredsous en deze van Sint-Andries Zevenkerken in 1921 een nieuwe Belgische benedictijnencongregatie vormen, onder de benaming "Congregatie van Onze-Lieve-Vrouw Boodschap".

Wegens de snelle uitbreiding van de kloostergemeenschap en het ontbreken van de nodige geldelijke middelen werd in 1927 beslist af te zien van de geplande bouw van de grote abdijkerk. In de plaats zou een vierde, westelijke vleugel met klokkentoren worden opgericht naar ontwerp van ingenieur-architect Emile Goethals, waarin een ruime conferentiezaal en gastenkamers waren voorzien. Dezelfde architect bouwde in 1936 ook - ter vervanging van de oude doorgang onder het portiershuis - een nieuwe ingangspoort tot de abdij

In 1939 verkreeg de abdij toestemming tot oprichting van een eigen monastiek kerkhof binnen het abdijdomein. Tot dan dienden de monniken hun medebroeders te begraven op het kerkhof van Vlierbeek. Tijdens een grafdelving in 1991 ontdekte men een circa 12 meter diepe holte, die meteen hier de lokalisatie bevestigde van een 150 jaar oude spoorwegtunnel. In 1845 was aan ingenieur Tarte en twee Engelse investeerders de concessie verleend voor de aanleg van een spoorlijn van Leuven naar Jemeppe-sur-Sambre, vertrekkend aan de voet van de Keizersberg, namelijk aan de Vaartkom ter hoogte van het Engels Plein. Hiertoe boorde de maatschappij dwars doorheen de Keizersberg een tunnel op het traject Vaartkom-Mechelsestraat. Na instortingen als gevolg van wateroverlast werden de tunnelwerken echter in 1847 stopgezet en de plannen afgevoerd.

Tijdens de bombardementen van 11 en 12 mei 1944 werd de abdij - evenals de omliggende gebouwen (onder meer de oude commanderij) - zwaar getroffen, waardoor ze tijdelijk onbewoonbaar werd. Daken, gewelven en glasramen van het kloosterpand waren fel beschadigd, evenals het kerkorgel, en verder ook de toegangspoort, het Mariabeeld en op de begraafplaats de zopas door architect F. Vandenbroucke gebouwde kapel. De noordelijke tuinmuur was over nagenoeg de hele lengte vernield en in de zuidelijke was een grote bres geslagen. De herstellings- en restauratiewerken zouden duren tot in de jaren 1960.

Pas op 12 juli 1966 werd de kerk die aanvankelijk voorlopig, doch sinds de afgevoerde plannen voor een groots basilicaal kerkgebouw in de jaren 1920 definitief werd ondergebracht in de zuidvleugel, plechtig ingewijd als een volwaardige abdijkerk.

In 1968 wordt de abdij Keizersberg overgeheveld naar de Vlaamse provincie van de Congregatie van Subiaco, één van de belangrijkste congregaties binnen de benedictijnenorde. Deze overgang maakte een nauwere aansluiting mogelijk bij de abdijen van Affligem, Dendermonde en Steenbrugge. Het jaar daarop volgde de verbouwing van de westvleugel tot residentie voor universiteitsstudenten of pedagogie, aanvankelijk beheerd door de universiteit doch nadien door de abdij zelf.

Voor de aanleg van de ring rond Leuven diende de abdij echter in 1972 aan de noordzijde een gedeelte van de tuin af te staan en werd - ten einde als privaat domein geen rechtstreekse aansluiting te hebben op de ringweg - een nieuwe toegangsweg aangelegd, ter vervanging van de ingang via het poortgebouw van 1936.

Op 11 april 1999 vierde de abdij Keizersberg op plechtige wijze haar honderdjarig bestaan.

Heel recent ten slotte heeft de Stad, in het kader van de herontwikkeling van het Vaartkomgebied, bij overeenkomst van 2 april 2008 een groot gedeelte van het abdijdomein in erfpacht overgenomen met het oog op de renovatie en het openbaar toegankelijk stellen van het abdijpark.

Beschrijving

De voormalige burcht

Van de oude grafelijke burcht vormen vandaag de zuidelijke schoormuur met poorttorenelement en de waterput de enige restanten die in opstand bewaard bleven.

Vermoedelijk opgetrokken tijdens de eerste dertig jaren van de 13de eeuw, geven de oudst bewaarde iconografische bronnen - onder meer enkele 16de-eeuwse stadsgezichten en in het bijzonder een belangrijke reeks prenten uit het in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bewaarde anonieme schetsboek van circa 1600-1616 - ons een beeld van deze burcht ten tijde van de 16de en voornamelijk begin 17de eeuw.

Een driedimensionale computerreconstructie op basis van deze relicten en iconografische bronnen, vervolledigd aan de hand van bestudeerde domeinrekeningen van bouw- en onderhoudswerken tussen 1403 en 1794 en van een inboedelinventaris opgesteld in 1431 - beide bewaard in het Algemeen Rijksarchief Brussel -, evenals een toetsing aan Putaneus gedetailleerd verslag over de rondleiding van de aartshertogen in 1618 en meer algemeen aan de historische context, lieten D. Amand toe nauwkeuriger het uitzicht, de bouwhistoriek en de interne organisatie van dit verdwenen burchtcomplex te schetsen binnen de periode 15de tot 17de eeuw.

Hieruit blijkt dat de basisstructuur van de burcht een constante bleef: namelijk het type "ronde burcht" dat in onze contreien vanaf eind 12de-begin 13de eeuw in voege kwam. De hertogelijke burcht was polygonaal van vorm, met open binnenplein met waterput, omgeven door een weermuur met kantelen en erker ten zuiden, weergang ten noorden en hoge toren en donjon - ook Blankaert genoemd - opgenomen in de hoeken, verder de schikking van onder meer woonhuis, grote zaal, kapel, keuken... ten westen en de toegang via een dubbel poorttorengebouw over de droge slotgracht ten oosten. Tussen 1480 en 1555 onderging het complex vrij ingrijpende renovatie- en veranderingswerken waarbij ook nieuwbouw bij te pas kwam onder meer voor een galerij met trapgeveltjes vóór de grote zaal, een voorpoort, het woonhuis. De burcht, die de zone innam vóór de huidige abdij, was vanuit de Burchtstraat toegankelijk via trappen - door de Stad aangelegd in 1405/1406 en gesupprimeerd eind 19de eeuw -, die opklommen tot aan een met kasseiwegen aangelegd plein waar de commanderij was gelegen evenals het oude neerhof, later pachthof, met woonhuis, stallen en meertje, omsloten door een omheiningsmuur. Achterin lag een plein waar voorheen steekspelen en tornooien werden gehouden, doch dat later door Putaneus werd genivelleerd en beplant.

Reeds in de 15de eeuw was de helling van de burchtsite van de Mechelsepoort tot beneden aan de trappen gestut door een muur, in natuur- en baksteen en voorzien van een deklijst. Ook de bergzijde van de trappen was afgezet door een muur.

De schoormuur met erker en basis van poorttoren

De schoormuur die met een geknikt verloop de ronding van de berg volgt en enkele tientallen meters lang en ongeveer vijf meter hoog is, is opgebouwd uit regelmatig gekapte Ledische kalkzandsteen en ijzerzandsteen van het Diestiaan, met latere herstellingen in baksteen. De beëindiging door bakstenen kantelen is een toevoeging van 1906, ter vervanging van de ijzeren leuningen voorheen. Het oostelijke uiteinde van de muur loopt uit in de ronde basis van de voormalige zuidelijke poorttoren, eveneens opgetrokken uit Ledische kalkzandsteen, met links een flankerende rondboogopening met klein tongewelf en drie draaitreden, mogelijk de aanzet van een vroegere wenteltrap naar de eerste poortverdieping. Volgens de bevindingen van monnik D. Van Humbeeck tijdens graafwerken gedurende de Tweede Wereldoorlog zouden deze beide poorttorens een open keel hebben en een diameter van 8 meter.

Markant is verder middenin de muur de halfronde erker die geschraagd wordt door twee rondbogen en een steunbeer. Zijde binnenplaats was in de 15de eeuw binnen deze erker blijkbaar een prieeltje ingericht, op oude prenten beplant met een boom, nadien vervangen door een siervaas op sokkel. Deze werd op zijn beurt in 1906 vervangen door een 5 meter hoog vierkant voetstuk met een monumentaal, 9 meter 39 centimeter hoog beeld van de gekroonde Maria, gehuld in een mantel, met op de arm het kind Jezus met wereldbol op zijn knie. Het beeld, dat vervaardigd werd in Euvillesteen in de steengroeven van Ecaussines, naar ontwerp van de gekende Leuvense beeldhouwer Benoit Van Uytvanck, werd plechtig gewijd op 30 juli 1906. Op het voetstuk een gedenkplaat met wapenschilden van de abdij en de oprichter abt Robert de Kerchove, doorkruist door een Sint-Benedictuskruis en een abtsstaf onder een mijter als symbolen van het abbatiaat. Verder de opschriften: "Robertus erexit abbas 1906" en "Cives et monachos Coeli Regina tuero: Regum Rex Urbem Claustraque Xe regas".

De waterput

De kuip van de oude waterput van de grafelijke burcht is vervaardigd uit kalkzandsteen en heeft een ronde doorsnede en een diepte van 36 meter. In de 15de eeuw is er sprake van het heropmetselen van de put. Het houten puthuis, dat herhaaldelijk diende te worden hersteld of vernieuwd, werd midden 16de eeuw vervangen door stenen. Bij de 100-jarige viering van de abdij kreeg de put zijn huidige dakconstructie.

De Commanderijen van de Tempeliers en Hospitaalridders

Zoals hoger reeds aangehaald en ook diverse oude foto’s weergeven, fungeerden de resterende gebouwen van de Commanderijen van de Tempeliers en de Hospitaalridders als boerderij van de abdij Keizersberg, tot de totale vernieling tijdens de Tweede Wereldoorlog. Behalve het vermelde bodemarchief (de funderingen van de kapel) en een oude waterput, met recent hermetselde rand, bleven in deze zone verspreid nog muurfragmenten en gebouwenonderdelen bewaard, die blijkbaar eertijds tot dit complex behoorden.

De portierswoning

Dit huis werd in 1786, vermoedelijk samen met de aansluitende muurpartij, opgetrokken door Jacques Verheyden, een Leuvense meester-schrijnmaker. Na de stichting van de abdij Keizersberg fungeerde het tot 1936 als hoofdtoegang tot het abdijcomplex.

Haaks ingeplant ten opzichte van de Mechelsestraat en heden sterk aangepast, vormt het een twee bouwlagen hoge bakstenen constructie, voorheen bepleisterd, onder een aangepast zadeldak met zwakke helling. De begane grond is opengewerkt als een korfboogvormige, overwelfde doorgang, gevat in een kalkzandstenen bandomlijsting in de voorheen door een geleed cordon afgelijnde en met een driehoekig fronton bekroonde voorgevel, met verweerde rozetmotieven onder de vensterlekdrempel. De achtergevel vertoont een verwerking van kalkzandsteen en recuperatiesteen voor de poortomlijsting, en opeenvolgend een rechthoekig en lunetvormig venster. In de noordelijke zijgevel een deur- en venstertravee. Aansluitend en in het verlengde van de woning staat een bakstenen muur met dichtgemetselde doorgang geflankeerd door twee geblokte, natuurstenen (Gobertange) pijlers onder deksteen: mogelijk voorheen de toegang tot een pand zo niet een (moes)tuin(?).

De abdij Keizersberg
De ingangspoort

Vlak naast de huidige toegangsweg staat de voormalige, naar ontwerp van architect E. Goethals in 1936 opgetrokken ingangspoort van de abdij. Deze zou een getrouwe(?) kopie zijn van de door bouwmeester Hendrik van Pede in 1526 gebouwde toegangspoort tot de oude hertogelijke burcht. Het is een bakstenen constructie met korfboogvormige doorgang en rondboogopeningen in de zijgevels, onder steil zadeldak. De noordzijde is opgevat als een trapgevel met overhoekse pinakels en boognis met Onze-Lieve-Vrouwebeeld op sokkel, booglijst boven de doorgang en speklagen en cordongeleding in blauwe hardsteen; de zuidzijde vormt een puntgevel met windveeraflijning, waarin gevelstenen met jaartallen 1526 en 1936 aan weerszij van een drielobnis, en 1946 (restauratie) in de top. De ingang van de abdij is voorafgegaan door een voorplein met plantsoen, waar ter ere van het jubileumfeest van de abdij in 1999 een monument ter ere van de Heilige Benedictus werd opgericht naar ontwerp van de kunstenaar Daniël Hanssens: een assemblage van ijzersmeedwerk en hout, op een betonnen platform. Verderop een hardstenen Keltisch kruis. Het plein is van de parking afgesloten door een muur, waarvoor een kleine wegkapel in blauwe hardsteen met opschrift "SANCTE BENEDICTE O.P.N." en een beeld van de Heilige Benedictus. Iets meer ten zuiden, een begin 18de-eeuws memoriekruis in kalkzandsteen, opgericht voor Marie Claire Martin-Finet, in 1709 verongelukt op de nu verdwenen Oude Wakkerzeelsebaan te Wilsele. Het kruis werd naar hier overgebracht in 1920.

Het kloosterpand

Het 19de-20ste-eeuwse kloosterpand van de abdij vertoont een karakteristieke configuratie van vier vleugels die met hun kloostergangen een rechthoekige binnentuin omsluiten. Hierbinnen onderscheidt de noordvleugel zich door zijn uitgelengde, als het ware T-vormige plattegrond die resulteert uit zijn symmetrische verlenging door twee iets lagere zijvleugels en zijn noordelijke verbinding met een haaks ingeplant bijgebouw.

In opstand zijn het imposante, twee (noordelijke hoofdvleugel) en drie bouwlagen hoge rechthoekige volumes, met bijkomende kelderverdieping of souterrain naargelang de terreinhelling. De gebouwen zijn opgetrokken in baksteen met een contrasterende verwerking van blauwe hardsteen voor sokkels, plinten, afzaten en lijstwerk. De aaneensluitende zadeldaken met licht verspringende nokhoogte en leien bedekking en het koperen schilddak van de westvleugel worden ritmisch doorbroken door dakvensters: met bak- en hardstenen puntgeveltje voor de zolderverdieping (oorspronkelijk dormitorium) van de noordvleugel, van hout en onder een afgewolfd en overkragend zadeldakje, al of niet bekroond door een ijzeren piron, boven de overige vleugels. Afgezien van de westgang die in de vleugel is geïncorporeerd, zijn de overige kloostergangen één bouwlaag hoog en afgedekt door een lessenaarsdak (roofing en golfplaten).

Stilistisch werd voor het geheel een uitgesproken neoromaanse vormgeving aangehouden. De karakteristieke uitwerking van de muurvlakken door spaarvelden en muraalbogen, de typische zuilen-, pilaster- en kapiteelvormen, de rondboogdeuren en -vensters in één- of meerledige ordonnantie en de verticale en horizontale geleding door lisenen, afzaten, cordons, boog- en tandfriezen zijn duidelijk ontleend aan de romaanse bouwkunst.

Opvallende kenmerken die verder ook het interieur typeren zijn voornamelijk het bijzonder kleurrijke en expressieve gebruik van contrasterende materialen, zowel structureel als sculpturaal: overwegend rode baksteen, gesinterde baksteen en blauwe hardsteen, al dan niet in combinatie met hout, en tegelbevloeringen (zwart, beige, bruinrood) met bichroom, gevarieerd geometrisch patroon. Voorts, naast vlakke zolderingen, de overkluizing door kruis(rib)- en graatgewelven in combinatie met de rondboog in al zijn toepassingen en een decoratieve vormgeving van zuilen, pilasters, kapitelen en kraagstenen. Markante uitingen hiervan zijn de inkompartij, de kloostergangen - die op oude foto’s blijkbaar deels zijn bepleisterd en beschilderd -, de trappenhuizen, de abdijkerk en sacristie, de diverse representatieve ruimten en de crypte.

De westelijke toegangsvleugel

Deze vleugel omvat de gelijktijdig met de noordvleugel in 1897-1899 gebouwde inkompartij en een dertien traveeën tellend volume van 1927-1928, met begrenzende klokkentoren. Hoewel later opgetrokken, vormt dit volume met zijn uitgesproken verticale geleding en ontdubbeld traveeritme een stilistische eenheid met de overige kloostervleugels. Geprononceerde rondboogopeningen in de verbredende, sokkelvormende onderbouw verwijzen naar de hier gesitueerde "crypte".

In de initieel twee bouwlagen hoge, later gedeeltelijk verhoogde inkompartij onder gecombineerde bedaking, is de door een steektrap voorafgegane houten toegangsdeur met zwaar ijzerbeslag en bovenlicht met drielobtracering gevat in een elegante colonnetomlijsting. De venstertravee met gevelhoge spaarboog, waarin beneden een zwaar omlijst tweelicht onder oculus, eindigt op een puntgevel met schouderstukken.

Prominent opgevat, vertoont de gedeeltelijk aan drie zijden ingebouwde vierkante klokkentoren aan westzijde een dubbele spaarboog waarin verdiept een opeenvolging van rondboogopeningen. Ter markering van de klokkenverdieping een overkraging op uitgelengde kraagstenen en galmgaten in vorm van een arcatuur, onder een ingesnoerd leien tentdak met bekronende windvaan. Via het rechts aanleunende portaal met puntgevel krijgt men toegang tot toren, crypte en abdijkerk in de zuidvleugel.

Aan de binnentuin kreeg de westvleugel een gelijkaardig geveluitzicht, met nagenoeg symmetrisch uitgewerkte hoekpartijen.

Interieur. Opvallend in de vierkante inkomhal zijn onder meer de centraal door een zuil opgevangen kruisriboverwelving en de lichtinval via de glas-in-loodvulling van het bovenlicht boven de ingangsdeur en het tweelichtvenster met gebrandschilderd glasraam dat de beknopte geschiedenis van de Keizersberg uitbeeldt (1952). Beide werden ontworpen door Dom die na zijn priesterwijding (1933) lessen in teken- en schilderkunst volgde aan de Academie voor Schone Kunsten te Leuven en voor de abdij meerdere glasramen en muurschilderingen realiseerde. Van zijn hand is ook het schilderij "De Burcht" (1947). Samen met de kleinere nevenzalen gelijkaardig ingericht ter vervanging van de oorspronkelijk voorziene conferentiezaal, vormt de kapittelzaal - nu in gebruik als polyvalente zaal - een vrij imposante ruimte waarin de meerledige bakstenen bogenstructuur contrasteert met de witte bepleistering van het zware cassetteplafond en de muren, de houten lambrisering en parketbevloering. In de kloostergang stellen de dertien door P. Suez aangebrachte muurschilderingen (1952-1956) taferelen uit het leven van Maria voor, waarin telkens ook een verwijzing naar de geschiedenis van de Keizersberg. Achteraan een maquette van het aan de rand van de vroegere burcht geplaatste monumentale Mariabeeld (1906), op naam van de Leuvense beeldhouwer Benoit Van Uytvanck. In de klokkentoren fungeert de bordestrap met tussenmuren, rondbogige doorgangen en gietijzeren leuning als circulatie-as tussen de west- en zuidvleugel. Aan de voet in de wand een door P. Duez ontworpen raam in gekleurd glas en cement, voorstellend de "Mystieke Roos". De vijf luidklokken werden gegoten door de Leuvense klokkengieter Felix Van Aerschodt. Markant is verder de "crypte" die de volledige kelderruimte inneemt, met betonnen overwelving, korfbogige arcades met pijlerstructuur en overlangse opdeling door een brede centrale gang waarop kleine kapellen uitgeven, waarin door D. Duez ontworpen glasramen (17) refereren aan de respectievelijke beschermheiligen. De bovenverdiepingen worden ingenomen door studentenkamers.

De noordvleugel

Deze oudst gebouwde vleugel (1897-1899) omvat een hoofdvolume van twaalf traveeën, met grote refter op de begane grond en onder meer de voormalige abtsverblijven en het archief op de verdieping, en in zijn verlengde telkens een zijvleugel van vijf traveeën: de westelijke huisvest de spreekkamers en de oostelijke, met een bijkomende smalle deurtravee aan noordzijde, de koristenlokalen. Deze zijvleugels worden begrensd door puntgevels met schouderstukken, vanaf de tweede bouwlaag geleed door gevelhoge spaarbogen waarvan de middelste is opengewerkt met tweelichten onder een oculus in de top; de blindbogen in de westelijke puntgevel fungeren met hun neogotische uitgewerkte console en baldakijn als beeldnissen voor nooit uitgevoerde beelden. Het hoofdvolume is zijde binnentuin, ter hoogte van de bovenverdieping gemarkeerd door een halfronde uitbouw onder kegeldak voor de abtskapel. Aan de noordzijde markeert de gevelhoge rechthoekige uitbouw een traphal die communiceert met de westvleugel. Middenin staat het gebouw, ter hoogte van de refter, via een aansluitende lage constructie in verbinding met een haaks ingeplant bakstenen volume waar de keuken is in ondergebracht. Een sober utilitair gebouw van één bouwlaag, met begrenzende puntgevel ten noorden en rondboogvormige muuropeningen, onder een leien zadeldak met houten dakkapellen. Interieur. Midden in de kloostergang staat bovenop een sokkel een stenen portetbuste van de eerste abt van de Keizersbergabdij, Robert de Kerchove d’Exaerde, in 1938 gebeeldhouwd door Harry Elström. Tegen de westmuur een bronzen Christus aan het kruis, door Frans Vermeylen. Van bij de stichting van de abdij tot 1910 fungeerde de refter als kapel. Deze vrij groots opgevatte ruimte, boven de houten lambrisering geritmeerd door rondboogarcades waarvan de wandpijlers voorzien zijn van bewerkte imposten en geflankeerd worden door geringde colonnetten, was tot de witte overschildering in 1962 rijkelijk gepolychromeerd door O. Algoet, met onder meer een kruisiging, sjablonen en imitatienatuursteen beschildering, waarvan sporen heden nog zichtbaar zijn. Ten westen twee houten deuren met sierlijk beslag, gevat in een rondboogomlijsting van blauwe hardsteen, met drielobmotief in het boogveld. Erboven, tegen de muur een fraai gedetailleerde houten preekgestoelte met vijfzijdige kuip, voorzien van het opschrift: "Non in solo pane vivit homo sed in omni verbo quod procedit de ore Dei". Aan weerszij twee geschilderde medaillons met voorstelling van de Heilige Benedictus en Robertus. De gebrandschilderde glasramen met abstracte motieven werden ontworpen door P. Duez. Dit refectorium is voorzien van een traditionele balkenroostering met moer- en kinderbalken in Noors dennenhout (pitch pine), deels beschilderd en geschraagd door blauw hardstenen consoles. De smallere traphal vertoont een decoratieve uitwerking met mozarabische bogenarcade en metselmozaïeken tussen I-balken in het plafond; een meerledige korfboogdoorgang overbrugt het niveauverschil met de westvleugel. Op de bovenverdieping situeren zich de vroegere abtsverblijven. Bijzonder opmerkelijk is hier de nog vrijwel intacte, rijkelijk gepolychromeerde abtskapel waarvan het auteursschap op stilistische basis hoogstwaarschijnlijk is toe te schrijven aan O. Algoet. De rechthoekige kapelruimte met halfronde apsis en deels onder vlakke houten zoldering, deels onder houten tongewelf bewaart nog zijn houten lambrisering en originele beschildering met onder meer textieldrapering, imitatievoegen, gesjabloneerde bloemmotieven en diverse opschriften, waaronder in de apsis: "AVE VERUM CORPUS NATUM DE MARIA VIRGINE - VERE PASSUM IMMOLATUM IN CRUCE PRO HOMINE". De zolderverdieping bewaart nog restanten van "chambrettes" van de koormonniken.

De oostvleugel

Deze vleugel is samengesteld uit een gelijktijdig met de noordvleugel in 1897-1899 gebouwd monumentaal traphalgedeelte dat aan parkzijde een paviljoenvormige uitbouw vertoont, en een in 1903-1904 opgetrokken volume dat vijftien traveeën telt, waarvan de zuidelijke traphaltravee op het park uitziet met afwijkende niveau-indeling en dakvenster met bak- en hardstenen puntgeveltje.

Interieur. Het trappenhuis dat fungeert als circulatie-as tussen de diverse niveaus van de noord- en oostvleugel, imponeert door zijn vormgeving en afwerking. Baksteen en blauwe hardsteen als materialencombinatie; ingezet door een arcade met massieve zuil met bewerkt kapiteel en flankerende colonnet; vrij brede arduinen bordestrap; door rondbogen opengewerkte tussenmuren; leuningen met sierlijk ijzerwerk ter hoogte van bordessen en plafonds met bepleisterde troggewelven. In de smallere zuidelijke traphal vormt een fraaie houten trap met geometrisch uitgewerkte leuningen de verbinding tussen de oost- en zuidvleugel. De begane grond van de vleugel wordt haast volledig ingenomen door de bibliotheek met haar magazijnen en leeszaal met galerij: ijzer- en houtconstructie met balkenstructuur en cassetteverdeling voor het plafond en decoratieve ijzeren consoles ter onderschraging. In de kloostergang is het houten beeld dat "Christus-op-de-Koude-Steen" voorstelt, het werk van een Mechels atelier uit de 17de eeuw. Op de bovenverdiepingen - met diverse gedeelten onder bepleisterde troggewelven - geven de kamers van de paters en de gastenkamers telkens uit op een lange, aan binnentuin gesitueerde gang.

De zuidvleugel

Opgetrokken in 1908-1910, zou aanvankelijk in deze acht traveeën tellende vleugel de bibliotheek worden ondergebracht. Toen bleek dat de prestigieuze plannen voor een grootse basilicale kerk niet zouden uitgevoerd worden, bracht men deze echter onder in de oostvleugel en werd de gelijkvloerse ruimte ingericht als abdijkerk. In de zuidgevel aan parkzijde manifesteert zich dit in de symmetrische ordonnantie met vier brede traveeën waarin vierlichten tussen telkens twee smalle traveeën met rondboogvensters, alle samen met hun bovenlichten ingeschreven in een boogvormig spaarveld. De kopgevels werden opgevat als puntgevels met ten westen een roosvenster in blauwe hardsteen boven de hoge plint, ten oosten een cirkel met ingeschreven kruis in baksteenmetselwerk in de top.

Interieur. De abdijkerk vormt een eenbeukige ruimte met witgeschilderde bepleisterde muren, overkluisd door kruisribgewelven van rode en gesinterde baksteen, traveegewijze geschraagd door forse pijlers met decoratief gedetailleerde kapitelen van blauwe hardsteen. Markant zijn in de noordelijke wand de rondboogopeningen die uitgeven op de kloostergang en deels fungeren als orgeltribune: een trap vangt het niveauverschil tussen kerk en de kloostergang op. Het huidige orgel (1927?) werd aangekocht in 1952, nadat het oude orgel (bouwer: Georges Cloetens, Brussel) van 1910 tijdens de bombardementen van de Tweede Wereldoorlog vernield was. De windlade en bijbehorende pijpen dateren van voor 1930 en werden vervaardigd door "The Aeolian Company" (New York). Vermeldenswaardig als mobilair zijn onder meer in het verhoogde koor het altaar in een combinatie van blauw Schots graniet en rode graniet (begin 20ste eeuw?) en verder ook de eikenhouten koorbanken (17de of eerste helft 18de eeuw, mogelijk afkomstig uit de vroegere abdij van Sint-Truiden). De glas-in-loodramen (1952-1965) in het roosvenster en de rondboogvensters staan op naam van P. Duez en stellen taferelen voor uit het Boek der Openbaring. De sacristie, een vierkante ruimte die oorspronkelijk bestemd was als scriptorium van de bibliotheek en de twee uiterste oosttraveeën inneemt, is overkluisd door een bakstenen kruisribgewelf dat centraal wordt opgevangen door een massieve zuil van blauwe hardsteen, met knoppenkapiteel versierd met de symbolen van de vier evangelisten. Opvallende elementen zijn de fijn uitgewerkte lichtarmaturen (draken) en gordijnroedes, evenals de fraaie toegangsdeur met beslag. De bronzen koorlezenaar (1912) werd ontworpen door de Leuvense beeldhouwer Frantz Vermeylen junior en vervaardigd door bronsgieter José van Aerschodt. De bovenverdiepingen zijn ingericht met kamers aan weerszij van een middengang.

Het abdijkerkhof

Naar ontwerp van de Brusselse architect Franz Vandenbroucke aangelegd op een ellipsvormig terrein, omgeven door een groenhaag, het kerkhofpad aan weerszij beplant met taxussen. De kapel, opgetrokken in een combinatie van breuksteen, witte natuursteen en blauwe hardsteen, vormt een rechthoekige constructie met bepleisterd tongewelf, een kleine rechthoekige uitbouw met smalle gekoppelde openingen ten zuiden, en flankerende lage voorzetmuren in front; tegen de vlakke achterwand een Calvarie en beneden de crypte voor de abten; de overige monniken liggen begraven in het grasveld vóór de kapel.

De kloostertuin

Op de meeste plaatsen in Leuven is de Keizersberg of Boelenberg goed zichtbaar. Dat deze heuvel de stad domineert heeft vooral te maken met de steile zuidflank waar een hoogteverschil van ongeveer 30 meter wordt overbrugd. De Keizersberg is een Diestiaanheuvel met een kap in massieve ondoorlatende ijzerzandsteenbanken. Bovenaan is er kalkrijke leem aanwezig.

De vegetatie van de Keizersberg wordt bepaald door de zure en kalkrijke bodemopbouw. Het vlakke deel bovenaan wordt gedomineerd door matig tot zeer waardevolle graslandvegetaties. Op de heuvelflank komt een Essen-Olmenbos voor, waarin de boomlaag voor een groot deel is vervangen door Gewone esdoorn en Robinia.

In de loop der eeuwen heeft de mens zijn stempel gedrukt op de heuvel van de Keizersberg. Historische bronnen wijzen op een intensief gebruik van de site. Moestuinen, boomgaarden, wijngaarden, parken, graslanden, akkers, struwelen en bos zijn in het ancien régime terug te vinden op de Keizersberg. De afbraak van de burcht en de commanderij op het einde van de 18e eeuw leidde tot een versnippering van de eigendomstoestand. Stilaan nam de bebouwing toe. In de 19e eeuw werd de open ruimte vooral gebruikt voor groenteteelt. Op het westelijk deel van de Keizersberg was een park ingericht, waarbij een uitkijkpunt op de voormalige kasteelsite dienst deed als toeristische trekpleister. Op deze plaats stond een enorme stenen siervaas en een oude Robinia (?) die pas in de jaren 1930 door een storm werd geveld. Historisch fotomateriaal geeft aan dat er op de heuvelflank zowel grazige vegetaties als struweel en bos aanwezig waren.

Met de vestiging van de abdij rond de voorlaatste eeuwwisseling veranderde het landschap van de Keizersberg opnieuw ingrijpend. Het bestaande wegenpatroon werd opgeheven en er kwam een einde aan de versnipperde eigendomsstructuur. Door de bouw van een muur werd de eenheid van het abdijdomein in de verf gezet. Nieuwe bouwelementen kwamen het beeld vervolledigen, onder meer een brug over de vroegere "trappen" en de oprichting van een pittoresk, achthoekig prieel. Van de aanleg van het abdijpark zijn geen plannen bekend. Waarschijnlijk kreeg het park – net zoals de abdijgebouwen zelfs – slechts geleidelijk zijn uiteindelijke vorm. Op basis van foto’s en kaartmateriaal uit het interbellum kan worden gesteld dat de huidige parkstructuur teruggaat tot die periode. Het abdijpark is bijna volledig ommuurd en bevat elementen die naar verschillende periodes verwijzen uit de geschiedenis van de Keizersberg. Naast talrijke sporen van bouwkundig en archeologisch erfgoed, zijn er ook landschappelijke structuren aanwezig die ouder zijn dan de abdij zelf. Het gaat onder meer over de restanten van de Wolfsbergstraat en de Trappen. Heden is de parkaanleg evenwel vervaagd. Een belangrijk deel van de padenstructuur, de plantsoenen en de moestuin, evenals de boomgaard met halfstam fruitbomen en de omgeving van het Mariabeeld werden opgenomen in een grote grasvlakte. Verspreid over het domein komen enkele merkwaardige bomen voor, zoals een mammoetboom en een oude paardenkastanje, en is de beeldbepalende L-vormige dreef afgezet met zomerlindes. Op de binnenplaats van de abdij bevindt zich een geometrisch gevormde siertuin, met centrale obelisk naar verluidt afkomstig van de in de Halfmaartstraat gelegen Sint-Geertruiabdij en verder ook een restant van een tijdens de Tweede Wereldoorlog beschadigd Iers kruis.

De omheiningsmuur

Behalve voor een gedeelte aan de noordzijde (waar de muur moest wijken voor de aanleg van de ringlaan) is de abdijsite volledig omsloten door een omheiningsmuur, die grotendeels ontworpen werd door P. Langerock. Voor de noordelijke muur alsook voor de zuidelijke - van halverwege de Burchtstraat af tot de aan de Glasblazerijstraat - dateert de bouwvergunning van 1898. Het is een bakstenen constructie met plint en getrapte dekstenen van blauwe hardsteen, aan de buitenzijde telkens geritmeerd door een blindarcade met drie bogen gealterneerd door een pilaster en onderbroken voor een thans gedichte toegangspoort in geknikte omlijsting. In 1903 werd deze muur via een knik in oostnoordelijke richting verlengd en in 1907 ook gedeeltelijk in zuidwestelijke richting, ter plaatse van een gesloopte dubbelwoonst waarvan nog een gedeelte overeind bleef. Het aan Burcht- en Mechelsestraat resterende muurgedeelte, deels van zandsteen en deels van baksteen, dateert van een vroegere periode, zoals oude prenten laten vermoeden(?). De gekanteelde muur die de knik en de helling van de Mechelsestraat volgt kwam er in 1907 naar aanleiding van de zware onweders die Leuven hadden getroffen in 1906 en grondverschuivingen tot gevolg hadden. Opgebouwd in breuksteen met blauwe hardsteen voor de kantelen en de hoekstenen en verwerking van recuperatiesteen (in het lastenboek vermeld als "pierres brunes et blanches" en wellicht afbraakmateriaal van hier verdwenen gebouwen, onder meer mogelijk van de vroegere burcht(?) vertoont deze robuuste muur met zijn alternerende schietgaten beneden en zijn halverwege ingeplante, massieve toren een middeleeuws uitzicht. Deze toren telt twee bouwlagen - met dichtgemetselde deur onder een latei met kruismotief beneden en een getralied venster erboven - onder een overkragende weergang met kantelen Later werden aan diverse muurpartijen herstellingswerken uitgevoerd: ten noorden na de bombardementen van mei 1944 en meer recent ten zuiden, met onder meer versteviging door een betonnen keermuur.

  • Agentschap Ruimtelijke Ordening, Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Keizersberg.
  • Stadsarchief Leuven, Modern Archief, dossier 43619 (bouwvergunning 18.05.1885), dossier 59320 (bouwvergunning 04.02.1897), dossier 60799 (bouwvergunning 18.08.1898), dossier 60498 (bouwvergunning 03.03.1898), dossier 62345 (bouwvergunning 26.04.1900), dossier 64887 (bouwvergunning 02.03.1903), dossier 68952 (bouwvergunning 04.07.1907), dossier 70382 (bouwvergunning 08.10.1908), dossier 87165 (bouwvergunning 12.08.1927), dossier 97200 (bouwvergunning 29.09.1936), dossier 103953 (06.07.1945).
  • Archief Keizersberg, documentatiemateriaal en collectie oude prentkaarten.
  • Technische Dienst-Gebouwen Stad Leuven, Keizersberg: beperkt bouwhistorisch onderzoek, maart 2007.
  • Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium Brussel, fototheek B166751-166754, B166802.
  • AMAND D., Reconstructie van de hertogelijke burcht op de Keizersberg te Leuven, in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, XL, 2002, p. 7-82.
  • AMAND D., Een betere datering voor het ontstaan van de burcht van de hertogen van Brabant op Keizersberg, in De Leuvense Prentenatlas. Zeventiende-eeuwse tekeningen uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, Deel II, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, XLI, 2003, p. 681-691.
  • AMAND D., De geschiedenis en situering van de verdwenen gebouwen op en rond de Keizersberg. in De Leuvense Prentenatlas. Zeventiende-eeuwse tekeningen uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, Deel II, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, XLI, 2003, p. 693-705.
  • BERGMANS A., De woning met atelier van Oscar Algoet (1862-1937), decoratieschilder in Leuven, in Monumenten en Landschappen, 23/1, 2004, p. 4-34.
  • Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Provincie Vlaams Brabant, Arrondissement Leuven, Luik, 1974, p. 241.
  • COCKX E., De Leuvense Prentenatlas. Zeventiende-eeuwse tekeningen uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, Deel I, in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, XLI, 2003, p. 180-202.
  • Cimetière de l’Abbaye Bénédictine du Mont-César à Louvain, in L’Art de Bâtir, jaargang 3/1, 1942, p. 91.
  • COOMANS TH., Kerken in neostijlen. Ontwikkeling en implementatie van een methodologie voor de bescherming en de monumentenzorg van het negentiende-eeuwse kerkelijk architecturaal patrimonium in Vlaanderen, Katholieke universiteit Leuven-KADOC, 2003.
  • COOMANS TH., Pierre Langerock (1859-1923), architecte et restaurateur néo-gothique, in Revue des archéologiques et historiens d’art de Louvain, XXIV, Louvain-La-Neuve, 1991, p. 117-140.
  • COOMANS TH., Vlaamse en Brusselse monumenten in het plannenfonds van het repertorium van het cultureel bezit, in Monumenten en Landschappen, jaargang 11/1, 1992, p. 52-54.
  • DDC, 150 jaar oude tunnel ontdekt onder de Leuvense abdij, in De Morgen, 14 maart 1995, p. 7.
  • De Keizersberg: 1899-1949, Leuven, 1949.
  • DE MAEYER J., VAN MOLLE L., (red.), Joris Helleputte. Architect en politicus 1852/1925, Deel I. Biografie, Leuven, 1998, p. 274.
  • DE WILDE E., BARRIE G. (o.l.v.), Met passer en penseel. Brussel en het oude hertogdom Brabant in beeld, Brussel, 2000, p. 103, 122-123.
  • DOPERE F., UBREGTS W., De donjon in Vlaanderen. Architectuur en wooncultuur, in Acta Archaeologica Lovaniensia-Monographiae 3, 1991, p. 39.
  • DUSAR M., HAMMENECKER J., Instortingsholten op de Keizersberg te Leuven, in Geologie. Bulletin van de Belgische Vereniging voor Geologie, vol. 101, delen 3 en 4, 1992/1993, p. 311-314.
  • FRANSSENS M., Het kasteel doorheen de eeuwen, in Brabant, 6, jaargang 1989, p. 3-10.
  • HUEBER A., De Keizersberg in de 19de eeuw, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Leuven en Omgeving, 14, Leuven, 1974, p.180-185.
  • L.N., L’abbaye de Regina Coeli à Louvain (Mont-César), in De Ingenieur Architect, 1936/1, p. 32-35.
  • Mozaïek. Stadsvernieuwing Leuven, jaargang 4, 2007, nummer 2: De toekomst van de Leuvense abdijsites, p.16-19; nummer 3: De Vaartkom Leuven XL, p. 18; jaargang 5, 2008, nummer 2: De Vaartkom, recente ontwikkelingen en plannen, p. 20.
  • PETITJEAN O., Le Mont-César à Louvain et son abbaye bénédictine Regina Coeli, in Revue du Touring Club de Belgique et Bulletin Officiel, 1 maart 1934, p. 65-70.
  • UYTTERHOEVEN R., Leuven Weleer. Op de Westhelling en langs de Vesten, deel 6, Leuven, 1990, figuren 1a-b, 2a-b, 3a-c, 4a-c, 5a-d, 6c, 7a-c, 8a-c, 9a-b, 28c, 29a-d, 30a-d, 31a-e, 32a.
  • VAN CLEVEN e.a., Neogotiek in België, Tielt, 1954, p. 152-153.
  • VAN ERMEN E., AMAND D., e.a., Loven Boven Altijdt Godt Loven. 1899-1999. 100 Jaar Abdij Keizersberg Leuven, Leuven, 1999.
  • VAN DOOREN R., L’abbaye de Regina Coeli à Louvain: le Mont-César, p. 73-88.
  • VAN EVEN E., Louvain dans le passé et dans le présent, Leuven, 1895, p. 243-253.
  • VAN LOO A. (o.l.v.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, 2003, p. 319, 387.
  • VAN MINGROOT E., Het Leuvense gravenhuis, in Leuven « de beste stad van Brabant », Arca Lovaniensis 7, 1980, p. 47-68, 231-237.
  • VAN UYTVEN R., BLIJSTERVELD A.-J., GUILLARDIN D., STEURS W., Geschiedenis van Brabant. Van het hertogdom tot heden, Leuven, 2004, p. 41-45, 57-70, 85-86, 171-173.
  • VERHEUL A., SMEYERS M., VAN UYTVEN R., e.a., 850 jaar Benedictijns leven in het Leuvense.
  • Tentoonstelling ingericht naar aanleiding van de viering van het XVe Benedictuscentenarium, Leuven, Abdij Keizersberg, 1980.
  • 550 jaar universiteit Leuven. 1425-1975, tentoonstellingscatalogus, Leuven, 1975, p.164-165, 230-232.

Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. & Mondelaers L. 2009: Keizersberg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128279 (geraadpleegd op ).


Keizersberg ()

Benaming "castrum Caesaris" of "Keizersburcht" opklimmend tot de 16de eeuw toen Karel V er menigmaal zijn intrek genomen had; oorspronkelijk gekend als "slot van Leuven".

De juiste oorsprong is nagenoeg niet gekend; vermoedelijke vermelding in de eerste helft van de 11de eeuw. De hertogen zouden op deze heuvel hun derde burcht ingericht of misschien opgericht hebben, nadat ze die van het centrum verlaten hadden ten gunste van de dominicanen, die er tijdens het eerste kwart van de 18de eeuw hun klooster oprichtten.

Vermelde restauratie in 1375, 1505 en onder Karel V. Nadien geleidelijk verval van het bouwwerk, gevolgd door de sloping van de bastions en de omheiningsmuur in de 12de eeuw en de algemene afbraak tijdens de regering van Jozef II (verkoop der materialen in 1783); terrein opnieuw aangekocht in 1786).

Van de eenmalige, belangrijke burcht (ophaalbrug, binnenplaatsen, woonvertrekken, slottoren enzovoort) zijn slechts schaarse overblijfselen behouden gebleven: gedeelten van de omheiningsmuur en overwelfde kelders uit de 14de eeuw, poort met tongewelf uit dezelfde periode, recent opgegraven fundamenten van de Sint-Jan-de-Doperkapel onder de neoromaanse, in 1806 opgetrokken benedictijnenabdijkerk.


Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs:  Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Keizersberg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42148 (geraadpleegd op ).


Keizersberg ()

Door de bevolkingsaangroei van Leuven werd in de 14de eeuw een tweede ringmuur noodzakelijk; tijdens de 13de eeuw waren reeds de buitenwijken van Sint-Michiel, Sint-Kwinten, Sint-Jacob en Sint-Gertrudis bewoond. Toelating door Jan III verleend in 1340; het werk werd pas in 1357 aangevangen onder leiding van Jan Hore en Hendrik Sammen; de omheiningsmuur, voorzien van acht poorten werd in 1363 afgewerkt; gedurende de 15de en zelfs begin 16de eeuw werden de achtenveertig torens opgetrokken.

De tweede walmuur, versterkt door brede gracht en een zekere grondophoging, werd gebouwd van baksteen en voorzien van overstekende bovenpartijen, lagere muur in de moerassige gebieden, tussen de Naamse Poort en de Voer. Deze versterking werd vaak gerestaureerd, onder meer van 1425 tot 1439 en tussen 1478 en 1480.

Bij decreet van de Hollandse regering volledig gesloopt, na gedeeltelijke afbraak onder Napoleon; nadien gebruikt voor aanleg van de ringlanen, die ongeveer hetzelfde tracé volgen.

Overblijfselen: onderbouw van de "Verloren Kosttoren" (1462?) bij de Mechelsesteenweg en een paar muurresten van de Mechelse poort bij de ingang tot de Keizerbergabdij. Brusselse poort, twee neoclassicistische commiezenhuizen uit 1825 door Martin Joseph.


Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs:  Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Keizersberg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128936 (geraadpleegd op ).