Teksten van Stadhuis van Leuven

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42150

Stadhuis van Leuven ()

Situering

Het Leuvense stadhuis wordt doorgaans vereenzelvigd met de rijk versierde laatgotische vleugel aan de Grote Markt. Die maakt echter deel uit van een groter complex dat het volledige bouwblok beslaat tussen de Grote Markt, Naamsestraat, Muntstraat en Boekhandelstraat. De verschillende delen van het complex zijn geschikt rondom een binnenplaats, het Vrijthof. Aan de oostzijde staat het oudste deel van het stadhuiscomplex: het achterste huis, gebouwd door Sulpitius van Vorst en Jan II Keldermans tussen 1439 en 1445. De beroemde vleugel aan de Grote Markt is het voorste huis, gebouwd van 1448 tot 1469 onder leiding van Matthijs de Layens. De hiertegen aangebouwde conserverije aan de Naamsestraat werd gebouwd in 1461. De zuidelijke helft van het complex bestaat uit jongere toevoegingen. Aan de Naamsestraat strekt zich de Dekenij van de lakenwevers uit, gebouwd in 1680 nadat de universiteit de oude lakenhal volledig had ingenomen. De vleugel aan de Muntstraat dateert uit 1938. Het politiekantoor aan de Grote Markt en Boekhandelstraat werd gebouwd als corps de garde in 1821-1822.

Historiek

Aanleg van een nieuw stadsplein

De ruimte tussen het stadhuis en de Sint-Pieterskerk vormde al voor de 15de eeuw het centrum van het openbare leven in Leuven. De wellicht in het begin van de 12de eeuw opgerichte Schepenbank vergaderde zeker vanaf 1253 in een gebouw aan het Sint-Pieterskerkhof, uitkijkend op de steenwech. Deze gekasseide straat langs de zuidmuur van het Sint-Pieterskerkhof vormde de verbinding tussen de aloude invalswegen van Leuven, de Hoelstraete (Tiensestraat), de Proefstraete (Naamsestraat) en de Steenstraete (Brusselsestraat). Minstens sinds 1345 (oudst bewaarde stadsrekening) zetelde de schepenbank in de patriciërshuizen de Rosenhoet en de Moor, gelegen aan zuidkant van de steenwech. De groei van de stedelijke administratie leidde vóór 1361 tot de aankoop van het Vederhuys, de halle van de gilde van de vedermakers. Dat werd vóór 1394 uitgebreid door de aankoop van de Verberten Kelder.

De verwerving door de stad in 1408 van de Steen, een oude stenen patriciërswoning aan de Naamsestraat, houdt allicht verband met de creatie van bouwterrein voor een nieuw stadhuis. Leuven had in de tweede helft van de 13de eeuw haar toonaangevende positie als residentiestad van de hertogen van Brabant verloren ten voordele van Brussel. De stichting van een universiteit in Leuven in 1425 kadert in de concurrentiestrijd tussen de twee buursteden, en ook de beslissing om een nieuw stadhuis te bouwen moet in die context worden begrepen. In Brussel was men immers in 1401 begonnen met de bouw van een groots opgezet stadhuis met belforttoren.

Voordat men in Leuven de bouw van het nieuwe stadhuis aanvatte, werd de ruimte ten zuiden van de Sint-Pieterskerk heraangelegd. In een overeenkomst van 8 april 1428 tussen het stadsbestuur en het Sint-Pieterskapittel werd het deel van het kerkhof tegenover de huizen de Rosenhoet en de Moor opgeheven om de vergroting van het stedelijke forum of plaetse mogelijk te maken. Het oorspronkelijke forum was mogelijk de Hoendermerct, gelegen tussen het huidige politiekantoor en het Tafelrond. De vernieuwing van de plaetse ging pas in 1433 van start onder leiding van stadsbouwmeester Sulpitius van Vorst en sleepte aan tot 1439, toen het plein werd gekasseid. Het nieuwe plein nam in het westen de ruimte in van het begin 14de eeuw afgebroken broodhuis, terwijl in het oosten de Hoendermerct werd opgeslorpt. Het nieuw gevormde plein wordt vanaf dan ook merct genoemd.

De bouw van het achterste huis en de klerkenkamers

De bouw van het stadhuis begon in de lente van 1439. Als eerste werd het dnuwe huys of achterste huis gebouwd, een vleugel van twee bouwlagen onder zadeldak, gelegen achter het huis de Rosenhoet. Hierin werden de grote en kleine raadkamer van het stadsbestuur in ondergebracht. In afwachting van de voltooiing van het voorste huis aan de Grote Markt was ook het register, het lokaal waar de stadsgelden en stadskeuren werden bewaard, hier tijdelijk gevestigd. Bouwmeester Sulpitius van Vorst stierf kort na het begin van de werken op 19 september 1439 en werd opgevolgd door Jan II Keldermans. Het dnuwe huys was grotendeels afgewerkt bij het overlijden van Keldermans in 1445. Ook de zuidoostelijke traptoren van het voorste huis behoort tot deze bouwcampagne; hij bedient immers de verdiepingen van zowel het voorste als het achterste huis. De binnenafwerking van het achterste huis sleepte nog even aan; pas in 1469 werd het paneel met het Laatste Oordeel van Dirk Bouts er in opgesteld. Aan de achterzijde van de huizen de Rosenhoet en de Moor werden in 1442-1443 de Clercken cameren aangebouwd, de burelen van de stadsklerken.

De bouw van het voorste huis en de conserverije

Een eerstesteenlegging op 20 maart 1448 leidde de tweede bouwcampagne in (1448-1469), waarin het voorste huis aan de Grote Markt werd opgetrokken onder leiding van bouwmeester Matthijs de Layens. De huizen waarin de schepenbank vergaderde, werden afgebroken en de rooilijn werd opgeschoven in zuidelijke richting. De kelders van de afgebroken huizen zijn tot op heden bewaard gebleven, deels onder het voorste huis en deels onder de Grote Markt. Het oorspronkelijke ontwerp voorzag een voorste huis van twee bouwlagen hoog met een belforttoren op de hoek van de Naamsestraat. De voorziene L-vormige plattegrond van achterste huis en voorste huis met belfort herhaalt de schikking van het stadhuis in Brussel. Daar werd in 1444 echter begonnen met de bouw van een derde vleugel aan de westzijde van het belfort, waardoor het Leuvense ontwerp werd overtroefd. De onmogelijkheid om in Leuven een bijkomende vleugel toe te voegen zonder de Naamsestraat af te sluiten, en misschien ook twijfels over de draagkracht van de ondergrond, hebben allicht geleid tot het opgeven van het belfort. In de plaats daarvan werd geopteerd voor een meer monumentale uitwerking van het voorste huis, waaraan een derde bouwlaag werd toegevoegd. De wijziging van het eerste ontwerp leidde tot de bijwerking van het initiële sculpturale programma van de buitengevels, uitgewerkt door Jan van der Phalizen, priester van de Sint-Pieterskerk, en Jacob, een tapijtwever. Het volledige iconografisch programma was voorzien op de twee bouwlagen hoge gevels van het voorste huis en het belfort, maar werd na de planwijziging herschikt tot de drie bouwlagen hoge gevels van het voorste huis. In mei 1460 was het voorste huis onder dak. De conserverije werd vanaf 1461 opgetrokken langs de Naamsestraat, tegen de achtergevel van het voorste huis. Deze woning van de huisbewaarder bevond zich op het vroegere patricische domein van De Steen. Resten van de oude stenen woning op dat erf, het Steenken, bevonden zich nog ten zuiden van de conserverije maar waren toen al geen stadseigendom meer.

Functies en binneninrichting van het voorste huis

De grote zaal op de begane grond van het voorste huis fungeerde als een verlengstuk van de openbare ruimte van de Grote Markt. Vanuit de grote zaal was in het westen het lokaal van het register toegankelijk. Aan de zuidzijde was er toegang tot de conserverije en de klerkenkamers, beiden aangebouwd tegen de achtergevel van het voorste huis. De grote zaal op de eerste verdieping diende als staatsie- en feestzaal voor officiële gelegenheden. De kleine zaal ernaast was oorspronkelijk wellicht opgevat als wapenarsenaal. Dat werd uiteindelijk ondergebracht op de tweede verdieping, die in geval van nood ter beschikking stond van de stadsmilitie.

De tussen 1460 en 1469 uitgevoerde binnenafwerking van het voorste huis volgt een doordacht iconografisch programma, waarin taferelen uit het Oude en Nieuwe Testament alluderen op verschillende aspecten van goed bestuur. De Brusselse beeldhouwer Willem Ards vervaardigde de balksleutels en kraagstenen van de grote zaal op de begane grond, en die aan de Marktzijde van de grote zaal op de eerste verdieping. De uitvoerder van de balksleutels en kraagstenen aan de andere kant is onbekend. De sculpturen van de eerste verdieping werden ontworpen door de Leuvense stadsschilder Hubrecht Stuerbout (†1483/1484), mogelijk ook de ontwerper van de sculpturen op de begane grond. De kleine zaal op de eerste verdieping bevatte de twee panelen met De gerechtigheid van keizer Otto, begonnen door Dirk Bouts in 1468 maar onvoltooid bij het overlijden van de schilder in 1475. De gesculpteerde sluitstenen van het stenen gewelf van het register werden uitgevoerd door Joes Beyaert in 1466-1467 en gepolychromeerd door Hubrecht Stuerbout. Beyaert vervaardigde ook de sleutels van het houten gewelf van de kleine gotische zaal op de eerste verdieping, en mogelijk ook de sleutels van de houten gewelfjes tussen de moerbalken van de grote zaal ernaast.

Latere toevoegingen en restauraties

Op het einde van de 17de eeuw gaf de gilde van de lakenwevers haar lokaal in de lakenhal op om plaats te maken voor de universiteit. Ten zuiden van de conserverije werden aan de Naamsestraat het Steenken, een overblijfsel van de middeleeuwse patriciërswoning de Steen, en het huis het Schilt van Loven afgebroken voor de nieuwbouw, in 1680, van de dekenij van de lakenwevers. Die strekte zich uit tot om de hoek in de Muntstraat, waar het huis de Olifant door het stadsbestuur werd aangekocht als conciërgewoning van de dekenij. De traptoren van de dekenij aan het Vrijthof werd in 1938 afgebroken voor de bouw van de huidige administratieve vleugel van het stadhuis aan de Muntstraat. Aan de voorgevel van het voorste huis werd in 1709 onder leiding van Mattheus Jonckers een brede trappartij in blauwe hardsteen toegevoegd. Gelijktijdig werd rechts van de bestaande deuropening een tweede doorgang naar de gelijkvloerse verdieping ingebracht. In 1821-1822 werd aan de voormalige Hoendermerct, aan de oostzijde van het voorste huis, de eeuwenoude herberg Bloemendale afgebroken voor de bouw van het neoclassicistische corps de garde, het huidige politiekantoor.

Een eerste restauratie van het stadhuis werd ondernomen in 1828-1841 onder leiding van stadsarchitect Dominique Everaerts. Grote delen van het sterk verweerde parement in Brusseliaan kalkzandsteen werden toen vernieuwd in Gobertange kalkzandsteen. 195 oorspronkelijke consoles en sculptuurfragmenten in Avesnessteen werden verwijderd en vervangen door nieuwe stukken in steen van Hordain, uitgevoerd door beeldhouwer Egide Goyers (1796-1847). De oorspronkelijke exemplaren werden opgeslagen op de zolder van het stadhuis. De beeldnissen van de buitengevels waren sinds de bouw steeds leeg gebleven, hoewel het oorspronkelijk – gezien de aanwezigheid van ijzeren haken – wel de bedoeling was geweest ze met beelden te vullen. Onder meer door de brief "Meublez les niches" van de toen in Brussel verblijvende Victor Hugo werd in 1852 begonnen met een eerste campagne (tot in 1881) van plaatsing van beelden in de nissen. De beelden stellen personages uit de Leuvense geschiedenis voor. Stadsarchivaris Edward Van Even en geschiedkundige Charles Piot leverden hiervoor de nodige historische informatie aan. Intussen bleek de tijdens de restauratie van 1828-1841 ingebrachte steen van Hordain aan vervanging toe. Pas na stormschade in 1890 werd een nieuwe buitenrestauratie aangevat. Die duurde tot 1914 en stond onder leiding van stadsarchitect Eugène Frische. De vulling van de beeldnissen werd verder gezet, vanaf 1900 door de Leuvense beeldhouwers Benoit Van Uytvanck (1857-1927) en Frans Vermeylen (1857-1922). Voor de sculpturen werd nu meer weerbestendige steen van Gobertange en Reffroy gebruikt. Tussen 1903 en 1907 werden de beeldnissen van de puntgevels en de torens gevuld. Binnenin werd tussen het voorste en het achterste huis een trappenhuis gebouwd, ter vervanging van de 15de-eeuwse trap in de zuidoostelijke hoektoren van het voorste huis.

Tussen 1878 en 1890 werd onder leiding van de Brusselse architect Jules Jacques Van Ysendyck het interieur van het voorste huis gerestaureerd en heringericht. In de grote gotische zaal op de eerste verdieping werden de afwerkingslagen van de balkenzoldering verwijderd. Verdwenen kraagstenen werden vervangen door nieuwe exemplaren, uitgevoerd door Frans Vermeylen en afgestemd op de iconografie van de 15de-eeuwse balksleutels. De sleutels van het houten gewelf tussen de moerbalken werden deels vernieuwd tussen 1884 en 1890 door het atelier van J.A. Goyers. De resterende originele sleutels van Joes Beyaert werden verwijderd en ondergebracht in het stedelijk museum van Leuven, toen nog ondergebracht op de tweede verdieping van het voorste huis. Tegen de westwand van de grote zaal werd door het atelier Goyers een monumentale schouw aangebracht, wat leidde tot een aanpassing van het boven gelegen 15de-eeuwse houten gewelf. De schilderijen en portretten op de wanden zijn van de hand van de Doornikse schilder André Hennebicq. De onderwerpen – belangrijke gebeurtenissen uit de burgerlijke geschiedenis van Leuven – werden gekozen door burgemeester Leopold Vander Kelen en stadsarchivaris Edward Van Even. De kleine gotische zaal op de eerste verdieping werd gerestaureerd in 1885-1890. De kopieën van de twee panelen met De gerechtigheid van keizer Otto werden daar toen opgesteld. De oorspronkelijke panelen werden in 1827 verkocht door het Leuvense stadsbestuur. In 1861 kwamen ze terecht in de collectie van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. Kunstschilder Frans Meerts maakte in 1888 de huidige kopieën in opdracht van het Leuvense stadsbestuur. In 1920-1923 werden de houten balken van de gotische zaal op de eerste verdieping vervangen door ijzeren exemplaren. Een deel van de 19de-eeuwse beelden van de buitengevels werd ondergebracht in de zolder van het stadhuis. Het politiegebouw werd gerestaureerd na de Tweede Wereldoorlog; de oude kelders onder het voorste huis in 1972. Op het einde van de 20ste eeuw werden de buitengevels gereinigd, uitgaand van een maximale instandhouding van de oorspronkelijke bouwsubstantie.

Beschrijving

Het achterste huis – exterieur

Aan de oostzijde van het Vrijthof staat het achterste huis. Het is het oudste deel van het stadhuiscomplex, begonnen in 1439 door stadsbouwmeester Sulpitius van Vorst. De ruwbouw was grotendeels voltooid in 1445 door bouwmeester Jan II Keldermans. De binneninrichting was afgewerkt in 1469, toen Dirk Bouts' paneel met het Laatste Oordeel er werd opgesteld. Het achterste huis telt twee bouwlagen onder een leien zadeldak. De oostgevel aan de Boekhandelstraat is grotendeels verborgen achter het politiekantoor en de uitbreiding van het stadhuis uit 1938. Het zichtbare parement van de oostgevel in kalkzandsteen is volledig vernieuwd. Het parement van de westgevel aan het Vrijthof is grotendeels origineel. De gelijkvloerse verdieping zet aan op een plint in ijzerzandsteen; daarboven is de gevelwand uitgevoerd in kalkzandsteen. Tussen de bouwlagen loopt een waterlijst met eenvoudig blokprofiel. De rechthoekige vensters van de eerste verdieping werden aangepast in de 19de eeuw, toen binnenin salons werden ingericht. De vensters van de tweede bouwlaag worden afgedekt door een blind spitsboogtimpaan. De vijf dakkapellen hebben een trapgeveltje in kalkzandsteen.

Het achterste huis – interieur

Omstreeks het midden van de 19de eeuw werden op de gelijkvloerse verdieping van het achterste huis drie salons ingericht. De aankleding van de salons bestaat uit parketvloeren, houten lambriseringen, schouwen in rood, wit en zwart marmer en rijk versierde plafonds. De indeling van de plafonds in regelmatige vakken – drie per salon – wijst op de aanwezigheid van (oorspronkelijke?) moerbalken. De wanden van het eerste salon vanaf het noorden zijn behangen met portretten van de burgemeesters van Leuven vanaf de Hollandse periode. De drie plafondvakken zijn bezet met zwaar geprofileerde moulures. Het plafond van het tweede salon is in negen vakken verdeeld, rijkelijk versierd met schelpmotieven, acanthusbladeren en rozetten in verguld stucwerk. Boven de dubbele deuren zijn ronde medaillons aangebracht met stucreliëfs van allegorische personages. Het plafond van het laatste salon met centraal ingekaderd schilderij is bezet met vergulde stucreliëfs van medaillons en bloemenvazen tussen rocaillebladeren. De vier stucreliëfs boven de dubbele deuren stellen de vier seizoenen en elementen voor. De eerste verdieping van het achterste huis bevat de kantoren van de burgemeester. In de gang is de overdekking van moer- en kinderbalken (met troggewelfjes) zichtbaar. De dakkap van het achterste huis behoort nog tot de oorspronkelijke bouwsubstantie uit het tweede kwart van de 15de eeuw. De dragende gespannen van de dakkap bestaan uit twee gestapelde schaargebinten, elk met flieringen op windschoren. De bovenste jukdekbalken dragen de stijlen van een hanenbalkfliering met windschoren. De sporen en hun blokkelen rusten op een borstwering met muurplaat. Tussen twee schaargebinten bleef een hijsrad bewaard.

Voorste huis – exterieur

De blikvanger van het stadhuiscomplex is het voorste huis aan de Grote Markt. De noordgevel aan het marktplein en de twee dwarsgevels hebben een rijkelijke laatgotische uitwerking, in tegenstelling tot de zeer sober uitgewerkte achtergevel aan het Vrijthof. Het voorste huis is een rechthoekig gebouw van tien traveeën breed en drie bouwlagen hoog onder een leien zadeldak, gevat tussen vier achthoekige traptorens met opengewerkte torenbekroningen. Op de toppen van de noordelijke en zuidelijke puntgevels prijken nog twee achthoekige torentjes.

De onderbouw van de eerste bouwlaag wordt geleed door een geprofileerde plint en halfronde schalken die uitlopen op de sokkels van de onderste rij beeldnissen. De uiterst linkse, half verzonken deuropening geeft toegang tot de oude huiskelders onder het voorste huis. De poort aan de rechterzijde leidt naar het Vrijthof. Het is een restant van het onuitgevoerde ontwerp van het belfort, dat zoals in Brussel onderaan was voorzien van een centrale poort naar de binnenplaats. De gedenksteen in de noordwestelijke traptoren werd geplaatst op 8 mei 1904 door toenmalig prins Albert van België, ter herinnering aan de restauratiewerken van het stadhuis. De trap in blauwe hardsteen bestaat uit twee bordessen, elk met een halfronde uitsprong en een balustrade met open laatgotisch maaswerk.

De opstand van de gevelwanden bestaat uit de herhaling van een enkele basismodule. Overhoeks geplaatste muurdammen en waterlijsten bakenen een rechthoek af met een spitsboogvenster. Op beide zijden van de muurdammen zijn beeldnissen met gebeeldhouwde sokkels en baldakijnen aangebracht. De muurzone tussen het spitsboogvenster en de bovenste waterlijst is verlevendigd met blind maaswerk. De onderzijde van de waterlijst is getooid met gebeeldhouwde bladmotieven. Hetzelfde schema wordt in versmalde vorm herhaald op de wanden van de hoektorens, waar de beeldnissen zich niet naast maar in de smalle blindnissen bevinden. De hoeken van de traptorens zijn versierd met kleine, lege beeldnissen. De vensters in de gevels en de blindnissen van de hoektorens worden bekroond door een accoladelijst met hogels en kruisbloemen. De zuidoostelijke hoektoren is als enige onversierd. Hij werd samen met het achterste huis gebouwd als voornaamste traptoren en is daardoor breder dan de drie andere traptorens. De vensters worden in vier vakken verdeeld door een middenstijl en een tussendorpel. Het maaswerk boven de tussendorpel bestaat uit twee kielbogen met ingeschreven drielobben, overlopend in een visblaas met ingeschreven driepas. De twee vakken onder de tussendorpel bevatten opendraaiende vensterluiken.

Ondanks het uniforme uiterlijk van de gevelwanden zijn er toch decoratieve verschillen tussen de drie bouwlagen. Het blinde maaswerk op de muurzone tussen de vensters en de waterlijsten bestaat op de eerste bouwlaag uit rechthoekige vakken met ingeschreven drielobben. In de twee andere bouwlagen bestaat het maaswerk uit blinde spitsboognissen. Op de eerste bouwlaag telt elke zijde van een muurdam twee beeldnissen. De muurdammen van de tweede en de derde bouwlaag hebben per zijde slechts een beeldnis. De beeldnissen van de tweede bouwlaag worden elk door een pinakel bekroond. Boven de beeldnissen van de derde bouwlaag zet een smalle muurdam aan, onderaan bezet met een pinakel die ontspringt tussen de baldakijnen van de beeldnissen. De muurdammen doorsnijden de zwaar geprofileerde kroonlijst van de gevelwanden en worden afgedekt door waterspuwers. Bovenaan de voorgevel en de dwarsgevels van het voorste huis loopt een gekanteelde borstwering met open maaswerk.

De achthoekige bekroningen van de hoektorens zijn volledig opengewerkt; de onderste geleding van de centrale toren is ingewerkt in de puntgevel. De met beeldnissen versierde geledingen van de torens worden gescheiden door zwaar aangezette kroonlijsten met opengewerkte borstweringen. Op de hoeken van de onderdorpels van de borstweringen zijn waterspuwers aangebracht. De opengewerkte spitsen van de zes torens zijn versierd met hogels en worden bekroond door windvanen. De blinde spitsboogvensters van de puntgevels zijn geschikt langs een muurdam met beeldnis. De muurdam geeft uit op de pinakels van de opengewerkte borstwering van de topgevel. Het maaswerk van de blinde spitsboogvensters bestaat uit twee korfbogen met ingeschreven drielobben en daarboven een spitse driepas. De verglaasde vakken van de vensters verlichten de zolderverdieping van het voorste huis. Het zadeldak van het voorste huis is aan de marktzijde getooid met vier rijen dakkapellen. Op de nok staat een schoorsteen in kalkzandsteen.

Tegen de achtergevel van het voorste huis bevindt zich de vleugel met de klerkenkamers, een bouwlaag hoog onder een flauw lessenaarsdak. Zoals het gelijktijdig gebouwde achterste huis heeft de vleugel met de klerkenkamers een parement in kalkzandsteen op een plint in ijzerzandsteen. De onversierde gevel aan het Vrijthof bevat vier kruisvensters. De 18de-eeuwse waterpomp heeft een sokkel in klompstenen, bekroond door een Toscaanse pilaster in blauwe hardsteen. De poort ernaast wordt overhuifd door een leien zadeldakje. De zichtbare tweede en derde bouwlaag van de achtergevel van het voorste huis bevatten elk drie spitsboogvensters met maaswerk zoals in de drie andere gevels. Op een water- en kroonlijst na is de achtergevel onversierd.

Het oorspronkelijke parement van het voorste huis in kalkzandsteen uit Dilbeek en Diegem werd grotendeels vernieuwd tijdens de restauraties van de 19de en vroege 20ste eeuw. De middenstijlen en tussendorpels van de vensters, de kroonlijsten, de waterspuwers en de afdekplaten zijn in blauwe hardsteen. De figuratieve consoles van de beeldnissen in Avesnessteen werden tijdens de restauratie van 1828-1841 vervangen door nieuwe exemplaren van de hand van beeldhouwer Egide Goyers. De thans op de stadhuiszolder opgeslagen oorspronkelijke sculpturen werden ontworpen en gepolychromeerd door stadsschilder Hubrecht Stuerbout. De beelden in de nissen, geplaatst tussen 1852 en 1907, stellen belangrijke figuren uit de geschiedenis van Leuven voor.

De kelders onder het voorste huis

Onder het voorste huis en de Grote Markt bevinden zich de kelders van de drie huizen die voor de bouw van het huidige stadhuis het schepenhuis van de stad vormden. De westelijke kelder is uit geschreven bronnen bekend als de Meyerse kelder onder tFederhuys. De twee traveeën onder het voorste huis worden overdekt door een vierdelig kruisribgewelf op halfzuilen. Het resterende deel van de kelder onder de Grote Markt wordt overspannen door een tongewelf, wellicht ingebracht in de 15de eeuw bij de heraanleg van de Plaetse. De kelder van het huis de Moor strekt zich enkel onder het voorste huis uit, met een tongewelf evenwijdig met de Grote Markt. De oostelijkste kelder is die van het vroegere huis de Rosenhoet. Deze kelder met tongewelf bevindt zich deels onder het voorste huis, deels onder de Grote Markt.

Het voorste huis – interieur

De gelijkvloerse verdieping van het voorste huis is toegankelijk via twee ingangen centraal in de gevel aan de Grote Markt. De rechtse ingang werd samen met de bouw van de bordestrap toegevoegd in 1709. De moer- en kinderbalken van de grote zaal op de begane grond werden vernieuwd in 1900. De veertien kraagstenen en evenveel balksleutels zijn nog grotendeels origineel. Een balksleutel wordt sinds 1921 bewaard in de collectie van het Stedelijk Museum; nog in 1957 werden twee kraagstenen vernieuwd. De reliëfs van de balksleutels en de consoles werden uitgevoerd door de Brusselse beeldhouwer Willem Ards, misschien naar een ontwerp van de Leuvense stadsschilder Hubrecht Stuerbout. De taferelen uit het Oude Testament verbeelden de uitoefening van goed gezag en de rechtvaardige bestraffing; ze vormen de figuurlijke onderbouw van de reliëfs met scènes uit het Nieuwe Testament op de eerste verdieping. De neogotische deuren en de vergulde balustrade van het westelijke verhoog behoren tot de heraankleding van het interieur door Jules Jacques Van Ysendyck in 1878-1890. Twee bronzen platen tegen de zuidwand herdenken slachtoffers gevallen tijdens de Belgische revolutie (1830-1831) en WO II. Het vertrek in de noordwestelijke hoek van de gelijkvloerse verdieping is het register, het lokaal waar de stadsgelden werden bewaard en de stedelijke boekhouding was gevestigd. De gebeeldhouwde gewelfsleutels van het stergewelf werden uitgevoerd door Joes Beyaert in 1466-1467. De oorspronkelijke polychromie van Hubrecht Stuerbout werd in 1909 overschilderd. Afgebeeld zijn taferelen in verband met geld: het ophalen van geld bij schuldenaars, overmaken van het ingezameld geld aan de stadswisselaar, uitbetaling van de stadswerklieden en het opstellen van de stadsrekening. Het vertrek naast het register is twee traveeën diep en wordt overspannen door een vierdelig kruisribgewelf. De dubbele deur naar de conserverije aan de Naamsestraat heeft een blind bovenlicht, versierd met maaswerk zoals van de open vensters van het voorste huis. In de hoeken van de gelijkvloerse verdieping geven deuren toegang tot de wenteltrappen in de vier hoektorens. De zuidoostelijke traptoren bevat thans een lift. In de zuidmuur van de grote zaal geven drie deuren met korfbogen toegang tot de klerkenkamers, thans ingericht als keuken en opslagruimte. De sluitstenen van de kruisribgewelven van de klerkenkamers stellen intellectuele arbeid voor, een verwijzing naar het administratieve werk dat in de klerkenkamers werd verricht.

De eerste verdieping van het voorste huis bestaat uit de grote gotische zaal, thans gemeenteraadszaal, en de kleine gotische zaal in het westen. De zalen worden gescheiden door een dwarsmuur met twee spitsboogdoorgangen. De grote gotische zaal wordt overspannen door acht moerbalken; de houten beplanking met ribben en doorhangende gewelfsleutels tussen de moerbalken behoort nog tot de 15de-eeuwse aankleding. De gebeeldhouwde gewelfsleutels, wellicht uitgevoerd door Joes Beyaert, hebben een diverse iconografie: dieren die het goede en het kwade symboliseren, evangelistensymbolen, profeten en kerkvaders. De verdwenen gewelfsleutels werden in 1884-1890 door het atelier van J.A. Goyers vervangen door nieuwe exemplaren. De resterende originele gewelfsleutels werden ondergebracht in het Stedelijk Museum. De balksleutels van de moerbalken zijn nog 15de-eeuws, getooid met reliëfs die cycli uit het Nieuwe Testament voorstellen: het leven van Maria, het leven van Christus en de passie van Christus. Het leven van Christus diende als een exempel van clementia voor de gezagsdragers in het stadhuis, de passie van Christus als een aansporing tot rechtvaardig bestuur. De ontwerpen van de reliëfs werden geleverd door stadsschilder Hubrecht Stuerbout. Willem Ards sculpteerde de reliëfs aan de marktzijde; de uitvoerder van de reliëfs aan de andere kant is onbekend. De oorspronkelijke kraagstenen waren al verdwenen in de 19de eeuw. De huidige kraagstenen werden in 1890 vervaardigd door de Leuvense beeldhouwer Frans Vermeylen jr. De taferelen op de kraagstenen sluiten iconografisch aan op de 15de-eeuwse reliëfs van de balksleutels. De neogotische schouw tegen de dwarsmuur werd in 1884 geplaatst door het atelier Goyers. Op de schouwbalk zijn de wapenschilden van Leuven, Brabant en de Bourgondische hertog Filips de Goede aangebracht. De nis centraal in de borstwering bevat een beeld van Sint-Pieter, patroonheilige van Leuven. De sculpturale onderdelen van de schouw zijn polychroom afgewerkt. De haardwand is gebouwd in rode en zwarte bakstenen volgens een ruitmotief. Het opschrift op de muur links van de schouw herinnert aan de bouw van het stadhuis ('1448-1463') onder hertog Filips de Goede. Het opschrift rechts vermeldt de restauratie van het stadhuis ('1882-1892') onder koning Leopold II. De schilderijen in de grote gotische zaal werden uitgevoerd door de Doornikse schilder André Hennebicq tussen 1882 en 1888. Tegen de muurdammen aan de noordzijde bevinden zich portretten van beroemde Leuvenaars uit de 15de en 16de eeuw: Matthijs de Layens (bouwmeester), Dirk Bouts (schilder) Joes Beyaert (beeldhouwer), Quinten Metsijs (schilder), Maria Van Belle (miniaturiste), Petrus Divaeus (geschiedschrijver) en Johannes Molanus (theoloog). Het schilderij aan de oostwand en de drie schilderijen aan de zuidwand tonen belangrijke gebeurtenissen uit de Leuvense stadsgeschiedenis van de late middeleeuwen. Tot de herinrichting van de jaren 1880 behoren ook de neogotische vensterluiken en deuren, en het timpaan met blind maaswerk boven de doorgang naar het trappenhuis. Het centrale beeld stelt de maagd van Leuven voor. De latei draagt het opschrift 'Loven boven – Altijdt Godt loven'.

De kleine gotische zaal in het westen van de eerste verdieping wordt overdekt door een houten stergewelf met doorhangende gewelfsleutels, een overblijfsel van de oorspronkelijke 15de-eeuwse inrichting. De zes gebeeldhouwde gewelfsleutels met taferelen uit het Oude Testament werden vervaardigd door Joes Beyaert. Aan de oostzijde van de zaal, tegen de dwarsmuur, hangen de in 1888 vervaardigde kopieën van de panelen met De Gerechtigheid van keizer Otto. Een derde centraal paneel draagt een in 1578 door rederijker H. De Muyser opgestelde tekst met uitleg over deze legende.

De tweede verdieping van het voorste huis heeft een recente binnenindeling. Op de zolder zijn binnen- en buitensculpturen van het stadhuis opgeslagen, zowel oorspronkelijke 15de-eeuwse stukken als sculpturen vervaardigd tijdens de restauraties van de 19de en vroege 20ste-eeuw. De dragende gespannen van de dakkap van het voorste huis bestaan uit vier gestapelde schaargebinten met flieringen op windschoren. Tussen de twee onderste flieringen is een gording aangebracht, geschraagd door korbelen die kruisend zijn doorgetrokken ter ondersteuning van de fliering erboven. De bovenste geleding van de dragende gespannen is een nokgording op stijlen en schoren. De sporen met blokkelen rusten op een borstwering met muurplaat.

De conserverije

Aan de Naamsestraat, aangebouwd tegen de achtergevel van het voorste huis, bevindt zich de conserverije, een laag gebouw onder een leien zadeldak. Het werd in 1461 gebouwd als woning van de huisbewaarder. De zes traveeën brede gevel aan de Naamsestraat is sterk gerestaureerd, met een grotendeels vernieuwd parement in kalkzandsteen. In de plint zijn zes doorbrekingen uitgespaard: een deur, drie lage doorgangen en twee tweelichten. De eerste en tweede verdieping bevatten elk zes kruisvensters met stijlen en tussendorpels in blauwe hardsteen. Onder de ontlastingsbogen van de vensters van de eerste verdieping loopt een waterlijst. In de gevel aan het Vrijthof zijn verschillende verbouwingen herkenbaar. Het parement in kalkzandsteen, met verspreid enkele blokken ijzerzandsteen, behoort tot de verbouwing van de conserverije uit 1680. De achtergevel van de nieuwe dekenij van de lakenwevers werd toen doorgetrokken tot aan het voorste huis, waardoor in de conserverije een gang aan kant van het Vrijthof werd gecreëerd. Tegen de klerkenkamers tekent zich een verbouwing in bak- en kalkzandsteen af, met een klein venster in de plint en een groot venster in de eerste verdieping. De tweede verdieping van de gevel aan het Vrijthof is 19de-eeuws; toen werden ook de boven- en onderdorpels van de vensters vernieuwd in blauwe hardsteen. Op de eerste verdieping van de conserverije is de oorspronkelijke 15de-eeuwse achtergevel in kalkzandsteen nog zichtbaar.

Politiekantoor

Aan de oostzijde van het voorste huis werd in 1821-1822 een neoclassicistisch corps de garde gebouwd, het huidige politiekantoor. Op die plaats bevond zich eeuwenlang de herberg Bloemendale. Het politiekantoor bestaat uit twee delen: een gebouw van een bouwlaag hoog aan de Grote Markt, en daarachter een gebouw van twee bouwlagen onder een flauw schilddak, aangebouwd tegen het achterste huis. De gevel aan de Grote Markt heeft een arcade van vijf rondbogen op Toscaanse pilasters en een verhoogd hoofdgestel met blindfries. De twee bouwlagen hoge zijgevel zet aan op een plint met keldergaten. De muurzone onder de vensters is met spiegels bezet. De eerste bouwlaag van de achterbouw zet aan op een plint met keldergaten. De muurdammen van de vensters van de begane grond zijn met bossage bezet. De tweede verdieping wordt geleed door onversierde pilasters met spiegels, afgedekt door een vereenvoudigd hoofdgestel. Het middenrisaliet van de achtergevel wordt bekroond door een fronton met een verglaasde oculus. De vensters van de eerste verdieping van de zijgevel aan de Boekhandelstraat zijn blind gelaten. Het parement in kalkzandsteen van het politiekantoor is grotendeels vernieuwd.

De vleugel van 1938 aan de Muntstraat

In 1938 werd een nieuwe administratieve vleugel aan de Muntstraat gebouwd. Hiervoor werden aan de Muntstraat de oude huizen het Lam en de Olifant afgebroken, evenals de traptoren van de dekenij van de lakenwevers aan het Vrijthof. Deze vleugel in neotraditionele stijl telt drie bouwlagen op een kelderverdieping. De gevel aan de Munststraat is zes traveeën (gekoppelde kruisvensters) breed; voor de terugwijkende derde bouwlaag is een terras aangelegd. De dwarsgevels aan de Naamse- en Boekhandelstraat hebben afgeschuinde hoeken. De gevelwanden in kalkzandsteen worden horizontaal gemarkeerd door de doorlopende tussendorpels van de kruisvensters. Op het zadeldak prijken dakkapellen met stenen trapgevels. De toegang aan de Naamsestraat is gevat in een neobarok portaal, bekroond door een gebroken fronton met voluten. Aan de Boekhandelstraat verbindt een open galerij de vleugel uit 1938 met het politiekantoor. Vier korfbogen worden er gedragen door Toscaanse zuilen, beide met banden versierd. Het kruisribgewelf van de galerij is in kalkzandsteen (ribben) en baksteen (gewelfvlakken). In de gevel aan het Vrijthof wordt het volume van de afgebroken traptoren uit 1680 herhaald. Het interieur is ontmanteld wegens renovatie (juli 2011).

  • MAESSCHALCK A. & VIAENE J. 1979: Mensen en bouwkunst in Boergondisch Brabant. Het stadhuis van Leuven. In: Arca Lovaniensis. Jaarboek 1977, Leuven, 7-255.
  • MAESSCHALCK A. & VIAENE J 1982: De neogotische beelden van het stadhuis te Leuven, schepping van de 19de-eeuwse restauratiedrang, M&L Monumenten en Landschappen 4.1, 39-49.
  • MAESSCHALCK A. & VIAENE J. 2004: Het stadhuis. Ontstaansgeschiedenis en bouwverhaal. In: Brabantse bouwmeesters. Het verhaal van de gotiek in Leuven, Leuven, 8-16.
  • SMEYERS M. 1979: Het inwendig gebeeldhouwd decor van het Leuvense stadhuis. In: Arca Lovaniensis. Jaarboek 1977, Leuven, 257-349.
  • SMEYERS M. (red.) 1998: Het Leuvense stadhuis. Pronkjuweel van de Brabantse gotiek, Leuven
  • VANDEKERCHOVE V. & VERPOEST L. 2004: Het stadhuis. Meublez les niches! In: Brabantse bouwmeesters. Het verhaal van de gotiek in Leuven, Leuven, 17-18.
  • VANDEKERCHOVE V. 2004: Het stadhuis, een beeldverhaal. In: Brabantse bouwmeesters. Het verhaal van de gotiek in Leuven, Leuven, 19-22.

Auteurs:  Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Debonne V. 2011: Stadhuis van Leuven [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128809 (geraadpleegd op ).


Stadhuis ()

Het eerste stadhuis van Leuven (12de eeuw) bevond zich op de Oude Markt (nabij de Hal); in de 15de eeuw besloot de stad tegenover de collegiale kerk een nieuw gebouw op te trekken dat kon wedijveren met het stadhuis van Brussel; van 1438 af, schetsen en plannen voor het hele gebouw door S. van Vorst, die door de stad belast werd met dit werk; hetzelfde jaar, uitvoering van de oostvleugel, die zijn naam draagt: twee verdiepingen hoog gebouw, sterk gewijzigd in de loop der tijden; na de dood van S. van Vorst (1439) werd dit gedeelte in 1442 voltooid door Jan Keldermans. Hoofdgebouw begonnen circa 1447-1448 onder leiding van M. de Layens, die volgens een recente hypothese, aanvankelijk zou gesteund hebben op de bestaande plannen getekend door S. van Vorst.

Gedeeltelijke afbraak van de huizengroep op de voorziene bouwplaats: sommige kelders werden behouden in de funderingen. In hetzelfde jaar ziet de stad af van het ontwerp om op de noordwesthoek van het gebouw een toren op te trekken (zie Brussel); de voornaamste reden hiervoor was de geringe draagkracht van de bodem; hierdoor was M. de Layens verplicht de plannen van S. van Vorst aan te passen: de binnenhuisinrichting werd gewijzigd, aan de noordgevel werd een ingang met voorpui aangebracht, de westgevel, alsook de puntgevels en torentjes worden herdacht en voorzien van overvloedige architectonische en sculpturale versiering. Kortom, tot stand brengen van een nieuwe harmonische architecturale vorm, enig in de Nederlanden. Tijdens de eerste twaalf jaar (van 1447-1448 tot 1458-1459), werd de ruwbouw opgetrokken; eerste en tweede jaar: de funderingen en de benedenverdieping; derde en vierde jaar: de tweede verdieping ; vijfde tot achtste jaar: de derde verdieping en het dak; negende tot twaalfde jaar: kroonlijsten en puntgevels. Nadien binneninrichting: deuren, vensters, vloeren, zolderingen, enzoverder. Voltooiing van het stadhuis tijdens de laatste maanden van 1468.

Restauraties. Begin 17de eeuw, torentjes met ijzeren ringen omgord; in 1778, nieuw gevelvoegwerk onder leiding van Paul de Groot, meester-metser van de stad; tussen 1841-1892, algemene restauratie onder meer ingrijpende herstelling van het beeldhouwwerk onder leiding van D. Everaerts; 1900-1914, onder leiding van P. Langerock; 1955, onder leiding van Moerkerke.

Mobilair. Van de binnenhuisversiering zijn slechts volgende interessante elementen bewaard gebleven: gehistoriseerde balkzolen, houtwerk van de voormalige gerechtszaal, houten zoldering van de Schepenzaal, uitgewerkte kraag- en sluitstenen. Merkwaardige, oorspronkelijke kapspant. Verscheidene schilderijen uit de 17de en 18de eeuw en kopieën van de Gerechtigheidstaferelen van D. Bouts.


Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs:  Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Stadhuis van Leuven [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42150 (geraadpleegd op ).