Aulnecollege ()

Historiek

Midden 19de eeuw kampte Noord-Amerika met een schrijnend tekort aan priesters voor de pastorale opvang van de uit Europa massaal ingeweken katholieken en voor de missionering van de autochtone bevolking in de dun bevolkte gebieden. Voor de Amerikaanse bisschoppen lag het voor de hand priesters te rekruteren in de landen van West-Europa waar op dat ogenblik het "katholieke reveil" hoogtij vierde. België dat bekend stond om zijn missietraditie en te Leuven een gerenommeerde, aloude katholieke universiteit bezat leek het meest aangewezen.

Op initiatief van Martin J. Spalding, bisschop van Louisville, bijgestaan door Peter Paul Lefevere, bisschop van Detroit, werd, in samenspraak met het aartsbisdom Mechelen en met de zegen van paus Pius IX, in 1857 te Leuven een college gesticht om jonge priesters - aanvankelijk uit België, Nederland en Duitsland - op te leiden voor missioneringswerk in Noord-Amerika en om daarnaast ook aan getalenteerde Amerikaanse seminaristen de mogelijkheid te bieden een hogere theologische opleiding te volgen. Gepatroneerd door de Amerikaanse bisschoppen en onder toezicht van het aartsbisdom Mechelen werd, voor de concrete realisatie van het missiecollege, beroep gedaan op de Belgische priester Peter Kindekens, vicaris-generaal van het bisdom Detroit, die werd aangesteld als eerste rector.

Op 19 maart 1857 werd het college officieel geopend als "Amerikaans College van de Onbevlekte Ontvangenis". Hiertoe werd aan de Naamsestraat, op de hoek met de Karmelietenberg, een gedeelte van het voormalige Aulnecollege aangekocht.

In oorsprong was dit het refugiehuis van de cisterciënzerabdij van Aulne (Henegouwen), dat op deze locatie reeds werd vermeld in de 15de eeuw en blijkbaar door abt Jean de Lannoy werd herbouwd(?) tijdens zijn ambtstermijn van 1529 tot 1556. In 1627 liet abt Edmond Jouvent - die zijn theologische studies aan de Leuvense universiteit had gevolgd en die een fervente voorstander was van de door paus Benedictus II gepropageerde monastieke studiehervorming - het refugium te Leuven omvormen tot college voor universiteitsstudenten van de kloostergemeenschap. In 1629 volgde de inhuldiging van het "Aulnecollege", dat onder de bescherming werd geplaatst van de patroonheilige van de abdij, de Heilige Bernardus.

Na de verbouwingen en uitbreidingen werd het college algemeen geprezen om zijn markant gebouwenensemble, van waaruit men een fraai vergezicht had op de benedenstad, en dat ook een boom- en wijngaard bezat en een prachtige tuin, reikend tot aan de Schapenstraat, waarin in 18de eeuw nog een tuinpaviljoen werd opgetrokken. Locatie en inplanting van het refugiehuis en nadien het Aulnecollege drukten alleszins in de periode 16de-18de eeuw een stempel op dit historisch residentiële straatgedeelte waar zich toen ook de in de onmiddellijke omgeving voorname patriciërshuizen situeerden. Een ingekleurde tekening (1726) geeft een beeld van het college: een gebouwenensemble blijkbaar opgetrokken in bak- en zandsteen, met drie vleugels van twee bouwlagen - in de linkervleugel was waarschijnlijk de kapel ondergebracht -, ingeplant rondom een vierkant voorplein en van de straat afgesloten door een gekanteelde muur waarin centraal een dito poorttoegang is opgenomen met ingeschreven boogomlijsting onder volutendecor en jaartal 1726. Aan de straat eindigen de haakse vleugels op trapgevels en aan de binnenplaats bevindt zich in de zuidwestelijke oksel een hoge vierkante toren. Deze gesloten, vierkante inplanting figureert ook op de Ferrariskaart (circa 1775).

Na de opheffing van de universiteit in 1797 werd het collegecomplex onderverdeeld in privé-woningen. Het hoekpand dat rector Kindekens in 1857 opkocht voor de huisvesting van het Amerikaans College was opgesplitst in een beenhouwerij en een "estaminet" en bevond zich in verwaarloosde toestand, getuige ook een toenmalige foto met zijaanzicht van de hoekvleugel.

Dankzij diverse giften en de Amerikaanse financiering door de "Board of Bishops" - voortaan hét bestuursorgaan van het college - kon rector John de Neve vrijwel onmiddellijk starten met de uitbreiding van het college. In een eerste fase door aankoop van verschillende omliggende eigendommen: in 1860 het belendende huis van de familie De Bruyn en aan de Schapenstraat een achterliggend pand met aanhorigheden; vier jaren later het prestigieuze herenhuis van de familie Jochams - het zogenaamde "Blauw Huys"- met neerhof, stallen, karrenhuis, remises en tuin met serre, reikend tot aan de Schapenstraat. De vermoedelijke toegangspoort tot dit herenhuis zou vanaf dan fungeren als hoofdingang van het college. Verder werden nog in 1868 aan de Karmelietenberg vier huizen aangekocht en aan de Naamsestraat in 1884 de woning "Nova Zembla", die was ingesloten door het voornoemde herenhuis.

Wegens plaatsgebrek als gevolg van het stijgende aantal studenten (185 tussen 1860 en 1870 en 231 tussen 1880 en 1890) en gezien de verwaarloosde toestand van sommige gebouwen werd nog tijdens de Neves ambtsperiode overgegaan tot een intense verbouwingscampagne die werd voortgezet door zijn opvolgers, de rectoren John Willemsen en Jules De Becker - een bijzonder dynamisch figuur -, en die progressief zou resulteren in het huidige uitzicht van het college.

De werken werden in 1888-1889 ingezet aan de Karmelietenberg met sloop van de in 1868 aangekochte panden en de bouw van een monumentale vleugel in neogotische stijl, naar ontwerp van architect Joris Helleputte.

Helleputte’s langsvleugel sloot aan op de bestaande hoekvleugel van het vroegere Aulnecollege. De nieuwbouw omvatte beneden een hal, een ruim auditorium, infirmerie en rookkamer en op de twee bovenverdiepingen telkens dertien kamers, toegankelijk vanuit een brede gang aan de tuinzijde.

In 1892-1893 volgde aan de Naamsestraat de bouw van een eenbeukige kapel naar ontwerp van de Oost-Vlaamse priester Petrus Van Loo (1847-1926), die onder meer in het Leuvense ook actief was bij de bouw in 1889 van het voormalige klooster van Scheut (Vlamingenstraat). Ten zuiden van de kapel werd in 1894 de bijkomende ingangspoort heropgericht, ten noorden een straatafsluiting met hekwerk gerealiseerd door Helleputte en in 1895 werd achterin een bijgebouw opgetrokken met keuken en eetzaal op de begane grond en professorenverblijf op de bovenverdieping. Dat zelfde jaar kwam het college ook in het bezit van twee loten beneden aan de hoek Karmelietenberg-Schapenstraat, waartoe onder meer het régencepaviljoen van het vroegere Aulnecollege behoorde. Langs beide straten werd in 1899 een nieuwe omheiningsmuur opgetrokken.

In 1905 onderging de hoek Naamsestraat-Karmelietenberg een zichtbepalende verbouwing. De oude vleugel van het vroegere Aulnecollege, waarin het Amerikaans College in 1857 was opgestart, werd gesloopt en ter plaatse bouwde architect Vincent Lenertz (1864-1914) een imposante L-vormige uitbreiding die onderdak moest bieden aan een 120-tal seminaristen en waarin een lesauditorium en bibliotheek waren voorzien. Aan de Karmelietenberg diende hiervoor echter de Helleputtevleugel met drie traveeën te worden ingekort. Opgetrokken in een eclectisch getinte neogotische stijl, ging de nieuwe bouw nu samen met de neogotische kapel een binnenplein omsluiten.

Bij de viering van zijn vijftigste verjaardag in 1907 was het Amerikaans College dus uitgegroeid tot een indrukwekkend gebouwencomplex en gold het als een internationaal gerenommeerd missie- en seminariecollege dat, zoals rector de Becker er op wees, sinds zijn oprichting 16 bisschoppen en aartsbisschoppen en 658 priesters had gevormd ten behoeve van de Verenigde Staten. Amper vijf jaren later onderging het college opnieuw een transformatie toen Vincent Lenertz het voormalige herenhuis, het "Blauw Huys", in 1913-1914 vergrootte met incorporatie van de in 1895 gebouwde eetzaal/keuken. Aan de Naamsestraat werd de dwarsvleugel ten zuiden met twee traveeën uitgebreid - met als gevolg dat de hoofdtoegangspoort tot het college diende te worden verplaatst - , aan tuinzijde werd het complex uitgebouwd, en bovenop het geheel kwam er één verdieping bij.

Al deze verbouwings- en moderniseringswerken gingen hand in hand met de zich wijzigende profilering van het college in functie van de tijdsgeest en de kerkelijke evolutie in de Verenigde Staten. Organisatorisch was tijdens de voorbije periode het onderwijs aanvankelijk toegespitst op een korte, praktische vorming van missionarissen. Hiertoe werd de cursus theologie binnen het college onderwezen door Jezuïeten en diverse Leuvense universiteitsprofessoren. Op vraag van het Amerikaanse episcopaat onder leiding van bisschop C. Maes en met de inzet van collegerector J. De Becker werd, tot verbetering van het onderwijs, in 1898 door de K.U.Leuven, naast de doctoraatsopleiding, opnieuw een volledige basisopleiding theologie (afgeschaft aan de Universiteit in 1877) ingevoerd, de "Schola Minor", die werd ingericht binnen het Amerikaans College en in 1906 werd aangevuld met een opleiding filosofie. Hiermee greep een verschuiving plaats van missiecollege - temeer daar de Verenigde Staten vanaf 1908 officieel niet langer een missiegebied waren - naar seminariecollege, waar voortaan toekomstige Amerikaanse priesters een gedegen opleiding kregen in functie van hun parochiewerk en onderwijstaken in de VS en waarvan de afgestudeerden beschouwd werden als alumni van de Katholieke Universiteit Leuven. Door de wet van 1911 verkreeg de Universiteit rechtspersoonlijkheid, waardoor het Amerikaans College eigendom van de Universiteit werd, doch haar onafhankelijkheid behield en onder de verantwoordelijkheid stond van de Amerikaanse bisschoppen.

Hoewel de Leuvense binnenstad enorme schade had geleden tijdens de twee Wereldoorlogen, bleven de gebouwen van het collegecomplex gespaard. Gedurende de Eerste Wereldoorlog werden lokalen ter beschikking gesteld als spoedhospitaal en reservemagazijnen voor voedsel en kleding en werd er ook tijdelijk een groot deel van het stedelijke kunstpatrimonium bewaard. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden ook de boeken - gered uit de brand van de universiteitsbibliotheek - hier ondergebracht en na de oorlog fungeerde het college nog gedurende vier jaren als universiteitsbibliotheek en ook als studentenpedagogie. In 1952 werd het Amerikaanse College terug in zijn vroegere functie hersteld en kende het opnieuw een bloeiperiode onder het rectoraat van Thomas F. Maloney: na amper drie jaren telde het 144 studenten uit 26 verschillende Amerikaanse bisdommen.

Inmiddels werd sinds het Tweede Vaticaans Concilie en vanaf de jaren 1970 - na de splitsing van de Leuvense universiteit - het vormingsonderricht grondig aangepast. Het college fungeert nu als een meer internationaal gericht seminariecollege en studentenhuis met een gediversifieerd programma, waar onder meer naast een interne priesteropleiding voor pastoraal werk in Noord-Amerika in associatie met de Leuvense universiteit priesters, religieuzen en leken zijn gehuisvest voor het behalen van academische graden in de theologie, filosofie en canoniek recht of het volgen van specifieke sabbat- en zomerprogramma’s. Gelijklopend met deze heroriënteringen ondergingen ook de collegegebouwen een aantal moderniseringen. In 1963 door architect Y.G. Moreau (Brussel) een gedeeltelijke herinrichting en aanpassing van het oude herenhuis, en ernaast aan tuinzijde de verbouwing met uitbreiding van restaurant en keuken, recreatiefaciliteiten en studentenkamers. In 1988 ging onder leiding van architect J. Martens een nieuw renovatieproject van start waarbij de Helleputtevleugel grondig werd heringericht en heringedeeld, en aan tuinzijde een constructie met trapkoker en een beglaasde gelijkvloerse galerij werden toegevoegd.

In 2007 had de plechtige viering plaats van het 150 jarige bestaan van het Amerikaans College. Tot op vandaag blijven hier seminaristen zich voorbereiden op hun priesterschap in de VS.

Beschrijving

Het Amerikaans College is ingeplant op een ruim, nagenoeg rechthoekig hoekterrein dat begrensd wordt door de Naamsestraat, de Karmelietenberg en de Schapenstraat en dat van west naar oost een opvallend niveauverschil vertoont.

In zijn huidige configuratie vormt het college een complex en beeldbepalend gebouwenbestand waarvan aan Naamsestraat de oudste kern gevormd wordt door een aangepast, overwegend eind 18de-eeuws voormalig herenhuis met voorplein en 16de-eeuwse hoofdtoegang. Hieraan paalt ten zuiden een kapel van 1892-93 (priesterarchitect P. Van Loo) met aanleunende sacristie en een bijkomende ingang. De hoek met de Karmelietenberg wordt ingenomen door een L-vormige vleugel van 1905 (architect V. Lenertz) die samen met de kapel een klein binnenplein omsluiten. Aan de Karmelietenberg sluit een langsvleugel aan van 1888-1889 (architect J. Helleputte). Naast recentere uitbreidingen ten slotte, omvat het college een ruime ommuurde tuin, waarin aan Schapenstraat een tuinpaviljoen (1734) grenst.

Hoofdingang

De hoofdingang aan Naamsestraat verleent toegang tot een voorplein en is opgenomen in een vrij hoge, in 1913-1914 deels aangepaste en ingekorte bakstenen muur met kalkzandstenen sokkel, voorzien van een met visgraatmotief afgelijnde afschuining.

De poortdoorgang klimt in oorsprong minstens op tot de 16de eeuw en was vermoedelijk eertijds de oude poort van het vroegere "Blauw Huys", die echter in 1913-1914 werd verplaatst voor de twee traveeën brede uitbreiding van de herenwoning door V. Lenertz. Meerdere auteurs identificeren deze poort echter ook als de oorspronkelijke, verplaatste toegangspoort van het voormalige Aulnecollege en volgens J.A. Dick werd deze in opdracht van rector De Becker nagenoeg volledig gereconstrueerd met hergebruikt materiaal.

De houten dubbele poortdeuren, opgeklampt en met recent (2006) vernieuwde onderdeur, zijn gevat in een kalkzandstenen rondboogomlijsting in laatgotische stijl: fraaie, meerledige profilering met rondstaaf op geringde polygonale sokkel; booglijst over de zijmuren omgetrokken tot cordons. Erboven prijkt een tijdens het rectorschap van J. De Becker (1898-1931) toegevoegd, bekronend zandstenen rondboognisje met loofwerkdecor en Onze-Lieve-Vrouwebeeld, te midden van het ingelaste chronogram: "COLLEGIO AMERICANO SUO BENEDICAT VIRGO" (1914).

Het voorplein, dat recent (2007) werd heraangelegd en nog een relict bewaart van een oude pomp, is deels overdekt (1963) en van de straat afgesloten door een bakstenen muurafsluiting (1894, J. Helleputte) met zandstenen plint, hardstenen afzaten en decoratief hekwerk tussen de pijlers met arduinen topstukken onder ezelsruggen, waarop de initialen "CA" van "Collegio Americano" figureren.

Het voormalige herenhuis

In zijn huidig voorkomen vormt dit pand een drie bouwlagen hoge, verankerde baksteenbouw met verwerking van kalkzandsteen en gedeeltelijk andere natuursteen, afgedekt door een gecombineerd leien mansarde- en zadeldak met dakvensters. Zijn oorsprong gaat terug tot een oudere constructie, het zogenaamde "Blauw Huys", dat opklom tot de 16de eeuw en einde 18de eeuw verbouwd werd tot een herenhuis in classicistische stijl. Op een briefhoofd van 1900, een oude prentkaart en het verbouwingsplan van 1913 door V. Lenertz figureert dit pand als een twee bouwlagen hoog T-vormig volume met een oost-west-georiënteerde dwarsvleugel met drie traveeën aan Naamsestraat en een noord-zuid-langsvleugel met zes traveeën aan het voorplein, het geheel onder gekruist schild- en afgesnuit zadeldak. De twee traveeën brede linker uitbreiding van het haakse straatvolume en de verhoging tot drie bouwlagen van het volledige pand dateren van Lenertz’ verbouwing in 1913-1914.

Tot op heden is de oude kern in de rechtse straatgevel nog duidelijk afleesbaar, namelijk in de benedenbouw met zijn afgeschuinde kalkzandstenen sokkel, afgelijnd door een zigzagmotief, de sporadische resten van een parement met kalkzandsteenlagen en de nog oorspronkelijke hoekkettingen. Voorts vertonen de nog originele 18de-eeuwse straat- en pleingevels een regelmatig geordonneerde classicistische opstand met rechthoekige vensters in een vlakke kalkzandstenen bandomlijsting met trapeziumsluitsteen: een opstand die door V. Lenertz stilistisch werd aangehouden in zijn uitbreiding en verbouwing. Markant zijn verder ook de fraaie ingangsdeuren in Lodewijk XVI-stijl, met hun typerende rechthoekig geprofileerde ooromlijstingen op hoge neuten, met trapeziumsluitsteen en een bekronende gelede druiplijst: in het haakse straatvolume gerecupereerd van de oorspronkelijke zijgevel; in de eerste zuidelijke pleintravee blijkbaar uitgevoerd in kopiërende stijl.

Aan tuinzijde kregen de achtergevels, die nog deels hun vroegere ordonnantie behielden, naderhand (1963?) een halfsteens bakstenen voorzetparement, waardoor de vensters met hun zand- en natuurstenen dagkanten verdiept in het gevelvlak kwamen te liggen en voorzien werden van een hoekblokkenomlijsting en hardstenen lekdrempels. De verandavormende uitbouw en de vier bouwlagen hoge aanpalende uitbreiding ten zuiden dateren van de verbouwingen van 1963.

Interieur

Het interieur bewaart nog een aantal fraaie onderdelen van de 18de- 19de-eeuwse inrichting. Onder meer de centrale traphal met zwartgrijze marmeren tegelbevloering, sober stuclijstwerk en een sierlijke eikenhouten bordestrap in Lodewijk XVI-stijl, met marmeren aanzettrede en een met rozetten en festoenen gesculpteerd trappaal. Verder nog een fraai receptiesalon in classicerende stijl, met driedelig stucplafond, parketvloer en markant gedetailleerde zwartwit marmeren schouw met houten schouwboezem met Lodewijk XVI-decor De overige vertrekken werden recent nagenoeg bijna volledig aangepast. Wel bleven onder een gedeelte van dit voormalige herenhuis ook nog resten bewaard van een oudere, deels trapsgewijs overwelfde kelder, die later werd ingericht als wijnkelder.

De kapel

Ten zuiden van de hoofdtoegang aan Naamsestraat situeert zich de door priester Petrus Van Loo ontworpen laat neogotische kapel van 1892-1893 met in het verlengde de sacristie, een éénlaags gebouw onder plat dak met bakstenen straatgevel voorzien van een natuurstenen plint en drie kruisvensters en ernaast, een in 1951 verbrede en aangepaste poortdoorgang (1894) in een geprofileerde, natuurstenen steekboogomlijsting die leidt naar een klein binnenplein.

De naar het zuiden georiënteerde, transeptloze kapel - onderkelderd als gevolg van de terreinhelling - met éénbeukig schip van vier traveeën tussen begrenzende puntgevels en een lager koorgedeelte met één rechte travee en driezijdige sluiting, werd opgetrokken in baksteen met ruim gebruik van natuursteen voor het lijstwerk en afgedekt met een zadeldak met recente (2007) leien bedekking, sporadisch onderbroken door kleine houten dakkapellen met windbordaflijning.

De opbouw is getypeerd door de ritmische geleding van de versneden steunberen, die aan de straatgevel aanzetten ter hoogte van een diepe sokkelafschuining, en door de aflijning met meerledige en gevarieerde baksteenfriezen, waaronder lijsten met overhoekse en platte muizentand. De spitsboogvensters - driedelig in het schip en de rechte koortravee, gedrukt en tweedelig in de koorsluiting - zijn gevat in breed geprofileerde omlijstingen onder booglijsten met gestrekte uiteinden en zijn in de koppen voorzien van minder of meer uitgewerkte traceringen, waaronder drielobben en vier- en zespassen. Een flamboyantere versie hiervan markeert het brede, vierdelige venster in de noordelijke voorpuntgevel, waar in een spitsboognis in de top een beeld van Onze-Lieve-Vrouw prijkt. De opgeklampte toegangspoort met zwaar uitgewerkte hanghengsels is gevat in een natuurstenen spitsboogomlijsting met rijkelijk geprofileerd beloop, onder een booglijst omkranst door loofwerk en bekroond door een kruisbloem.

Interieur

Voor de inrichting van de kapel werd beroep gedaan op Leuvense ateliers. Het interieur was oorspronkelijk voorzien van een polychrome afwerking met onder meer sjabloonpartijen, figuratieve voorstellingen waaronder engelenfiguren en de twaalf staties van de kruisweg, in 1903-1904 uitgevoerd door Oscar Algoet (1862-1937), bekend neogotisch schilder van de Leuvense groep rond Joris Helleputte en diens opvolger Pieter Langerock. In de jaren 1960 werd de kapelruimte echter witgeschilderd; het koor werd recent nog (2004) ten dele rood overschilderd. Ook zijn heden het originele beeldhouwwerk en mobilair - voornamelijk schenkingen van toenmalige familieleden, vrienden en alumni - deels verwijderd, werd de bevloering vervangen door een grijze tegelvloer en de originele glasramen na beschadiging tijdens de Tweede Wereldoorlog vervangen door de huidige.

Vandaag vertoont de kapel dus een versoberde inrichting, overkluisd door kruisribgewelven en spitsbogige gordelbogen, aan de muren in het schip opgevangen door kraagstenen in vorm van gereduceerde gebundelde colonnetten met bladwerkkapitelen en aanzettende baldakijnen ter bekroning van de thans verdwenen beelden. In de doksaaltravee zijn de schragende consoles versierd door engelenfiguren met banderol waarop ten westen het opschrift "LAUDATE DOMINUM", ten oosten "CANTATE DOMINO". Kraagstenen, kapitelen en baldakijnen zijn rijkelijk verguld en al dan niet polychroom beschilderd met groen, rood en blauw. De doksaalbalustrade vertoont een fraai ajour met spitsbogen en vierpasmotieven. In de smallere koorpartij worden de gordelboog en overwelving geschraagd door gebundelde en - in de koorsluiting - door enkelvoudige colonnetten met gelijkaardige kapitelen, op geringde en polygonale sokkels. In de westwand bevindt zich een vergulde natuurstenen nis met ingeschreven drielob en vierpas- en bloemmotieven in de zwikken. Naast enkele in het college verspreide stukken, bewaart de kapel nog een deel van zijn mobilair uit de jaren 1893-1905, vervaardigd door de Leuvense neogotische ateliers. De colorietrijke glasramen dateren van 1961-1970 en zijn van de hand van Roger Daniels (Hasselt): deze in het koor stellen de Zeven Sacramenten voor, de acht laterale glasramen van het schip Het leven van Maria en boven het doksaal De zending van de Apostelen.

De Lenertzvleugel

Voor de hoekinvulling Naamsestraat/Karmelietenberg realiseerde V. Lenertz in 1905 een vrij imposant L-vormig gebouwenensemble rondom het vanuit de Naamsestraat toegankelijke, heraangelegde binnenplein.

Qua opbouw opteerde hij architecturaal voor een expressieve eclectisch getinte architectuur met traditionele, laat neogotische vormgeving. De vleugels die als gevolg van het niveauverschil van het terrein drie tot vier en een halve bouwlagen hoog zijn, tellen aan beide straten respectievelijk drie en negen traveeën. Hoge, steile leien zadeldaken, afgeschuind boven de smallere kopgevel aan Naamsestraat, dekken het geheel af en zijn doorbroken door overwegend een dubbele rij houten dakkapellen, boven de dakrand voorzien van een pittoreske windbordaflijning. Opgetrokken in een kleurrijke combinatie van rode bak- en witte natuursteen met verwerking van blauwe hardsteen, vertoont het geheel een kenmerkende opstand met, boven een hoge getrapte sokkel met kopiërende zigzagaflijning, de karakteristieke speklagen, een geprononceerde omlopende waterlijst als duidelijke scheiding tussen beneden- en bovenbouw en begrenzende hoekkettingen. Verder kruisvensters, met tussenstijlen doorgetrokken over de verdiepte borstweringen tussen de twee bovenverdiepingen, en tweelichten in de halve bovenste bouwlaag. De bredere vensterpartijen met drielichten worden in de frontgevel aan Naamsestraat en in de toegangstravee aan Karmelietenberg geaccentueerd door hoger opgetrokken trapgevelconstructies onder zadeldakjes, met pinakelelement of topstuk. Voor een decoratief effect zorgen verder de veelvuldige sierankers, ijzeren pirons en de windwijzer in vorm van een arend ter bekroning van de noordelijke zijtrapgevel.

Markant is de uitwerking van de afgeschuinde hoek in vorm van een lancetboog met in de kop het zegel van de Verenigde Staten en inscriptie "EX PLURIBUS UNUM" op banderol, onder een consolevormende sculptuur die symbool staat voor het college: een indianenbuste met gekruiste armen op de borst tussen laurierbladeren, kruis en korenaren. Auteur hiervan is de gekende Leuvense beeldhouwer Paul Roemaet (1865-1938), lid van de Gilde van Ambachten en Neringen: zijn woning met beeldhouwersatelier gevestigd te Leuven, Diestsevest 40 (ministerieel besluit 08.09.1995) was in 1903 gebouwd door V. Lenertz met wie Roemaet het meest samenwerkte in de periode 1892-1914.

De binnenpleingevels die gelijkaardig zijn opgevat vertonen op de eerste twee bouwlagen ten westen opeenvolgend steekboogvormige en rechthoekige vensters en ten zuiden een deels beglaasde bakstenen uitbouw geschraagd door een I-balk en centrale, geringde ijzeren colonnet. Met uitzondering van de kruisvensters uiterst links in de trapgangtravee en de tweelichten op bovenste bouwlaag, is de tuingevel geritmeerd door steekboogvensters boven verdiepte borstweringen. De beglaasde galerij is een recente toevoeging (1988).

Interieur

Inwendig werd het complex gedeeltelijk aangepast aan de nieuwe noden. De oostvleugel hoek Naamsestraat bezit twee grote, recent heringerichte ruimten. In de noordvleugel zijn de voormalige studentenkamers gesitueerd aan weerszij van een centrale gang met nog oorspronkelijke bevloering van rode, beige en zwarte tegels in geometrisch verband. Opmerkelijk zijn hier de twee traphallen: monumentale granieten bordestrappen met tussenmuren, tudorboogvormige doorgangen met al dan niet geprofileerde booglijst en centrale tussenmuurzuil voorzien van decoratieve cannelures en kapitelen in vorm van gesculpteerde indianenhoofden - mogelijk eveneens van de hand van P. Roemaat - en een bouwinscriptie, en afsluitingen door smeedijzeren hekken met fijn slingerwerk en lotus- en bloemmotieven.

De Helleputtevleugel

De door Helleputte in 1888-1889 gebouwde vleugel aan de Karmelietenberg vormt een lang rechthoekig volume, half vrijstaand, drie bouwlagen hoog en sinds Lenertz’ uitbreiding (1905) tien traveeën breed. Het hoge, ten westen afgeschuinde leien zadeldak was oorspronkelijk doorbroken door karakteristieke kleine dakkapellen met uitgesneden windbordaflijning. Het huidige uitzicht met grote getrapte dakvensters dateert van 1901, toen de zolder heringericht werd voor bijkomende slaapruimten. De vleugel vertoont een strakke vormgeving in ingehouden neogotische stijl, opgetrokken in baksteen met gebruik van witte natuursteen voor de hoek- en negblokkenomlijstingen en voor de sokkel met opvallend hoogteverschil door het steile straatverloop; verder ook verwerking van blauwe hardsteen voor de kruisen, boven- en onderdorpels van de vensters en de sokkelaflijning. In tegenstelling tot het symmetrische ritme van de kruis- en kloostervensters in de langsgevel - de benedenvensters werden recent, in 1988 ingebracht - , werd de eerste bredere hoektravee - waarachter de traphal schuil gaat - opgevat als een trapgevel met boven de rechthoekige deur een ongelijke ordonnantie met alternerend drielichten en kruisvensters, op verspringend niveau.

Op de hoektravee na vertoont de tuingevel een zelfde uitzicht, met bijkomend op de begane grond gelijkaardige kruisvensters. De uitbouw met wenteltrap, de gelijkvloerse galerij en de verhoging van de hoektravee dateren van de moderniseringswerken in 1988.

Tijdens deze werken werd ook het gebouw intern grondig heringericht en -ingedeeld, waarbij onder meer de oorspronkelijke gietijzeren zuilenstructuur verdween.

Het tuinpaviljoen

Achteraan in de tuin bewaart het collegecomplex nog een statig 18de-eeuws gebouwtje in régencestijl, eertijds deel uitmakend van het Aulnecollege en doorgaans - op basis van een bewaarde herdenkingssteen - 1734 gedateerd. Later werd het gedeeltelijk heringericht als memoriekapel.

Het vormt een klein, door een leien zadeldak afgedekt één bouwlaag hoog volume, op nagenoeg vierkante plattegrond, met achtergevel uitziend op de Schapenstraat. Opgetrokken in baksteen vertonen de bepleisterde voor- en zijgevels een typerende verticale en horizontale geleding. Gekoppelde hoekpilasters, met meerledige lijsten en profielen en ingediepte schachten met fijn gedetailleerde régencemotieven, flankeren de segmentboogvormige ingangsdeur in de hoofdgevel en de kleine dito vensters met houten roedeverdeling in de zijgevels, telkens onder een booglijst en hogerop een blind ovaalvormig medaillon met bladversiering. Als aflijning een omlopend, breed gekornist entablement met karakteristiek panelendecor en als bekroning van de voorgevel een driehoekig fronton met panelen waartussen in een centraal medaillon een cartouche met putti en wapen van de Aulne-abdij. De houten deur met dubbele panelen en bovenstuk is versierd met schelp- en strikmotieven, putti en medaillons met kelken en kruis. Aan de achterzijde zijn de koperen, accoladevormige hanghengsels zichtbaar. Het gebouwtje paalt met een blinde bakstenen tuitgevel met vlechtingen en schouderstukken en kruisvormige smeedijzeren piron aan de Schapenstraat.

Interieur

De gestucte, wit en crèmekleurig beschilderde binnenruimte vertoont een gelijkaardige uitwerking met pilaster- en entablementgeleding: de hoekpilasters met Ionisch kapiteel schragen de platte gewelfribben van het kruisgewelf met centraal cirkelmotief. Voorts decor met zelfde blinde ovale medaillons en zwart en wit marmeren tegelbevloering in ruitpatroon. In de zuidwand een herdenkingssteen met gebeiteld opschrift: "D.O.M. MELCHIOR/ GRUNINCK/ PRESIDENT DU/ COLLEGE D.AULNE/ A. LOUVAIN LE/ 31 MARS 1734". In de noordwand een recentere steen met opschrift: "DE BECKER MEMORIAL CHAPEL/PRAY FOR ALL THE RECTORS /VICE-RECTORS PROFESSORS/ AND ALUMNI/ OF THE AMERICAN COLLEGE/REQUIESCANT IN PACE AMEN". Het geprononceerde, vergulde régencedecor evenals het witgeschilderd houten altaar dateren vermoedelijk van de latere, gedeeltelijke herinrichting als memoriekapel.

Tuin

Achteraan het complex werd de bijzonder ruime en sterk hellende tuin begin 20ste eeuw en in een recentere periode heraangelegd. Opgedeeld en voorzien van overbruggende trappenpartijen, werd het zuidelijke gedeelte grotendeels vergraven voor de aanleg van sportinfrastructuur en beneden aan Karmelietenberg en Schapenstraat voorzien van randbeplanting, naast het voormalige Aulnepaviljoen; het een bouwlaag hoge garagegebouw dateert van 1957 (architect F. Vandendael). Het noordelijke gedeelte behield gedeeltelijk zijn helling, voorzien van een stijgend pad, en tuin met heraangeplante bomen.

De tuin is sinds 1899 aan twee zijden volledig ommuurd door een met panelen versierde bakstenen muur, aan de Karmelietenberg met getrapte beëindiging, aan de Schapenstraat met huidig uitzicht sinds 1907.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Vlaams-Brabant, archief Monumenten en Landschappen: Ferrariskaart.
  • Stadsarchief Leuven, Modern Archief, dossier 46841 (bouwvergunning 08.08.1887 en 09.01.1888), dossier 51531 (bouwvergunningen 22.01.1891 en 12.02.1894), dossier 55671 (bouwvergunning 04.06.1894), dossier. 61002/87467 (bouwvergunning 23.03.1899), dossier 66687 (bouwvergunning 29.06.1905), dossier 68989/69035 (bouwvergunning 23.05.1907), dossier 67752 (1913), dossier 74849 (bouwvergunning 17.07.1913), dossier 98166 (bouwvergunning 26.07.1937), dossier 108558 (bouwvergunning 20.02.1951), dossier 119808 (bouwvergunning 21.08.1957), dossier 117767/5647 (bouwvergunning 04.07.1963); Dienst Urbanisatie dossier U88/235 (bouwvergunning 17.06.1988); Primitief Kadasterplan 1813-1819/1825, Kadasterplan circa 1850.
  • KADOC K.U.Leuven, documentatiemateriaal "Joris Helleputte en de Leuvense neogotische ateliers".
  • Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Fototheek, A16990, A114368, A87538, B166844, B169394-169403.
  • BERLIERE U., Ordre des Citeaux. Abbaye d’Alne, in Monasticon Belge, deel 1, Luik, 1973, p. 329-342.
  • CODD K.A., DICK B.G., The American College of Louvain: America’s Seminary in the Heart of Europe, Herent, 2007.
  • COOMANS TH., Kerken in neostijlen in Vlaanderen. Ontwikkeling en implementatie van een methodologie voor de bescherming en de monumentenzorg van het negentiende-eeuwse kerkelijk architecturaal patrimonium in Vlaanderen, Eindverslag, K.U.Leuven-KADOC, 2003.
  • DEREZ M., Enkele geschiedkundige en architecturale aantekeningen over de Leuvense cisterciënzercolleges van Aulne en Villers, in Bernardus en de Cisterciënzersfamilie in België 1090-1990, Leuven, 1990, p. 333- 336.
  • DICK B., Het Amerikaans College in Leuven van 1898 tot 1951, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven, 1998.
  • LAMBERTS E., ROEGIERS J. (onder leiding van), De universiteit te Leuven 1425-1985, Leuven, 1988, p. 276-278, 285, 295, 301-305, 381-386.
  • MAES K. (red.), Joris Helleputte. Architect en politicus 1852-1925, Leuven, 1998, Oeuvrecatalogus p. 170-172, 274, 283, 285.
  • MEULEMANS A., Atlas van Oud Leuven, Leuven, 1981, p. 289-291.
  • MEULEMANS A., Oude Leuvense straten en huizen. De Naamsestraat, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, deel 14 (1), Leuven, 1974, p.18-29.
  • ORLENT M., Neogotische kerkenbouw in Noord-Limburg, in Monumenten en Landschappen, 18/1, 1999, p. 25-36.
  • PAESMANS G., Renovation of the American College. Historical Study, onuitgegeven script, 1985.
  • PEETERS M., Gids voor oud Leuven, Antwerpen-Bussum, 1983, p. 175.
  • Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot op heden, Antwerpen, 2003, p. 341-342, 377, 394.
  • REUSSENS E., Documents relatifs à l'histoire de l'université de Louvain, Leuven, 1881-1903, IV, p. 479-486.
  • SAUTER J.D., The American college of Louvain (1857-1898), Leuven, 1959, p. 174-181.
  • STAES J., VLASSAK W., Het Amerikaans College, in L.G.B.-krant, jaaargang 5, nummer 1, Document 71, 1990, p. 36-49.
  • UYTTERHOEVEN R., Leuven weleer 3. Langs de Oude Universiteit naar het Begijnhof: Grote en Oude Markt en de Naamsestraat, Leuven, 1987, figuren 85a-c, 86b.
  • VAN DER HEYDEN J., The Louvain American college: 1857-1907, Leuven, 1909, p. 78-79, 196-205, 319-331.
  • VAN EVEN E., Louvain dans le passé et dans le présent, Leuven, 1895, p. 233, 506-507, 545, 599.
  • 550 jaar universiteit te Leuven 1425-1975 (tentoonstellingscatalogus), Leuven 31 januari-25 april 1976, p. 530.
  • VAN ITTERSON A., Les Cisterciens et l’Université de Louvain, Rochefort, 1970, p. 5-17.
  • VERMEIRE R., met medewerking van BESSEMANS L., Joris Helleputte en de Leuvense neogotische ateliers, Leuven, 1997.
  • American College
  • Tertio Archief 2007 T370

Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. & Mondelaers L. 2009: Aulnecollege [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128388 (geraadpleegd op ).


Aulnecollege ()

Voormalig refugium van de cisterciënzerabdij, circa 1627 gebruikt als tehuis voor de studenten van de kloostergemeenschap. Aanpassingen en nieuwbouw in de loop van het tweede kwart van de 17de eeuw. Opgeheven in 1797 en onderverdeeld in privéwoningen. Sinds 1857, Amerikaans college.

Laatgotische onderbouw van de voorgevel en poort (circa 1540). Overigens heropgericht in classicistische stijl einde 18de eeuw. Uitbreiding in neogotische stijl tijdens de 19de eeuw (kapel en linkervleugel). Achteraan in de tuin, kapel (of paviljoen) in régencestijl uit midden 18de eeuw met van stucwerk voorziene gevels.


Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs:  Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Aulnecollege [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42154 (geraadpleegd op ).