is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed College van Premonstreit
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument College van Premonstreit: voorgevel
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd monument Premonstreitcollege: historisch complex en pomp
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed College van Premonstreit
Deze vaststelling was geldig van tot
Ingeplant tussen de Charles Deberiotstraat (noord) en het voormalige Atrechtcollege (zuid) vormt het vlak aan de Naamsestraat gelegen voormalige College van Premonstreit de historische kern van het huidige, tot aan het Sint-Donaaspark (oost) uitgebouwde Instituut voor Natuurkunde.
In 1571 namen de abten van de premonstratenzerabdijen Averbode, Park, Grimbergen en Ninove gezamenlijk de beslissing een college op te richten dat bestemd werd voor de huisvesting en opleiding van hun kanunniken, meer bepaald met het opzet eigen theologieprofessoren te vormen. Het college werd op de huidige locatie ondergebracht in het toenmalige refugiehuis van Grimbergen en na de nodige aanpassingen officieel geopend op Kerstmis 1573. Kort nadien zouden ook de overige norbertijnenabdijen zich bij dit project aansluiten, uitgezonderd de abdij van Floreffe die in 1628 zelf een college te Leuven stichtte. Buiten de tijdelijke leegstand en de bezetting door soldaten tijdens de religieuze en politieke crisisjaren in het laatste kwart van de 16de eeuw en de daaropvolgende dringende herstellingswerken, zijn tot nog toe geen verdere gegevens gekend omtrent de bouwhistoriek, noch met betrekking tot het uitzicht van dit complex.
Midden 18de eeuw bevond het oude college zich in ruïneuze toestand en besloot men over te gaan tot sloop. Het nieuwe college, dat tot stand kwam in 1753-1755, werd opgevat als een ommuurd ensemble met, naar model van het Franse hôtel, de collegevleugel of "corps de logis" ingeplant "entre cour et jardin", toegankelijk vanuit de Naamsestraat via een poort en een voorplein met begrenzende bijgebouwen; achter de hoofdvleugel lag een uitgestrekte groenten- en lusttuin. Opgetrokken in een vroege, nog classicerend barokgetinte Lodewijk XV-stijl, werd volgens archivalia voor het ontwerp vermoedelijk beroep gedaan op Grégoire Godissart (1708-1780), lekenbroeder van Averbode, die reeds voor deze abdij de oostelijke kloostervleugel (circa 1740) had gerealiseerd. Herinrichtingsplannen bewaard in het Stadsarchief van Leuven en vermoedelijk daterend van circa 1818 geven een idee van de vroegere (oorspronkelijke?) ruimte-indeling van de twee hoofdverdiepingen en tonen de vroegere toegang tot het gebouw op niveau van de verhoogde begane grond, bereikbaar vanuit het binnenplein via een imposante bordestrap met dubbele traparm.
Als gevolg van de Franse Revolutie en de opheffing van de Universiteit (1797) verloor het college tegen het einde van de 18de eeuw definitief zijn oorspronkelijke functie. Het bood nu opeenvolgend onderdak aan het Oostenrijkse leger en tussen 1800 en 1802 aan het Gerechtshof van Eerste Aanleg; nadien deed het ook geruime tijd dienst als hospitaal. Door de Stad ter beschikking gesteld van de pas opgerichte Rijksuniversiteit (1817), ging het college voortaan fungeren als wetenschappelijke instelling: in 1818 werden er de kabinetten van natuur- en delfstofkunde in ondergebracht. Deze herbestemming ging vanaf dan gepaard met diverse herinrichtingen en aanpassingen in functie van zijn verdere uitbouw als "Instituut voor Natuurkunde" in de loop van de 19de en 20ste eeuw. Zo onder meer de uitrusting met verschillende laboratoria, practicaruimten en leslokalen, en gelijklopend ook de inpassing van een betonstructuur. In 1930 werd door ingenieur-architect E. Goethals - ter plaatse van de vroegere tuin - het instituut ten oosten uitgebreid met een gebouwencomplex rond een binnenplaats, dat echter geteisterd werd tijdens de Tweede Wereldoorlog en door dezelfde architect vervangen werd door het huidige U-vormige complex. Gelijktijdig werd ook, achter de collegevleugel, het toen nog hoger gelegen binnenplein afgegraven tot op het niveau van de Naamsestraat.
Inmiddels hadden de oude collegegebouwen ook uitwendig een aantal aanpassings-, herstellings- en restauratiewerken ondergaan. Omstreeks 1888 diende de grote statietrap aan het voorplein afgebroken te worden omwille van zijn slechte staat. Door een tekort aan financiële middelen bleven de plannen voor een nieuwe trap echter onuitgevoerd; bovendien oordeelde men dat de voorgevel zonder statietrap daarom niet minder "gracieus" was. Vanaf dan betrad men het college ter hoogte van het souterrain; op de hoofdverdieping werd de vroegere toegangsdeur vervangen door een venster. In 1898 werden herstellingen uitgevoerd aan de omheiningsmuur, met afwerking in cement voor bovenlagen en dekstenen; in 1903 volgde de gedeeltelijke afbraak en restauratie van de monumentale toegangspoort, met - op het schrijnwerk na - hergebruik van de oorspronkelijke materialen, en in 1924-1925 werd de afsluitingsmuur gereconstrueerd. Voorts is er nog sprake van herstellingen aan de bedaking en vervanging van het schrijnwerk eind 19de eeuw en na de Tweede Wereldoorlog.
In 1942 werd de voorgevel van de 18de-eeuwse collegevleugel beschermd als monument (besluit van 26.11.1942).
Opgetrokken in 1753-1755 in vroege Lodewijk XV-stijl, vertoont het voormalige Premonstreitcollege typologisch een karakteristieke configuratie met achteruit gelegen collegevleugel, ingeplant aan een ruim rechthoekig voorplein dat geflankeerd is door lage dienstgebouwen en van de straat is afgesloten door een omlopende muur waarin centraal aan de Naamsestraat de toegangspoort is opgenomen.
Aan het voorplein is de evenwijdig met de Naamsestraat ingeplante collegevleugel monumentaal opgevat, met drie bouwlagen - de als souterrain opgevatte benedenbouw fungeert heden als begane grond - en in totaal dertien traveeën, onder een licht ingebogen leien schilddak, doorbroken door dakvensters met frontonbekroning en dakkapellen met afgesnuit zadeldakje ten oosten.
De majestueuze voorgevel (beschermd als monument sinds 1942) is volledig bezet met een parement van Gobertangesteen, gecombineerd met blauwe hardsteen voor de rechthoekige en gebogen deur- en vensteromlijstingen. In zijn symmetrische opbouw, die horizontaal en verticaal gearticuleerd wordt door profileerde of meerledige cordons en pilasters met schijnvoegen, ligt het hoofdaccent in het drie traveeën brede middenrisaliet. Voorzien van steekboogvensters en een centraal schouderboogvormig bel-etagevenster - sinds circa 1890 ter vervanging van de vroegere toegangsdeur - , wordt deze statige gevelpartij bekroond door een halsgevel met pseudo-fronton en voluten, voorheen verfraaid met bolornamenten. In de centrale rondboognis, omringd door een met rocailles vermengde loofwerkslinger, prijkte tot de Franse Revolutie het beeld van de Heilige Norbertus, stichter van de norbertijnenorde alias premonstratenzerorde en patroonheilige van het college. De benedenbouw is geritmeerd door korfbogige vensters en deuren in een omlijsting met trapeziumsluitsteen en imposten.
De bakstenen achtergevel echter is uiterst sober gehouden: hier beperkt het gebruik van kalkzandsteen zich tot de deur- en vensteromlijstingen, de steigergaten en - ter hoogte van het heden opengewerkte souterrain - de boven een dubbele laag ijzerzandsteenblokken nog zichtbare oorspronkelijke plint, die verwijst naar het vroegere grondniveau dat na de Tweede Wereldoorlog werd verlaagd. Voorts wordt de gevelordonnantie bepaald door het strakke ritme van de getoogde bovenvensters met afgeschuinde negblokken en bovendorpels en - in de blijkbaar later verhoogde (zie steigergaten) en als verdieping opengewerkte bovenste partij - haast vierkante vensters met ontbrekende bovendorpels. In de geaccentueerde toegangstravee zijn de muuropeningen gevat in een vlakke omlijsting, met bijkomende imposten voor de deur.
De door een centraal dakvenster, steigergaten en linkse hoekketting gemarkeerde zichtbare noordelijke zijgevel vertoont een gewijzigde ordonnantie, die deels is aangegeven door de behouden sporen van kalkzandstenen negblokkenomlijstingen.
Als heden nagenoeg enig zichtbaar onderdeel van de oorspronkelijke 18de-eeuwse binneninrichting bewaart het souterrain nog zijn traveegewijze overkluizing door gedrukte tongewelven met gordelbogen, al of niet gestuct met geprofileerd lijstwerk of panelendecor, en ten oosten door hangkoepelgewelven die centraal geschraagd worden door vierkante pijlers; verder bleven hier ook typische houten panelendeuren bewaard, beschilderde afgeschuinde zandstenen rondbogige en vlakke korfbogige deuromlijstingen met trapeziumsluitsteen en imposten.
Haaks op de collegevleugel sluiten aan weerszij van het voorplein de aanhorigheden aan, één bouwlaag hoog onder leien mansardedaken en opgetrokken uit baksteen. De pleingevels zijn opengewerkt door deels vernieuwde korfboogvormige deur- en vensteropeningen; het centrale venster behield nog zijn oorspronkelijke zandstenen negblokken en booglijst met sluitsteen op imposten. Het plein zelf, inmiddels heraangelegd, fungeert vandaag grotendeels als parkeerplaats.
Aan de Naamsestraat markeert de vrij robuuste, in gemengde laatbarok- en Lodewijk XV-stijl uitgewerkte poort de toegang tot het collegecomplex. De dubbele houten vleugelpoort is gevat in een spiegelboogvormige omlijsting van blauwe hardsteen, plastisch uitgewerkt met langgerekte voluten met régence getinte motieven op de schachten, verder acanthusbladvormige sluitsteen en consoles, flankerende voluten met rocailles en een sterk geprofileerd hoofdgestel onder een bekroning met zware cartouchevormige rocaille waarin het bouwopschrift "COLLEGIUM CANONICORUM PRAEMONSTRATENSIUM 1755" staat vermeld. De achterzijde van de poort is gelijkaardig opgevat, op de sobere verdiepte schachten met spiegeldecor na; in de cartouche figureert dezelfde inscriptie, met uitzondering van het jaartal. Tijdens de restauratie van 1903 werd de poort gedeeltelijk afgebroken: de nog bewaarde oorspronkelijke cartouches met opschriften zijn heden tentoongesteld op het binnenplein.
In contrast met de hoge monochrome voorgevel van de collegevleugel toont de omlopende afsluitingsmuur een geprononceerde bak- en kalkzandstenen materialencombinatie. Plint, cordons, spaarvelden en pseudo-pilasters zorgen voor een opvallend lijnenspel, dat echter aan de Charles Deberiotstraat voorbij de knik werd achterwege gelaten. Naast het voormalige Atrechtcollege wordt deze muur onderbroken door een nis waarin een publieke waterpomp staat, in de volksmond gekend als "Pomp van ’t groot verdriet". Opgericht in 1754 stond deze echter eertijds meer straatinwaarts, zoals blijkt uit de lokalisatie van de put tijdens wegeniswerken. Voor de verplaatsing, volgens prentkaarten te situeren tussen 1860 en 1918, werd het lage zuidelijke collegegebouw ietwat ingekort en de aanleunende pomp gedeeltelijk ingewerkt in de bedaking. Binnen het straatbeeld vormt deze waterpomp in blauwe hardsteen alleszins een opvallend element door zijn elegante Lodewijk XV-vormgeving met gecombineerde rechthoekige en zeszijdige schacht versierd met bossage, spiegeldecor met rocaillemotieven, sierlijke profiellijsten, bekronende vaas, en een nog bewaard mechanisme met fraai gedetailleerd smeedijzerwerk.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Naamsestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: College van Premonstreit [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42157 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.