Ingeplant op de hoek met de Collegeberg vormt het Heilige-Geestcollege een omvangrijk complex met gesloten, rechthoekige aanleg, gevormd door drie verblijfsvleugels en een poortvleugel die een rechthoekig ereplein omsluiten; aan tuinzijde een nagenoeg vierkante aanbouw tegen de hoofdvleugel en een langgerekte vleugel tot onderaan de Collegeberg.
De stichting van het Heilige-Geestcollege – ter ere van de Zeven Gaven van de Heilige Geest – gaat terug tot 1442 wanneer de Leuvense patriciër Ludovicus de Rycke het brouwershuis "Hollant", op de hoek van de Naamsestraat met de Collegeberg schenkt aan de in 1432 opgerichte Faculteit van Theologie. Deze schenking, officieel bekrachtigd op 5 juni 1445, had tot doel huisvesting en onderhoud te verzekeren voor zeven arme theologiestudenten. Rond 1462 verkreeg het college van de stichter ook zijn eigen woning met bijhorende tuin en wijngaarden. In 1513 volgde de schenking door de weduwe van Liebrechts van Meldert van het hoekpand met de Sint-Antoniusberg op voorwaarde dat het als presidentsverblijf werd ingericht. Na aankoop van de tussenliggende panden kon het college voortaan beschikken over het ganse bouwblok tussen Sint-Antoniusberg en Collegeberg waarna werd gestart met een geleidelijke vernieuwing. In 1523 laat Cornelius Braen tussen de tuin en de stichterswoning aan de Naamsestraat een nieuwe vleugel optrekken bestemd voor de zaterdagse disputen en als presidentsverblijf. In 1554 werd aan de Naamsestraat, wellicht ter vervanging van het brouwershuis, door aartsdiaken en kanunnik van Tongeren Corteel de zogenaamde Corteelvleugel opgericht. In 1614 werd ook de stichterswoning gesloopt en vervangen door een nieuwe refter met keuken waardoor een grosso modo U-vormige aanleg ontstond.
Intussen was het college sinds 1561 en dit ingevolge de uitzonderlijk rijke dotaties opgesplitst in een Klein en een Groot Heilige-Geestcollege, elk met een eigen beheer en president maar onder het rechtstreeks gezag van de faculteit theologie. In tegenstelling tot het Groot zou het Klein Heilige-Geestcollege op de hoek met de Sint-Antoniusberg na openbare verkoop in 1807 worden opgesplitst in particuliere woningen. Het werd in 1940 afgebroken en in gelijkaardige stijl heropgetrokken.
Begin 18de eeuw betekende voor het Groot Heilige-Geestcollege de start van een ingrijpende en groots opgevatte renovatie, die vrijwel de ganse eeuw in beslag nam en beslissend was voor de huidige gesloten configuratie en vormgeving.
In 1719 werd begonnen met de sloop van de Corteelvleugel (noord) die in 1721-1731 werd vervangen door een nieuwe vleugel die naast studentenkamers ook een mooie kapel in régencestijl bevatte. Van 1727 dateert de oprichting van een poortvleugel langs de Naamsestraat (oost) wat wordt bevestigd door het (nu verdwenen) chronogram aan de binnenzijde van de poort "praesIDIo spIrItI canCtI ConsUrreXIMUs". Ontwerper van beide vleugels was J.A. Anneessens (1687-1754) die onder meer de verbouwingen van de abdij van Grimbergen (1710-1715) en de voorgevel van het Luikse prinsbisschoppelijke paleis (1737) realiseerde en vanaf 1733 als hofarchitect ook werkzaam was op de Hofberg in Brussel en in de hertogelijke residentie van Tervuren.
In 1764 werd de zuidvleugel naar de straat toe verlengd en in 1769 werd in de achterliggende tuin, langsheen de Collegeberg, een bijkomende vleugel opgericht. Deze campagne werd vermoedelijk geleid door de Leuvense landmeter J.N. Corthout die enkele jaren later de kerken van Bierbeek en Lubbeek zou vergroten. De hele operatie werd in 1790 afgesloten met de bouw van de monumentale hoofdvleugel met aansluitende presidentswoning. Op het einde van de 18de eeuw bood het prestigieuze complex huisvesting aan een 125-tal studenten.
In tegenstelling tot vele universiteitsgebouwen kwam het Groot Heilige-Geestcollege na de Franse Revolutie en de opheffing van de universiteit in 1797 niet in privé-bezit maar werd bij decreet van 2 april 1804 toegewezen aan de stad Leuven die er een gemeenteschool in onderbracht. Kort na de oprichting van de Katholieke Universiteit Leuven in 1835 werd het door de stad aan de universiteit in erfpacht gegeven waarna de theologiestudenten er opnieuw en dit tot op heden hun intrek nemen. Tijdens de bombardementen in de nacht van 11 op 12 mei 1944 werd het college zwaar beschadigd. De wederopbouw die in 1950-57 werd gerealiseerd onder leiding van architect Frans Vandendael uit Heverlee gaf aanleiding tot eindeloze onderhandelingen en besprekingen onder meer omdat men het interieur een meer sober en actueel karakter wilde geven, meer in overeenstemming met de bestemming. Ook diende het wederopbouw- en restauratieproject rekening te houden met een gewijzigde rooilijn. Tijdens deze campagne werd het college ook uitgebreid met de straatbelijnende, grote vleugel langs de Collegeberg en dit ter vervanging van de kleinere, 18de-eeuwse vleugel. In 1983 werd achteraan een overdekte garage gebouwd met bovenliggend sportveld.
Sinds 1995 is het college opnieuw in het bezit van de Spoelberchcollectie – een verzameling van schilderijen, meubelstukken, zilverwerk en porselein die in 1907 door Charles de Spoelberch de Lovenjoul aan de universiteit werd geschonken – en die nu, na restauratie, werd ondergebracht in de benedenzaal van de zuidvleugel.
Tot op heden bleef de historische functie van het complex bewaard en verblijven er een 150-tal studenten, nog steeds onder leiding van een president.
Het monumentale complex met gesloten, rechthoekige aanleg is opgetrokken in baksteen met rijkelijk gebruik van witte kalksteen (zandige kalksteen voor de 18de-eeuwse gedeelten) en in mindere mate van blauwe hardsteen. Afgezien van de éénlaagse poortvleugel met mansardedak tellen de overige vleugels drie bouwlagen onder gecombineerde zadel- en schilddaken. Niettegenstaande het tijdens de 18de eeuw in verschillende fasen werd opgericht en het na de Tweede Wereldoorlog deels werd gereconstrueerd toont het college een vrijwel homogeen, classicistisch karakter ontleend aan door geblokte hoeklisenen belijnde, symmetrische lijstgevels met strakke, naar boven toe verjongende ordonnantie en een paviljoen- of risalietvormig beklemtoonde middenpartij. De indruk van homogeniteit wordt nog versterkt door het uniformiserende effect van het naoorlogse schrijnwerk, meer bepaald van de ramen met kleinhoutverdeling en de afgesnuite dakkapellen.
Westvleugel (1790 en na de Tweede Wereldoorlog). De voorgevel van de parallel met de straat en naar de binnenkoer gerichte, elf traveeën brede hoofdvleugel in Lodewijk XVI-stijl is, op de twee uiterste traveeën na, volledig uitgewerkt in witte natuursteen. De iets hoger opgetrokken, vijf middelste traveeën vormen een paviljoenvormig accent, horizontaal belijnd door een architraaf en een brede kroonlijst met klossen en tandlijst waarboven een bekronende, hardstenen balusterattiek. Volgens Van Even vormde een nu verdwenen octogonale koepel de ultieme bekroning. Het sokkelvormende gelijkvloers met imitatiebanden en zware puilijst wordt geritmeerd door verdiepte rondboogvensters met sluitsteen en hardstenen dorpels op consoles met Lodewijk XVI-motieven. De rechthoekige vensteromlijstingen van de bovenbouw zijn geriemd, met acanthussluitsteen op de eerste verdieping, terwijl de borstweringen zijn voorzien van een paneeldecor met schijf- en rozetmotieven. Het centrale balkonvenster met smeedijzeren balustrade prononceert zich met een decoratief entablement op uitgelengde acantusconsoles. De twee, flankerende inkomtraveeën met licht vertikaal accent in de vorm van een oculusvormige, houten dakkapel met voluten en pseudo-boogfronton zijn opengewerkt met een houten vleugeldeur met waaiervormig bovenlicht in een geprofileerde rondboogomlijsting, ingeschreven in een verdiept, rechthoekig veld met trapeziumvormige sluitsteen, een schijfmotief in de zwikken en een bekronend paneeldecor. Links en rechts vormen de twee eindtraveeën met hun bakstenen parement en karakteristiek netwerkdecor van doorgetrokken plattebandomlijsting de overgang met de overwegend Lodewijk XIV geïnspireerde dwarsvleugels.
De bakstenen achtergevel met versoberde vormgeving telt, ingevolge de terreinhelling, een bijkomende bouwlaag in de vorm van een souterrain. Het gebruik van witte natuursteen beperkt zich tot een hoge plint, een brede kordonlijst, een poortomlijsting conform de voorgevel en de eenvoudige plattebandomlijstingen van de vensters - rechthoekig op de verdiepingen, rondbogig met trapeziumvormige sluitsteen op het verhoogde gelijkvloers.
De rechterhelft van deze tuingevel gaat grotendeels schuil achter een nagenoeg vierkante aanbouw van vier op vijf traveeën en drie bouwlagen - waaronder een deels als "cour anglaise" uitgewerkt souterrain met steekboogvensters - onder een schilddak met houten dakkapellen met driehoekige frontonbekroning. De voormalige presidentswoning toont drie identieke, door regelmatige hoekkettingen belijnde gevels met sterk horizontale ritmering ontleend aan de als druiplijst doorgetrokken vensterdorpels, de geprofileerde kroonlijst met aansluitende steigergaten en het dubbel register van identieke, grote rechthoekige vensters met geriemde omlijsting en sluitsteen met diamantkopmotief.
Noordvleugel (1721-1731 en na de Tweede Wereldoorlog). De bakstenen, Lodewijk XIV- geïnspireerde voorgevel van deze zeven traveeën brede dwarsvleugel met lage natuurstenen plint, geblokte hoeklisenen en een sterk aflijnende, forse puilijst tussen onderbouw en verdiepingen toont een drie traveeën breed middenrisaliet, gevat tussen gestapelde en geblokte pilasters die een driehoekig fronton met centraal oculus dragen. Op het gelijkvloers wordt de inkompartij geaccentueerd door een hardstenen portiek in de vorm van een serliana met gekoppelde Dorische zuilen. De rest van de gevel toont een strak lineaire ordonnantie van rechthoekige vensters in een plattebandomlijsting - met trapeziumvormige sluitsteen op het gelijkvloers en een netwerkdecor van doorgetrokken stijlen op de verdiepingen.
Ingevolge de naoorlogse rooilijnwijziging werd bij de wederopbouw de gelijkvloerse travee, zijde Naamsestraat, in het openbaar domein geïntegreerd en dit in de vorm van een hardstenen arcade van geprofileerde rondbogen met voluutsluitsteen op Dorische zuilen. Verder toont deze zijgevel op de verdieping een sobere geleding van boven elkaar geplaatste gekoppelde, rechthoekige vensters in plattebandomlijsting.
Zuidvleugel (1764 en na de Tweede Wereldoorlog) Volgens oorspronkelijke gevelopstand volledig gereconstrueerd na de Tweede Wereldoorlog, is de ordonnantie van deze dwarsvleugel, met uitzondering van de natuurstenen middenpartij in Lodewijk XVI-stijl, vrijwel identiek aan de noordvleugel. Het drie traveeën breed risaliet met geblokte hoeklisenen, geprofileerde puilijst en driehoekige frontonbekroning met centraal oculus wordt vertikaal geleed door rechthoekige vensters met geriemde omlijsting met voluutsluitsteen, op het gelijkvloers opgehoogd met een rozet- en schijfmotief. Verder borstweringen met een paneeldecor met dropmotief. De contrasterende bak- en natuurstenen zijtraveeën zijn qua opstand en decor identiek aan de eindtraveeën van de overige binnenkoergevels. De zijgevel aan de Naamsestraat is eveneens opengewerkt met een boogarcade, conform de noordvleugel, waardoor beide dwarsvleugels de lagere poortvleugel symmetrisch omsluiten.
Oostvleugel (1727 en na de Tweede Wereldoorlog). Bij de wederopbouw werd de twee bouwlagen tellende poortvleugel van Anneessens vervangen door het huidige éénlaagse, door hoeklisenen belijnde en meer achterwaarts ingeplante volume onder mansardedak, aan weerszijde geflankeerd door muurstukken met spiegeldecor. De centrale hardstenen, laatbarokke poort werd, samen met het onderste gedeelte van de hoge, omkaderende en geblokte nis gerecupereerd. De dubbele houten vleugelpoort met 1957 gedateerde makelaar is gevat in een geprofileerde hardstenen rondboogomlijsting met blind boogveld. Het geheel wordt plastisch omkaderd door schuin geplaatste, gekoppelde composietzuilen op hoge sokkel die een geprofileerd entablement en een sterk overkragende rondboog met gestrekte uiteinden schragen. Het geheel wordt bekroond met een halsvormig, op voluten uitlopend bovenstuk, met pseudo-boogfronton met festoenen en twee zittende, levensgrote engelenfiguren die met de vinger wijzen naar het inmiddels verdwenen opschrift dat volgens een oude foto als volgt luidde: "COLLEGIUM THEOLOGORUM SUB TUTELA SPIRITUS SANCTI FUNDATUM ANNO MCCCCXLII". Het centrale topstuk in de vorm een duif verdween tijdens de Franse Revolutie. De achterzijde van de poort, met verdwenen chronogram, is afwijkend opgevat als een breed uitgewerkte, hardstenen serliana met centrale spiegelboogvormige doorgang, geflankeerd door gekoppelde Dorische zuilen en pijlers die een zwaar hoofdgestel dragen.
Interieur Bij de wederopbouw en restauratie na de Tweede Wereldoorlog werd de binnenindeling gewijzigd zodat van het oorspronkelijke interieur en mede als gevolg van de oorlogsschade weinig bleef bewaard. De middenvleugel bevat nog zijn oorspronkelijk, driebeukige keldercomplex van vijf traveeën gevormd door een aaneenschakeling van nog deels beschilderde, bakstenen hangkoepelgewelven op hardstenen pijlers met zwaar basement en kapiteel, en toegankelijk via brede korfboogdeuren met negblokomlijsting in zandige kalksteen. Verder nog een doodlopende, overwelfde gang met originele natuurstenen vloer.
Het interieur kreeg een historiserende afwerking met lambriseringen en stucdecoratie. In de statige, naar de zuidhoek verplaatste traphal met grijs-zwarte marmeren vloer werd een wit natuurstenen portiek van geprofileerde rondbogen met voluutsluitsteen en rozetmotief geïntegreerd, vermoedelijk met recuperatiemateriaal. Een monumentale, Lodewijk XVI- geïnspireerde, donkergrijze marmeren eretrap met smeedijzeren leuning.
Naast panelen met fragmenten van goudlederbehang en zijdedamast bewaard in de presidentskamer bevat de hoofdvleugel eveneens een reeks olieverfschilderijen op doek die vermoedelijk eveneens gespaard bleven bij de bombardementen en hoogst waarschijnlijk tot de oorspronkelijke stoffering van het college behoren. Ze zijn overwegend 18de eeuws en worden aan de Vlaamse school toegeschreven. De noordvleugel bevat een merkwaardige, momenteel buiten gebruik gestelde "crypte" met kruisgewelven op rondbogen, volgens naoorlogs concept opgedeeld in een middengang met tien zijaltaren waar de priesterstudenten hun dagelijkse mis konden opdragen.
De kapel bevindt zich momenteel op de bovenverdieping van de noordvleugel en werd recent volledig heringericht.
Tuin. Achteraan het complex en van het sporterrein gescheiden door een betonnen keermuur bevindt zich een relatief recent, geometrisch heraangelegde tuin met parterres en lijnbeplantingen met daarnaast een monumentale Japanse notenboom (gingkgo biloba, 347).
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. & Mondelaers L. 2009: Heilige Geestcollege [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128314 (geraadpleegd op ).
Ook College der Godgeleerden genoemd. Eerste inrichting van die aard te Leuven, gevestigd in een huis op de hoek van de Naamsestraat en de Collegeberg (aan de universiteit geschonken door Louis de Rijcke in 1442 of 1447?). Uitbreiding door nalatenschap en aankopen in de loop van de zestiende eeuw. Tijdens de 17de en 18de eeuw werden de oudere gedeelten geleidelijk vervangen door nieuwe gebouwen. Zuidvleugel opgetrokken in 1614. Noordvleugel en gedeeltelijk deze die de kapel bevatte, opgericht van 1721 tot 1731: chronogram 1731 boven de gelijktijdig gebouwde poort, die ongelukkigerwijze vernield werd in 1944. Gebouw aan de Collegebergzijde uit 1769. Tegenover de poort, de hoofdvleugel in Louis XVI-stijl, 1790.
Het college werd in 1804 aan de stad afgestaan doch reeds van 1835 af opnieuw betrokken door studenten in de godgeleerdheid.
Poort en uiteinde der zijvleugels ten dele vernield in 1944; grondige restauratie en aanpassing: 1955 en 1957 (F. Vandendael).
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Heilige Geestcollege [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42164 (geraadpleegd op ).