is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Luxemburgcollege
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Luxemburgcollege
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Luxemburgcollege
Deze vaststelling was geldig van tot
Na zijn overlijden in 1596 liet Jan Mylius (de Muyle) bij testament een deel van zijn goederen na voor de stichting van een college ten behoeve van Luxemburgse studenten in de wijsbegeerte, godgeleerdheid en beide rechten. De Muyle, afkomstig uit Dudelange in het hertogdom Luxemburg en doctor in beide rechten, was in Madrid vertaler geweest in dienst van Filips II en opvoeder van de kinderen van de hertog van Alva. De organisatie van de collegestichting had Mylius toevertrouwd aan de graven Fugger. Die hadden zich in 1610 in Leuven gevestigd en kochten kort daarna een huis in de Koestraat (heden Vaartstraat) voor de uitbouw van wat het Luxemburgcollege zou worden.
De huidige college-gebouwen werden gebouwd in 1755-1767 door Jean-Baptiste vanden Dale in Lodewijk XV-stijl (rococo), volgens regelmatig grondplan geschikt rondom een binnenplaats: een centraal poortgebouw met zijvleugels aan de straatzijde en een hoofdvleugel aan de overkant van het rechthoekige binnenplein. De verbinding tussen beide vleugels werd verzekerd door twee open gaanderijen aan de noord- en zuidzijde van de binnenplaats. Het Luxemburgcollege was met een 15-tal inwonende studenten een eerder bescheiden college.
Het college werd samen met de universiteit opgeheven in 1805. In de tuin van het voormalige college werd in 1837 de neoclassicistische ruiterschool (rijschool) gebouwd (Rijschoolstraat 21-23); de collegegebouwen werden vanaf 1852 ingenomen door de Rijksmiddelbare school. De gaanderijen tussen de straat- en de hoofdvleugel werden afgebroken in de 19de eeuw. De leegstaande gebouwen zijn nu (maart 2011) in restauratie.
De vleugel aan de Vaartstraat bestaat uit een inzwenkende middenpartij met poort en twee zijvolumes van elk vijf traveeën breed. Aan de kant van het binnenplein tellen de zijvolumes een bouwlaag onder een mansardedak, aan de straatzijde wordt het dak gecamoufleerd door een tweede bouwlaag met balustrade. Ook het poortgebouw is slechts een bouwlaag hoog; het geknikte tentdak is aan de straatzijde verborgen achter een schermgevel, uitgewerkt als de tweede geleding en het fronton van de poort.
De straatgevel wordt beheerst door de monumentale poort. Die bestaat uit een geblokte hollijst van twee bouwlagen hoog, gevat tussen Toscaanse pilasters met casementen en een hoofdgestel. De hardstenen omlijsting van de doorgang is bovenaan versierd met guirlandes, voluut- en rocaillemotieven en een centraal (afgehakt) siermotief. Het opschrift in de hardstenen rocaillecartouche boven de doorgang herinnert aan de stichter van het Luxemburgcollege ('Joannes Milius'), aan de eigenlijke oprichting in 1619 door 'Joannes Ernestus' en 'Georgius Fugger', en aan het begin van de nieuwbouw in 1755. Een geprofileerde lijst scheidt de twee geledingen van de poorttravee, elk afgezet door brede Toscaanse pilasters (Gobertange kalkzandsteen) met casementen. Bovenop een attiek in blauwe hardsteen wordt de poorttravee bekroond door een hardstenen segmentfronton op voluten met centraal medaillon (thans leeg).
De straatgevels van de zijvleugels zijn twee bouwlagen hoog, horizontaal geleed door een plint en een lijst tussen de twee bouwlagen, op de hoeken gemarkeerd door brede Toscaanse pilasters in rustica. De gevels worden bovenop het hoofdgestel bekroond door een balustrade (sokkels met spiegels, zes balusters per vak). De vensters (getoogd op de gelijkvloerse verdieping, vlak afgedekt op de eerste verdieping) hebben een bandomlijsting, op de sluitstenen versierd met vrouwenhoofden in een schelpnis tussen guirlandes (gelijkvloerse verdieping) en mascarons (eerste verdieping). Bouwmaterialen zijn Gobertange kalkzandsteen (plint, pilasters, lijst tussen de verdiepen), blauwe hardsteen (vensterlijsten, balustrade) en baksteen voor het doorlopende metselwerk (plaatselijk met knipvoegen, wellicht niet oorspronkelijk).
Aan de zijde van het binnenplein heeft de poorttravee een verkropte gevel in kalkzandsteen. De geblokte pilasters worden bekroond door een hoofdgestel en een fronton. De doorgang met een rococolijst in blauwe hardsteen is gevat tussen kapiteelloze pilasters met casementen. Het plafond van de doorgang met gestuukte kooflijst en moulures is nog origineel en dateert uit het derde kwart 18de eeuw.
De zijvleugels worden doorbroken door telkens vier vensters en een deur (het linkse venster van de noordvleugel is thans omgevormd tot een deur). In de uiterste traveeën zijn de aanzetten van de verdwenen gaanderijen tussen de straat- en hoofdvleugel zichtbaar. De rococo venster- en deurlijsten zijn in blauwe hardsteen, de bovenlichten van de deuren bevatten oorspronkelijk rococo schrijnwerk. Het doorlopende metselwerk in baksteen heeft een lichtgele bepleistering (origineel 'Maria Theresiengelb' uit het derde kwart van de 18de eeuw?). De dakkapellen in het mansardedak hebben een omlijsting met voluten en worden afgedekt door een geprofileerde segmentlijst met centraal rocaillemotief.
De hoofdvleugel aan de oostzijde van het binnenplein telt drie bouwlagen onder een flauw schilddak. De dertien traveeën brede voorgevel is gevat tussen plint en hoofdgestel en op de hoeken afgezet met geblokte pilasters. De drie centrale traveeën zijn opgenomen in een middenrisaliet met kolossale orde en fronton. De vier pilasters met sterk verweerde composietkapitelen steunen op sokkels, geblokt ter hoogte van de eerste bouwlaag en vlak afgewerkt onder de vensters van de tweede bouwlaag. In het timpaan van het fronton is een oculusvenster aangebracht.
De vensters (getoogd in de eerste en tweede bouwlaag, vlak afgedekt in de derde bouwlaag) hebben een bandlijst met gesculpteerde sluitstenen. Tussen de eerste en tweede bouwlaag loopt een geprofileerde lijst. De drie dubbele deuren (twee in de zijvleugels en een in het middenrisaliet) hebben een hardstenen omlijsting met segmentboog. De vaste bovenlichten bevatten oorspronkelijk rococo schrijnwerk uit het derde kwart van de 18de eeuw.
De doorbrekingen in de achtergevel zijn, zoals in de voorgevel, getoogd (eerste en tweede bouwlaag) en vlak afgedekt (derde bouwlaag). Natuurstenen banden scheiden de bouwlagen; er is geen verticale geleding. De waaiervormige roede-indeling van het bovenlicht van de centrale dubbele deur is 19de-eeuws. De zijgevels van de hoofdvleugel zijn onversierd. Het dak van de hoofdvleugel bevat twee dakkapellen aan de westzijde, vijf aan de oostzijde en telkens twee op de dwarszijden. Bouwmaterialen voor de buitengevels van de hoofdvleugel zijn baksteen voor het doorlopend muurwerk, kalkzandsteen voor de plinten, pilasters, kroonlijsten en muurlijsten, en blauwe hardsteen voor de omlijstingen van de doorbrekingen.
Het interieur van de hoofdvleugel is volledig verbouwd geworden sinds de ingebruikname door de Rijksmiddelbare school in 1852. Nog zichtbare oorspronkelijke onderdelen zijn de moerbalken op de tweede verdieping en de bakstenen rookkanalen op de zolder. De bewaard gebleven oorspronkelijke dakkap is opgebouwd uit twee gestapelde schaargebinten met daarboven een nokbalk op geschoorde nokbalkstijlen; er zijn twee rijen flieringen (op de onderste jukdekbalk en halverwege de stijlen van het tweede schaargebint) en een gording (halverwege de schoren van de nokbalkstijlen). Een vermeldenswaardig element van de jongere inrichting is de centrale trap, vermoedelijk uit de jaren 1930, met een robuuste, geometrische vormgeving.
Auteurs: Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Vaartstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Luxemburgcollege [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42168 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.