is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Peltzcollege
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Predikherenstraat
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Peltzcollege
Deze vaststelling was geldig van tot
De woning waarin vroeger het college was ondergebracht is opgetrokken op een rechthoekig perceel dat ten westen reikt tot aan de percelen van het cultureel centrum "Romaanse Poort".
Het Peltzcollege werd bij testament van 1582 opgericht door Hendrik Daems en naar diens stiefvader Jan Peltz genoemd. Het huisvestte 10 studenten in de rechten, artes of theologie. De beurzen werden aanvankelijk enkel toegewezen aan familieleden van de stichter of jongelingen uit zijn geboortestreek Westfalen, later ook aan studenten uit Leuven.
Het eigen woonhuis van de stichter in de voormalige Rue des Dominicains werd hiertoe in 1584 ingericht, met als provisoren de voornaamste professoren van de faculteit Theologie of Civiel Recht. Jan Peltz had zelf vanaf 1529 aan de Leuvense Artesfaculteit gestudeerd, was baccalaureaat in het civiel recht en tussen 1538 en 1567 secretaris aan de Universiteit.
Over de omvang en het uitzicht van de 16de-eeuwse woning is nog weinig geweten. Vermoedelijk was het een vier traveeën breed huis in traditionele bak- en zandsteenstijl. Volgens A. Meulemans bezat deze woning in 1571 een "hofje" langs de overzijde van de straat, aan de oevers van de Dijle.
Het college werd tijdens het presidentschap van Geldolphus Josephus Michiels in 1742 verbouwd tot een voorname woning in Lodewijk XV-stijl. De gedateerde gevelsteen aan de straatzijde verwijst naar deze bouwcampagne, waarvan eveneens weinig gegevens voorhanden zijn. Waarschijnlijk ging het om een uitbreiding van de woning, waarbij onder meer één travee van de naastgelegen woning werd opgenomen in het breedhuis. Uit deze periode dateert de deuromlijsting in rococostijl.
Na de opheffing van de Oude Universiteit werd het goed onder toezicht van de Prytanie van Saint-Cyr verkocht en op 25 februari 1807 toegewezen aan Louis-Antoine Bresson. Vanaf dan bleef het college in het bezit van particulieren. Eigenaar H.C. De Keyser liet in 1850 wijzigingen aanbrengen aan de voorgevel. In het stadsarchief van Leuven bevindt zich een bouwaanvraag tot verlaging van de raamopeningen ter hoogte van de eerste verdieping. Vermoedelijk werd tijdens deze gevelwijziging ook een bepleistering aangebracht met neo-classicistische stucwerkpanelen op de borstweringen van de bovenvensters, kregen alle vensters een geriemde omlijsting met oren en werden sierlijke smeedijzeren balustrades met gevleugelde victorinefiguurtjes voor de vensteropeningen geplaatst. Deze 19de-eeuwse gevelafwerking is inmiddels weer verdwenen. Sinds men recent de voorgevel heeft ontpleisterd is de bakstenen gevel zichtbaar. Momenteel is de woning per verdieping ingedeeld in appartementen.
Het in de 18de eeuw aangepaste herenhuis met oudere kern, die tenminste opklimt tot de 16de eeuw, is grosso modo opgetrokken op basis van een vierkante plattegrond in drie bouwlagen onder een leien zadeldak, met de nok evenwijdig aan de straat. De vergroting van het huis is zichtbaar in voor- en achtergevel en in de gewijzigde inwendige structuur.
De oorspronkelijk vier traveeën brede lijstgevel aan de Predikherenstraat is heden vijf traveeën breed, met in de rechts toegevoegde travee een 18de-eeuwse deuropening. De Lodewijk XV-spiegelboogdeur met arduinen, kwarthol geprofileerde omlijsting met imposten, neuten en decoratief schelpvormige sluitsteen onder een gebogen druiplijstje met gestrekte uiteinden heeft een sierlijk geajoureerd smeedijzeren bovenlicht.
De verankerde en ontpleisterde gevel met bakstenen opbouw boven de natuurstenen plint is verwerkt met natuursteen voor de speklagen en de negblokken van de vensteromlijstingen. De oorspronkelijke kruiskozijnen zijn verdwenen en de vervangen boven- en onderdorpels bezitten nog de sporen van verdwenen dievenstaven. Alle vensteropeningen zijn rechthoekig en deze ter hoogte van de begane grond zijn voorzien van buitenluiken.
Sporen van de gewijzigde gevelordonnantie zijn ook duidelijk herkenbaar in de onderbroken houten kroonlijst op klossen en de gevelhoge bouwnaad tussen de oorspronkelijke gevel en de uiterst rechtse travee. Het is niet duidelijk waar zich de oorspronkelijke deuropening bevond.
De oorspronkelijke 16de-eeuwse achtergevel is, door de aanbouw in de 18de-eeuw van een noordwestelijke traphal, slechts gedeeltelijk zichtbaar gebleven. Recentelijk werd bovendien de gelijkvloerse verdieping uitgebreid met een éénlaags bijgebouwtje en een veranda. Van de in oorsprong vier traveeën brede en 3 bouwlagen hoge lijstgevel uit de 16de eeuw zijn daardoor slechts de drie rechtertraveeën van de twee bovenste bouwlagen nog zichtbaar, onder een leien zadeldak met afgewolfde houten dakkapellen en een houten bebording ter hoogte van de dakgoot. De bakstenen gevel is verwerkt met natuursteen voor de traditionele elementen zoals de vensteromlijstingen, de gedichte steigergaten en de profileerde kroonlijst. De rechthoekige vensters met bewaarde kwarthol geprofileerde negblokken vervatten vernieuwd houten schrijnwerk, vermoedelijk uit de 19de eeuw. Ook de arduinen onderdorpels ter hoogte van de tweede bouwlaag zijn vernieuwd.
De 18de-eeuwse traphal werd toegevoegd aan de linkertravee van de 16de-eeuwse woning, één travee van het ten noorden aanpalende woonhuis daarbij inpalmend. Het volume is opgetrokken in baksteen onder een leien, gerestaureerd mansardedak en ter hoogte van de tussenverdiepingen met rechthoekige muuropeningen opengewerkt, die met geprofileerde negblokken omlijst zijn.
Enkel de kelder, de gang, traphal en zolderverdieping konden worden bezocht. De gewijzigde structuur van het college is ook duidelijk in het interieur merkbaar.
Aan straatkant bevat de woning een waarschijnlijk in de 19de eeuw vernieuwde kelder met troggewelven op metalen balkjes, terwijl onder de achterbouw oudere kelders bewaard zijn gebleven, die ten minste opklimmen tot in de 16de eeuw.
Op de begane grond leidt een in de 18de eeuw toegevoegde noordelijke gang naar het achterin gelegen trappenhuis. De gang is afgedekt met een eenvoudig stucplafond met fijn, rechthoekig lijstwerk en bezit een recentere zwart-witte tegelvloer met dambordpatroon.
Het trappenhuis bewaart een 18de-eeuwse eikenhouten bordestrap met balusters, een gedraaide trappaal met bolornament en een opmerkelijke spil versierd met hangend bolornament. In de traphal is ter hoogte van de benedenverdieping de voormalige buitenmuur met verankering van de naastgelegen woning zichtbaar.
Op de zolderverdieping zijn de oorspronkelijke moer- en kinderbalken uit de 18de eeuw bewaard gebleven en zijn zelfs twee moerbalken van de oudere woning gerecupereerd en hergebruikt als pijlers, met nog zichtbare insnijdingen die oorspronkelijk voorzien waren voor de kinderbalken. Ook het oorspronkelijke dakgebint, met een kenmerkende opbouw met hanenbalken, pen- en gatverbindingen en beluikte dakkapellen is bewaard gebleven.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Predikherenstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Peltzcollege [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42172 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.