Het Van Dalecollege bevindt zich in de Naamsestraat, op het hoogste punt van de binnenstad van Leuven. De site wordt begrensd door het tracé van de eerste stadsmuur in het zuiden, de Schapenstraat in het westen en het Raamstraatje, een vroegere brandgang, in het noorden. Het gebouwencomplex bestaat uit vier vleugels uit de 16de en vroege 17de eeuw rond een groot vierkant binnenplein en, in het noorden, drie 18de-eeuwse vleugels rond een smalle, rechthoekige binnenplaats. Het college ontstond uit een laatmiddeleeuwse woning die vanaf de tweede helft van de 16de eeuw werd uitgebreid in zuidelijke en westelijke richting. Na meerdere herbestemmingen (Schuil- en Werkplaats van Liefdadigheid, ouderlingengesticht, meisjeslyceum) kwam het college in 1971 in bezit van de Leuvense Universiteit. Momenteel herbergt het complex naast studentenkamers verschillende diensten van de studentenvoorzieningen van de K.U.Leuven.
Het Van Dalecollege werd in 1569 opgericht door de Antwerpenaar Pieter van Dale (1504-1582), doctor in beide rechten, kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Antwerpen en deken van de Sint-Martinuskerk te Aalst. Zoals bij de meeste colleges lag de klemtoon op huisvesting en levensonderhoud van minder bedeelde studenten, hoewel de stichter bij het verdelen van de beurzen vaak eigen familie en stad- of streekgenoten een voorkeursbehandeling gaf. Een twaalftal studenten in de artes, theologie of rechten vonden een onderkomen in een laatmiddeleeuws huis met tuin, wijngaard en stallingen. Het huidige diephuis aan het Raamstraatje, aansluitend op de oostvleugel van het college, gaat in kern terug tot deze laatmiddeleeuwse woning. Sporen ervan zijn nog zichtbaar in de kelder met kruisgewelven van het diephuis. Het laatmiddeleeuwse huis werd tussen 1569 en 1572 vergroot in zuidelijke richting als deel van de nieuwbouw van vier vleugels rond een vierkant binnenplein. Deze toestand is afgebeeld op een gravure van J.B. Gramaye uit 1606. De naar een kloosterpand verwijzende opzet van vier vleugels met kapel rond een binnenplein was uniek in het toenmalige Leuven. In de 16de en 17de eeuw werd het Van Dalecollege beschouwd als een van de mooiste universiteitsgebouwen. De Spaanse en Oostenrijkse landvoogden vertoefden er regelmatig tijdens hun bezoeken aan de stad. Een cartouche met jaarmerk 1668 op het middenrisaliet van de voorgevel aan de Naamsestraat verwijst naar een tweede grote bouwcampagne. Aan de Naamsestraat werd de trapgevel van de vroegere stadswoning verwijderd om een lange voorgevel te creëren. Ook het middenrisaliet in de voorgevel werd toen verbouwd, zoals weergegeven op de gravure van Gramaye die hier een andere vormgeving laat zien dan het huidige middenrisaliet. In de 18de eeuw werden ten noordwesten van de oudste kern een nieuwe woning voor de president van het college gebouwd, geflankeerd door twee dienstvleugels rond een smalle rechthoekige binnenplaats. Verschillende interieurs werden ingericht of opgefrist volgens de toen heersende mode met stucwerk, sierlijke schouwen, muurdecoraties en doekbehang.
Na de afschaffing van de universiteit door het Franse bestuur in 1797 werd het college eigendom van de stad Leuven. Die stelde het college ter beschikking aan de "Schuilplaats en Werkplaats van Liefdadigheid", afhangend van de administratie van openbare onderstand. In de 19de en 20ste eeuw kende het voormalige college verschillende bestemmingen. De tegen de stadsmuur aangebouwde ateliers van de vroegere "Schuilplaats en Werkplaats van Liefdadigheid" deden in de tweede helft van de 19de eeuw dienst als slaapzalen van een ouderlingengesticht. Andere bijgebouwen werden nog toegevoegd in de 20ste eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog werden de gebouwen in gebruik genomen als meisjeslyceum. In 1971, na tien jaar leegstand, kwam het college in het bezit van de Leuvense universiteit die het na een ingrijpende restauratie in de jaren 1980 herbestemde tot de dienst voor studentenvoorzieningen. 19de- en 20ste-eeuwse toevoegingen werden gesloopt en vervangen door dienstgebouwtjes. Aansluitend op de oorspronkelijke functie van het college konden na de restauratie opnieuw studenten hun intrek nemen in het gebouw.
In 2005 plande de Technische dienst van de Katholieke Universiteit Leuven een gefaseerde renovatie van het complex. In 2006 werd een dossier ingediend betreffende de restauratie van interieurs in representatieve lokalen en het koor van de kapel. Deze werken werden slechts gedeeltelijk uitgevoerd.
De grote vierkante binnenplaats van het Van Dalecollege is toegankelijk via een poort aan de Naamsestraat. De noordelijke helft van de westvleugel wordt ingenomen door de kapel, de zuidelijke helft bevatte de infirmerie van het college. Tussen de kapel en de noordvleugel geeft een doorgang uit op het kleine rechthoekige binnenplein uit de 18de eeuw. De vier vleugels rond de grote binnenplaats zijn twee bouwlagen hoog onder leien schilddaken. De voorgevel van de oostvleugel aan de Naamsestraat is 16 traveeën breed. De zevende zuidelijke travee wordt gemarkeerd door het middenrisaliet met de toegangspoort. Het metselwerk van de voorgevel is in baksteen (koppen- en strekkenlagen, met drieklezoren op de hoeken), afgewisseld met banden in kalkzandsteen. De plint, de druiplijst tussen de twee bouwlagen, de kroonlijst en de negblokken en kruiskozijnen van de vensters zijn in kalkzandsteen. Boven de vensters bevinden zich telkens twee ontlastingsboogjes. Per travee is er een dakkapel, behalve in de voorlaatste travee uiterst links en in de laatste travee uiterst rechts.
De poort naar de binnenplaats wordt gemarkeerd door een monumentaal middenrisaliet. De doorgang onder rondboog is gevat tussen Toscaanse zuilen en pilasters in blauwe hardsteen, afgedekt door een hoofdgestel met een architraaf, een fries met trigliefen en een driehoekig fronton. Op de makelaar van de poort is het wapenschild van stichter Pieter Van Dale afgebeeld, met het jaarmerk 1569. De makelaar is verder versierd met sculpturen van Paulus en Petrus in een nis, en bovenaan met een torentje dat refereert aan de campanile van de kapel van het college. De verdieping van het middenrisaliet wordt ingenomen door een verglaasde aedicula met een segmentfronton op drie Ionische halfzuilen. In het timpaan is een cartouche met het jaarmerk 1668 aangebracht. Een rechthoekige dakkapel met rondboogvensters bekroont het middenrisaliet. De poortdoorgang naar de binnenplaats wordt gedeeltelijk overspannen door een kruisribgewelf met ronde laadopening.
De gevels van de vier vleugels aan de binnenplaats worden gekenmerkt door een samengaan van traditionele bak- en kalkzandsteenstijl met Renaissance motieven geënt op de vormentaal van Cornelis Floris de Vriend (1513-1575). De onderste bouwlaag van de oost-, zuid- en een deel van de westgevel is uitgewerkt als een portiekgalerij van rondbogen op Toscaanse zuilen, uitgevoerd in blauwe hardsteen. In de hoeken steunen de rondbogen op vierkante hoekpijlers. De oorspronkelijk open portiekgalerij was al verglaasd geworden voor de restauratiecampagne op het einde van de 20ste eeuw. De bakstenen zwikken tussen de rondbogen zijn versierd met ovalen medaillons in kalkzandsteen. De portiekgalerij wordt afgedekt door een kalkzandstenen hoofdgestel met architraaf, blindfries en bloklijst. Ter hoogte van de aanzetten van de rondbogen van de vensteropeningen in de tweede bouwlaag loopt een smalle druiplijst. De gevels worden bovenaan afgedekt door een kroonlijst op voluutconsoles. De daken zijn getooid met dakkapellen. De rondboogvensters in de tweede bouwlaag van de drie vleugels en de kapel zijn een vroeg 19de-eeuwse aanpassing van de oorspronkelijke rechthoekige vensters met kruiskozijnen.
De vier vleugels rond de grote binnenplaats herbergen nu de medische, psychologische, sociale en juridische diensten van de universiteit. De tweede verdieping van de oost-, zuid- en westvleugel worden ingenomen door studentenkamers.
Het oorspronkelijke kruisribgewelf van de portiekgalerij is nog bewaard op de hoek van de west- en de zuidvleugel en in de oostvleugel, ten noorden van de poortdoorgang. De eerste verdieping van de vleugels wordt overdekt door wit geschilderde kinderbalken op moerbalken. De bevloering werd vernieuwd in de jaren 1980, plaatselijk met behoud en herstelling van de oude plankenvloeren.
In de noordvleugel geeft een dubbele deur met bovenlicht toegang tot de huidige wachtzaal van de sociale- en juridische dienst. De overdekking bestaat uit kinderbalken op moerbalken, heden met een metalen versteviging. De trapkoker wordt overdekt door een kruisgewelf. Het interieur van de ruimte achteraan rechts van de wachtzaal is met een jaarmerk in de kroonlijst in 1733 gedateerd. Het plafond wordt in drie vakken verdeeld door moerbalken met stucprofielen, gedragen door kraagstenen met gestucte cannelures. De vakken van het plafond zijn versierd met een kooflijst en gestucte moulures. Centraal tegen de wand van het vertrek bevindt zich de stookplaats. Een eenvoudig geprofileerde witmarmeren schoorsteenmantel draagt een houten boezem met kroonlijst. De boezem bestaat uit gemarmerde stijlen, dwarsstukken en panelen met centraal een gerestaureerd schoorsteenstuk.
In de oostvleugel aan de Naamsestraat bleven 18de-eeuwse interieurelementen bewaard in het tweede vertrek ten noorden van de hoofdingang. Het stucwerkplafond wordt in twee verdeeld door een balk met beschilderde motieven en twee hoofden in stucco. Twee plafondspiegels hebben in de hoeken een versiering identiek aan deze op de middenbalk. Te vermelden zijn de vier geschilderde eiken deuren met Franse sloten en een roodmarmeren schouw met schuine hoekpilasters, gebogen lijstwerk en gebeeldhouwde schelpen. Het schouwstuk met hoekpilasters is in gemarmerd hout, getooid met schelpmotieven. Alle decoratieve elementen werden meerdere keren overschilderd. De voor restauratie verwijderde beschilderde doeken met chinoiserieën zijn nog niet terug geplaatst.
De kapel bevindt zich aan de westzijde van de binnenplaats. Ze is toegankelijk via de portiekgalerij van de westvleugel waarvan ze deel uitmaakt. De eenbeukige kapel met vijfzijdige apsis werd ingewijd op 20 augustus 1571. Een insprong en trapgevel vormen de scheiding met het zuidelijke deel van de westvleugel. De noordgevel van het schip is uitgewerkt als een voluutgevel met centraal een torentje in baksteen. Het ronde torentje wordt bekroond door een kalkzandstenen klokkentorentje van drie tempietti met rondboogopeningen, blind in het bovenste tempietto. Het klokkentorentje was oorspronkelijk versierd met een beeld van de collegestichter Pieter Van Dale. Tijdens restauratiewerken op het einde van de jaren 1980 werd het bouwvallige klokkentorentje ontmanteld en opnieuw opgebouwd. De vijfzijdige apsis met rondboogvensters wordt geschraagd door naar boven verjongende bakstenen steunberen. De onderste afzaten van de steunberen zijn uitgewerkt als een driehoekig fronton, de bovenste als een segmentfronton. De overkraging van het leien zadeldak is onderaan versierd met gecanneleerde consoles. Op de koorsluiting staat een dakkapel.
Het huidige stucplafond van het schip van de kapel dateert uit de 18de eeuw. Het vervangt de oorspronkelijke overdekking uit de late 16de eeuw, waarvan nog de verminkte natuurstenen consoles zichtbaar zijn. Bij restauratiewerken kwam een 18de-eeuwse plafondschildering aan het licht. De gordelboog tussen het schip en het koor draagt een polychrome gewelfsleutel met het wapenschild van Pieter Van Dale. Boven de gordelboog, aan de koorzijde, bevindt zich een driehoekige polychrome 16de-eeuwse nis met drie kariatiden. Het koor wordt overspannen met een gotisch netgewelf met 23 doorhangende renaissance sluitstenen. De gewelfribben steunen op acht geprofileerde consoles. Bij een deel van het gewelf werd het oorspronkelijke coloriet van organische kleurstoffen gerestaureerd of nieuw aangebracht. Tegen de oostelijke wand van het koor staat het renaissance grafmonument van Pieter Van Dale. Het zwart marmeren monument met beeldhouwwerk in wit marmer bestaat uit een rondboog in rechthoekige omlijsting met een gebroken fronton. Centraal in de rondboog is er een baldakijn met draperieën in reliëf. Gebeeldhouwde figuren van het grafmonument, zoals de knielende figuur van Pieter Van Dale en allegorische personages, zijn verwijderd of verdwenen. Ook het blazoen onderaan met de wapens van Van Dale is verdwenen. Na de ontdekking van oorspronkelijke resten werden op de wanden van de kapel opnieuw maltezerkruisen aangebracht. Die waren onherstelbaar beschadigd geworden tijdens het aanbrengen van een nieuwe pleisterlaag in de 18de eeuw. De witmarmeren grafsteen van Pieter Van Dale werd stuk gehouwen en verwijderd bij de aanleg van de huidige betonvloer met tegels in blauwe steen in de jaren 1970. In de vensters van de kapel werd nieuw glas in lood geplaatst. Een 16de-eeuws eikenhouten retabel van Antwerpse makelij, afkomstig uit het Leuvense Sint-Elizabethgasthuis, sierde tot 1951 het altaar van de kapel. Via de schatkamer van het Groot-Begijnhof kwam het retabel terecht in het stedelijk museum van Leuven.
De drie gebouwen rond de smalle binnenplaats in het noordwesten van het college, de centrale presidentswoning en twee flankerende dienstvleugels, dateren uit de 18de eeuw. De binnenplaats is toegankelijk langs een poortgebouw tussen de kapel en de noordvleugel aan de grote binnenplaats. Tegen de apsis van de kapel staat een waterpomp op een pijler in blauwe hardsteen, opgericht omstreeks 1733. De pijler is versierd met spiegelboogvormige velden met régence motieven en een bekronend vaasornament. De presidentswoning is zes traveeën breed onder een leien schilddak met twee paar dakkapellen. Door de afhelling van het terrein heeft de presidentswoning een bouwlaag aan de binnenplaats en twee aan de tuinzijde. De buitengevels met gevelankers en steigergaten zijn wit bepleisterd. De getoogde vensteropeningen hebben een geprofileerde omlijsting in natuursteen. De twee dienstvleugels zijn een bouwlaag hoog onder een leien zadeldak. De bakstenen gevels aan de binnenplaats worden geleed door met baksteen of glas gedichte rondboogopeningen op pijlers in grijze klompstenen.
De zuidelijke hoekkamer en de kamer ernaast bewaren nog resten van de oorspronkelijke 18de-eeuwse afwerking. Behalve de plankenvloeren zijn de houten binnendeuren nog origineel. De onderste panelen van de deuren zijn uitgevoerd met afgeronde hoeken, de bovenste panelen met accolades, de zogenaamde chapeau de gendarme. De deuren werden opnieuw geschilderd in de 18de-eeuwse kleurstelling van blauwgrijs en Engels rood. De hoekkamer bevat een grijs-blauwe marmeren schouwmantel met schuin geplaatste stijlen en een gebogen schouwbalk met centrale schelpversiering. De geschilderde houten boezem is versierd met pilasters en een kroonlijst. Het stucwerkplafond is versierd met een in de hoeken afgeronde geprofileerde keellijst met een schelp centraal op de vier zijden. De zwikken worden in de hoeken afgeboord door een rococo ornament. Centraal op het plafond is een duif in stuc aangebracht. Door waterschade zijn een vroegere wanddecoratie op doek en lambrisering verdwenen. In het aanpalende vertrek zijn de twee vakken van het plafond versierd met een beschilderde keellijst, langs de korte zijden van de plafondvakken uitgewerkt in accolade-vorm. De moerbalk en de keellijsten zijn beschilderd met plantenslingers, de zwikken van de accolades met rococo ornamenten. De plafondvakken zijn beschilderd met florale motieven en vogels. De dienstvleugels en presidentswoning ondergingen een grondige restauratie en herbestemming op het einde van de 20ste eeuw. De noordelijke dienstvleugel en de presidentswoning werden omgevormd tot studio's voor studenten. Binnenin getuigen gootstenen nog van die vroegere functie. Na een ingreep in 2005 kregen beide gebouwen een nieuwe functie als kantoorruimte voor de dienst studentenvoorzieningen.
In tegenstelling tot andere, fragmentair bewaard gebleven tuinen van universiteitscolleges bewaart de tuin van het Van Dalecollege zijn oorspronkelijke 16de-eeuwse omschrijving. De oorspronkelijke toestand van de tuin is ons bekend uit een waterverftekening uit 1577 en de gravure van Gramaye uit 1606. Beide bronnen tonen een ommuurde tuin, in het zuiden begrensd door de eerste stadsmuur, in het westen door de Schapenstraat en in het noorden door het Raamstraatje. De naar het westen afhellende tuin was opgedeeld in drie delen. De meest vlakke zone bij de collegegebouwen werd door een muur met rondboogdoorgang afgesloten van een wijngaard en vervolgens, bij de Schapenstraat, een boomgaard.
De huidige tuinmuur is grotendeels in baksteen, met steunberen. Een beplanting van klimop en bomengroepjes vervangen de 16de-eeuwse wijn- en boomgaard. De publiek toegankelijke circa één hectare grote en terrasvormig aangelegde tuin, staat in verbinding met het Raamstraatje, een steegje dat dienst deed als begrenzingsweg tussen twee eigendommen. Het aangrenzende Rambergparkje is toegankelijk via een doorgang in de noordmuur. In de hoge bakstenen muur langs de Schapenstraat (westen) zorgt een rondboogpoortje met hekken voor een bijkomende ontsluiting. Bovenaan in de muur ingemetseld bevinden zich de twee bas reliëfs met wolvenfiguren afkomstig van de gesloopte Wolvenpoort. Tussen beide figuren werd een hardstenen gedenkplaat aangebracht volgens Van Even met tekst van de universiteitsbibliothecaris Van de Velde: "Luporum. par. quod. portae. lupinae. huic. olim. loco. contiguae. antequam. senatus. jussu. abhinc. bienno. destruetur. imminebat. in. hunc. parietem. ob. memoriam. translatum. fuit. an. dom. MDCCLXXXI. Collegium. Dalense.
Auteurs: Claes, Gerd; Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Claes G. & Debonne V. 2011: Van Dalecollege [online], https://id.erfgoed.net/teksten/139343 (geraadpleegd op ).
Het Van Dalecollege ligt op het hoogste punt van de stad, halverwege de Naamsestraat, op een onderaan versmallend, circa één hectare groot langgerekt perceel, ingesloten door de eerste stadsmuur (zuiden), de Schapenstraat (westen) en het "Raemestraetken", een vroegere brandgang (noorden).
Het Van Dalecollege werd in 1569 opgericht door de Antwerpenaar Pieter van Dale (1504-1582), doctor in de beide rechten, kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Antwerpen en deken van de Sint-Maartenskerk te Aalst. De stichting had tot doel huisvesting en onderhoud te verzekeren voor twaalf beursstudenten in de kunsten, theologie of rechten afkomstig uit Antwerpen of Aalst, met een voorkeur voor familieleden. Het college werd ondergebracht in een hiertoe aangekochte, ruime stadswoning met tuin en wijngaard, gelegen langs de Naamsestraat, op de hoek met het Raamstraatje. Deze werd in de periode 1569-1571 vergroot en geïntegreerd in een gesloten kwadraatstructuur met aansluitende kapel waarvan het huidige traditionele aspect met renaissance-middenrisaliet teruggrijpt tot een "homogeniserende" verbouwingscampagne van circa 1668 (zie inscriptie op boogfronton). In de 16de-17de eeuw werd het Van Dalecollege algemeen beschouwd als één van de mooiste universiteitsgebouwen waar de landvoogden regelmatig vertoefden bij een bezoek aan de stad. Het college kreeg zijn definitieve vorm rond 1733, toen het in Lodewijk XV-stijl werd uitgebreid met een presidentswoning en twee dienstvleugels die een tweede binnenkoer creëerden. Gelijklopend werd ook het interieur naar de toen heersende mode volledig vernieuwd met stucwerk, marmeren schouwen, doekbehang... Na de opheffing van de universiteit in 1797 werd het college aan de stad toegewezen die het ter beschikking stelde van de "Schuilplaats en Werkplaats van Liefdadigheid", afhangend van de administratie van Openbare Onderstand. Deze instelling die sinds 1868 geleidelijk evolueerde naar een ouderlingengesticht werd na de Tweede Wereldoorlog gesloten waarna de gebouwen in gebruik werden genomen als meisjeslyceum. In 1971 kwam het college opnieuw in het bezit van de universiteit die het na een ingrijpende restauratie midden jaren 1980 herbestemde tot de Dienst voor studentenvoorzieningen. Bij die gelegenheid werden recentere, onbelangrijke toevoegingen gesloopt en vervangen door enkele bescheiden dienstgebouwtjes ter hoogte van de toegang langs de Naamsestraat.
Met zijn rond twee binnenkoeren gegroepeerde, kwaliteitsvolle, stilistisch heterogene bebouwing uit de periode 16de- 2de kwart 18de eeuw en zijn rijke, overwegend Lodewijk XV-stoffering behoort het Van Dalecollege vanuit architectuurhistorisch en artistiek oogpunt tot één van de meest waardevolle en markantste Leuvense colleges.
Uitzonderlijk bleef ook de ommuurde collegetuin, begrensd door de voormalige stadswal (zuiden), de Schapenstraat (westen) en het Raamstraatje (noorden), binnen zijn oorspronkelijke, 16de-eeuwse omschrijving bewaard. Dit wordt bevestigd door de oudste voorstelling, een waterverftekening uit 1577, kort na de oprichting van het college gemaakt in het kader van een actie van de omwonenden om de gevaarlijke buskruitmolen in de Wolvenpoort te laten sluiten en door een (minder accurate) gravure van J.-B. Gramaye uit 1606. Ook de Wijkboeken uit het einde van de 17de en het begin van de 18de eeuw onderschrijven deze stelling: "..., ende hove, wyt comende van achter met eenen vrijen uytganck tot inde Schaepenstraete teghene de Wolffspoorte ... ter ie de Heversche binneporte mette vesten ter ije de Wolffsporte van onder ter iije eenen nyet doorgaenden ganck oock van onder ter iiije de scaepenstraet van onder ter ve ende de proeffstraete van voor ter vie sijden". Op de tekening van 1577 is de vanaf de Naamsestraat sterk naar beneden hellende tuin terrasgewijs opgedeeld in drie onderscheiden gedeelten. De meest vlakke zone, direct aansluitend op de gebouwen, vormt een soort plein, vermoedelijk bestemd ter ontspanning van de studenten, en was van de rest van de tuin afgesloten door een perceelsbrede muur met rondboogdoorgang. Goed beschut door deze scheidingsmuur en door de belendende stadswal bevond zich een wijngaard terwijl de rest van het perceel, helemaal onderaan de helling, in beslag werd genomen door een boomgaard. Wijngaarden waren zeker geen uitzondering in de Leuvense binnenstad als men weet dat de wijnproductie in de 14de-15de eeuw één van de rijkste inkomstbronnen was. De hoge stadswallen boden bovendien een ideale bescherming bij minder gunstige weersomstandigheden. In 1577 toonde het tracé van de stadswal tussen de Sint-Kwintenspoort (Naamsestraat) en de Wolvenpoort (Schapenstraat) die het college aan westzijde begrensde al de eerste sporen van verval.
In 1630 kreeg het Van Dalecollege de toestemming om de muur over een lengte van 50 voet (circa 14 meter) af te breken mits hem terug op te bouwen en verder te onderhouden. Kort daarop in 1642 mochten kantelen worden afgebroken om de nodige herstellingen te kunnen uitvoeren. In 1683 stortte het muurgedeelte ter hoogte van de Wolvenpoort in. Zware instortingen die respectievelijk in 1832 en 1839 plaatsvonden betekenden het einde van dit gedeelte van de eerste Leuvense ringmuur als dusdanig. Beide stadspoorten waren reeds eerder verdwenen. In 1754 was de Sint-Kwintenspoort gesloopt en vervangen door de huidige Kalvariekapel (Koninklijk besluit 25.03.1938). In 1779 verdween ook de Wolvenpoort aan de Schapenstraat. De twee bas-reliëfs met wolvenfiguren die de poort sierden werden door de toenmalige collegepresident gerecupereerd en ingemetseld in de tuinmuur langs de Schapenstraat. Deze muur die het college aan westzijde afsloot is op de tekening van 1577 voorgesteld met een trapsgewijs verloop en voorzien van een rondboogpoort. Ingevolge zware regenval stortte hij in 1979 in waarna hij volledig werd heropgemetst en opnieuw van een toegang voorzien. Bij die gelegenheid kon worden vastgesteld dat het niveau van de tuin onderaan de helling met een 5-tal meter was opgehoogd.
Aan noordzijde volgt de tuinmuur voor een deel het tracé van het Raamstraatje, een steegje dat voor de verbinding zorgde van de Naamsestraat met de Ramberg. De namen "Raemberg" en "Ramestrate" verwijzen beide naar het "Raamhof", ter hoogte van het huidige Damiaanplein – de oude Veemarkt - , waar het laken op houten ramen te drogen werd gelegd. Het reeds in de 14de eeuw vermelde Raamstraatje ("...in viculo Raemstreetken...", 1385) was één van de talrijke steegjes die als brandgang, verkortingsweg of als begrenzingsweg tussen twee eigendommen - zoals hier het geval - het oude Leuven doorkruisten. Vanaf de 15de eeuw zouden vele steegjes verdwijnen: ze werden geïncorporeerd in aangrenzende bezittingen of werden om veiligheids- of hygiënische redenen afgesloten. De sluiting van het Raamstraatje ("...Een klein Straetken oft Doorgang, alleenlyk den gebueren dienstelyk om te gaen tot de Veemerkt...") gaat terug tot 1624 toen de aangelanden van de stadsmagistraat toestemming kregen om het steegje af te sluiten maar het in geval van heirkracht (brand, alarm...) weer moesten openstellen. Nu nog is het aan beide uiteinden met een hekken afgesloten.
Op een van de twee, bij de restauratie in de jaren 1980 heraangelegde binnenkoeren bevindt zich, ter hoogte van de kapel een merkwaardige, hardstenen, pijlervormige waterpomp van circa 1733, versierd met spiegelboogvormige velden met régencemotieven en een bekronend vaasornament.
Links van het op de rooilijn ingeplante collegecomplex verleent een tussen recentere bijgebouwtjes gevat metalen hekken toegang tot een gekasseide koer en de achterliggende, bijna één hectare grote en voor het publiek toegankelijke collegetuin. De sterk afhellende, onderaan versmallende en terrasvormig aangelegde tuin met nog deels bewaarde dwarsmuur ter hoogte van de presidentswoning wordt aan de drie afgesloten door een grotendeels bakstenen ommuring, plaatselijk voorzien van steunberen. Afgezien van een taxusboom bestaat de beplanting overwegend uit klimop als grondbedekker en enkele bomengroepjes.
De huidige, ter hoogte van de Naamsestraat verdiepinghoge scheidingsmuur (zuiden) die zich meer westwaarts trapsgewijze verlaagt volgt nog steeds het tracé van de primitieve stadswal maar werd overwegend in baksteen heropgetrokken. Enkel het aanzetgedeelte ter hoogte van de Naamsestraat toont een parement van Gobertange wat zo al niet wijst op een deels bewaarde ringmuur dan toch op gebruik en herstel met recuperatiemateriaal.
In de hoge bakstenen muur langs de Schapenstraat (westen) zorgt een rondboogpoortje met hekken voor een bijkomende ontsluiting. Een achterliggende trappartij overbrugt het aanzienlijke hoogteverschil. Bovenaan in de muur ingemetseld bevinden zich de twee bas reliëfs met wolvenfiguren afkomstig van de gesloopte Wolvenpoort. Tussen beide figuren werd een hardstenen gedenkplaat aangebracht volgens Van Even met tekst van de universiteitsbibliothecaris Van de Velde: "LUPORUM. PAR. QUOD. PORTAE. LUPINAE. HUIC. OLIM. LOCO. CONTIGUAE. ANTEQUAM. SENATUS. JUSSU. ABHINC. BIENNIO. DESTRUETUR. IMMINEBAT. IN. HUNC. PARIETEM. OB. MEMORIAM. TRANSLATUM. FUIT. AN. DOM. MDCCLXXXI. COLLEGIUM. DALENSE."
De derde muur (noorden) die de tuin omsluit bevat ter hoogte van het Raamstraatje een met een hekken afgesloten doorgang. Het Raamstraatje zelf is aan beide uiteinden met een hekken afgesloten en is momenteel enkel publiek toegankelijk vanuit het naast gelegen Rambergparkje, de vroegere tuin van een herenwoning aan de Naamsestraat. Het circa twee meter brede, gekasseide en tussen bakstenen muren gevatte steegje loopt vanaf de Naamsestraat in rechte lijn langsheen het collegecomplex om vervolgens, halverwege de steile helling, bijna in een rechte hoek af te buigen richting Ramberg.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. & Mondelaers L. 2009: Van Dalecollege [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128338 (geraadpleegd op ).
Gesticht door Pieter Van Dale ten gunste van arme studenten; aangekocht pand palend aan de eerste stadsomheining in de onmiddellijke nabijheid van de Sint-Kwintenspoort.
Hoofdgebouwen opgericht in 1568-1569 (jaartallen op het gebogen fronton en de houten makelaar van de collegepoort). Gevel aan de straatzijde in traditionele stijl, ten dele nog aanknopend bij de gotiek; oorspronkelijk was rechts van de toegang de trapgevel van een ouder dwarshuis in de algemene compositie opgenomen (zie gravure in Grammaye, 1606).
De compositie van het poortrisaliet is kenschetsend voor de onwennige assimilatie van de renaissanceornamenten tijdens de 16de eeuw hier te lande: vrij heterocliet geheel van klassieke motieven overgenomen uit de Italiaanse architectuurhandboeken (voornamelijk Serlio).
Ruime binnenplaats afgezet met een renaissancistische portiekgalerij en de in 1571 ingewijde kapel die bekroond is met merkwaardig campanile.
Het interieur van het ouder, in de rechtervleugel ingebouwde dwarshuis werd inwendig in renaissancestijl aangepast, zie onder meer de behouden trap.
In de loop van de 18de eeuw werd achter de kapel een nieuwe binnenplaats aangelegd, onder meer afgezet door een gaanderij met régence-armpomp, dienstruimten en een fraai paviljoen in Lodewijk XV-stijl. Eveneens aanpassing van sommige interieurs in de bestaande gebouwen: aanbrengen van rocaille marmeren schouwen en beschilderde linnen wandbekledingen in de salons.
Na de opheffing van de universiteit, eerst eigendom van de stedelijke liefdadigheidsinstellingen. Heden Lyceum. Restauratie van de voorgevel einde 19de-begin 20ste eeuw.
Door opeenvolgende nieuwe bestemmingen werd de harmonie van het gebouw verstoord tijdens de 19de en de 20ste eeuw: onder meer dichtmetselen van de galerij uit de 16de eeuw, verwaarlozen van de kapel, overschilderen van de wandbekleding uit de 18de eeuw. Restauratie aan de gang (Katholieke Universiteit Leuven).
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L., Van Aerschot S., de Crombrugghe A., Sansen H. & Vanhove J. 1971: Van Dalecollege [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42175 (geraadpleegd op ).