erfgoedobject

Vigliuscollege

bouwkundig element
ID
42177
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42177

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Vigliuscollege
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Vigliuscollege
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Vigliuscollege of College van de Tarweschoof
    Deze vaststelling was geldig van tot

Beschrijving

Historiek

Het "Vigluscollege" ontleent zijn naam aan zijn stichter, de uit Zwichem in Friesland afkomstige Wigle van Aytta (1507-1577) - gelatiniseerd tot Viglius Aytta - , gerenommeerd humanist en doctor in de beide rechten, hoogleraar aan diverse universiteiten en medeoprichter van de universiteit van Douai (1560). In 1549 benoemd tot president van de Geheime Raad en in 1554 tot voorzitter van de Raad van State, kanselier van de Orde van het Gulden Vlies en één van de belangrijkste adviseurs van koning Filips II en landvoogdes Margaretha van Parma, gold Viglius als een invloedrijke staatsman die een vooraanstaande rol speelde binnen het centrale bestuur van de Nederlanden.

Viglius had nauwe banden met de universiteit van Leuven, de stad waar hij zelf had gestudeerd. Hiervan getuigen onder meer zijn inzet voor de verbetering van het universitair onderwijs - in de rechtsfaculteiten ijverde hij voor de toepassing van het juridische humanisme en bewerkte hij de oprichting van drie koninklijke leerstoelen -, zijn herhaaldelijke tussenkomst in de benoeming van professoren, en, nadat hij in 1562 proost was geworden van het Sint-Baafskapittel te Gent, zijn initiatief tot oprichting van een college bestemd voor 12 arme beursstudenten in de artes, theologie en kerkelijk recht. Hiertoe kocht hij in 1566 van Gaspar Schetz, heer van Grobbendonk, een groot huis in de Naamsestraat, zogenaamd "de Kersauwe", gelegen in de tweede straathelft die toen nog "Sint-Quintens strate" of "Heversche straete" werd genoemd. Het pand omvatte een grote tuin en aanhorigheden aan de Parkstraat. Dit goed zou nog worden uitgebreid door aankoop van diverse panden aan beide straten. Omgevormd tot een volwaardig collegecomplex werd het Vigliuscollege, dat onder de bescherming werd geplaatst van de Friese apostel Sint-Bonifatius, ingehuldigd op 19 oktober 1569.

Rijk gedoteerd door Filips II en door Viglius zelf dankzij talrijke renten en inkomsten van zijn diverse bezittingen, voornamelijk in Ruisbroek, Perk en Vilvoorde, zou het college de huisvesting en het onderhoud verzekeren van zes studenten afkomstig uit Friesland, bij voorkeur familieleden, en zes koralen van de Gentse Sint-Baafskerk. Hierdoor stond het college ook bekend als "Fries college" of "Gents college". Naderhand kwam ook de benaming "College van de Tarweschoof" algemeen in gebruik, verwijzend naar het hoofdmotief in het wapenschild van de stichter dat eertijds de hoofdtoegang sierde.

Buiten het feit dat de gebouwen in 1579 gedeeltelijk door brand werden geteisterd en onmiddellijk daarna werden hersteld, zijn vooralsnog geen verdere gegevens gekend omtrent de bouwhistoriek noch met betrekking tot het uitzicht van dit complex. Van 1751 tot 1755 liet de toenmalige president van het college, Guillielmus Van Linthout, grondige aanpassingswerken uitvoeren. Als auteur wordt algemeen de naam van Jacques-Antoine Hustin (1709-1787) naar voren geschoven: een belangrijke Leuvense architect die hier een aantal opmerkelijke gebouwen realiseerde, zoals onder meer het anatomisch amfitheater (1744) hoek Minderbroedersstraat, het Sint-Annacollege (1755) aan de Naamsestraat, het Hollands College (1754-1757) aan het Pater Damiaanplein en het later verbouwde Sint-Ivocollege (1775) aan de Leopold Vanderkelenstraat.

In 1755 noteert de kroniekschrijver W. Leunckens: "Dit jaer, waeren voltrocken de nieuwe bouwen die men van binnen in het Collegie den Terwen Schoof heeft gebouwt, als oock de nieuwe poorte aen de straet." Ook bij Reussens is er in oude, Latijnse teksten sprake van een vernieuwings- en "restauratie"-campagne in de periode 1751-1756 en wordt er bijkomend melding gemaakt van een bron (fontein/pomp?) midden in de site. Aangenomen mag worden dat naast de modernisering van de straatgevel door inbreng van een markante Lodewijk XV-toegangspartij en vermoedelijk ook vlak omlijste steekboogvensters - afgebeeld op 19de-eeuwse lithografieën en op oude foto’s figurerend op de bovenverdieping van de toen bepleisterde voorgevel - , de vermelde werken de verbouwing en uitbreiding van het college inhielden tot de huidige regelmatige U-vorm van het complex, met haaks op de straatvleugel twee aansluitende vleugels als symmetrische begrenzing van een ruime binnenplaats, die voorheen door een muur was afgesloten van een grote tuin reikend tot aan de Parkstraat. Deze configuratie wordt alleszins weergegeven op de Ferrariskaart van circa 1775, het primitief plan van 1813-1819/1825 en een 1835 gedateerd inplantingsplan voor paardenstallen- en infirmerie in de vroegere collegetuin. Na de sluiting van de Universiteit werd het college in 1805 overgedragen aan de Stad met recht op genot door de Staat. Het fungeerde voortaan als kazerne en huisvestte onder de benaming "Tarweschoofkazerne" opeenvolgend de Franse ruiterij, tijdens de Hollandse periode de Marechaussees en na 1830 de cavalerie- en artillerieregimenten van het Belgische leger. Vanaf 1835 startten werkzaamheden in de collegetuin die werd heraangelegd en ingericht met paardenstallen en die aan de Parkstraat een centrale poortdoorgang kreeg. De collegevleugels deden nu dienst als logementgebouw en magazijn. Uit archiefdocumenten blijkt verder dat in de jaren 1840 verschillende herstellingen aan vloeren en plafonds werden uitgevoerd en dat meerdere ruimtes werden heringericht. In 1866 diende de dakverdieping van de zuidelijke vleugel, die tijdens een brand volledig in de vlammen was opgegaan, vernieuwd te worden. Aan Naamsestraat werden voorts in de voorgevel herhaaldelijk vensters gedicht, geopend of gewijzigd, onder meer in 1879, 1898 en 1909, en ten zuiden in 1903 de huidige aanpalende muurafsluiting met poort opgetrokken ter vervanging van de oude.

Na de Eerste Wereldoorlog stond de kazerne een aantal jaren leeg. De gebouwen, die dringend aan onderhoud en herinrichting toe waren en waarin de artillerie opnieuw haar intrek nam, ondergingen een aantal aanpassingswerken in de jaren 1927-1931 waarbij onder meer een betonstructuur werd ingepast ter vervanging van de houten vloeren en trappen. Tijdens het verdere verloop van de 20ste eeuw zouden op de site van de vroegere collegetuin en ten zuiden van het complex nog diverse nieuwe constructies worden opgetrokken, onder meer een vleugel die, evenwijdig met het straatgebouw, de binnenplaats nu ten oosten ging afsluiten. Bij eigendomsoverdracht van 5 oktober 1955 stond de Stad de Tarweschoofkazerne af aan de Staat in ruil van een gedeelte van de Sint-Maartenskazerne en de De Baykazerne. Twee jaren later, in 1957, werd hier het hoofdkwartier ondergebracht van de "Belgian Pipeline Organisation" die in opdracht van de NATO een deel van het Europese pijpleidingennetwerk beheert.

In 1974 volgde een algemene, "grondige" restauratie waarbij onder meer de bedaking werd vernieuwd, de gevels een gedeeltelijke steenvervanging ondergingen, de straatgevel ontpleisterd werd en zijn huidige ordonnantie met "traditionele" kruis- en kloostervensters kreeg en het interieur in functie van de gewijzigde noden een volledig vernieuwde inrichting kreeg.

Beschrijving

Ingeplant vlak aan de Naamsestraat en samengesteld uit drie vleugels die in U-vorm een nagenoeg vierkant gekasseid binnenplein omlijnen, vormt dit besloten ensemble het historische gebouwenrestant van het eertijds ruime Vigliuscollege dat met zijn aansluitende grote ommuurde tuin een diep en geknikt langwerpig perceel innam, achteraan grenzend aan de Parkstraat. Sinds het een militaire bestemming kreeg zijn echter vanaf de 19de eeuw de oostzijde van het binnenplein, de aanpalende zone ten zuiden en de achterin gelegen site - die intussen werd heraangelegd - ingenomen door functionele gebouwen.

Hoewel resulterend van twee onderscheiden verbouwingscampagnes, een eerste tijdens het derde kwart van de 16de eeuw en een volgende kort na het midden van de 18de eeuw onder leiding van bouwmeester J.-A. Hustin, vormt het collegecomplex in zijn geheel een harmonisch ensemble van volumes die qua opbouw en vormgeving op markante wijze een behouden traditionele kern combineren met een Frans classicistisch geïnspireerde inbreng.

De vleugels die werden opgetrokken uit baksteen met verwerking van kalkzandsteen - tijdens latere aanpassingen en herstellingen en de recentere restauratie deels vervangen door verwant materiaal - zijn twee bouwlagen hoog, afgedekt door aaneengesloten leien zadeldaken, en behielden uitgezonderd ten noordwesten nog deels hun zijtrapgevels.

Aan de Naamsestraat vertoont de hoofdvleugel een opbouw met ongelijke, deels blinde travee-indeling en een typerend gebruik van natuursteen voor de plint - in de rechtse gevelpartij sokkelvormig in baksteen verhoogd onder een natuurstenen kwartholle afschuining -, voorts voor de begrenzende hoekketting rechts, de op één na gedichte steigergaten en de omlijstingen van de tijdens de restauratie in negen traveeën ingebrachte kruis- en kloostervensters. In de gevel ligt het hoofdaccent op de statige inkompartij die volledig is uitgewerkt in blauwe hardsteen. De poort is gevat in een steekboogvormige omlijsting met breed, kwarthol geprofileerd beloop op hoge neuten, voorzien van een gecombineerde voluut- en schelpvormige sluitsteen met uitbeelding van een tarweschoof, onder een gebogen hoofdgestel met opschrift "COLLEGIUM ILL.MI./ D.NI D.VIGLII 1755", het geheel geflankeerd door schuin opgestelde, geblokte pilasters. Het aansluitende bovenvenster is gevat in een gelijkaardige, doch gereduceerde en minder geprononceerde omlijsting, aan de basis verlevendigd door kantonnerende, deels vernieuwde rocailles. Eertijds was deze ingangstravee nog extra geaccentueerd door een sierlijk pseudo-boogfronton dat later evenwel - volgens oude foto’s reeds vóór 1942 - werd vereenvoudigd tot een licht gebogen en in een recentere periode (1974?) tot een rechte attiekaflijning die de vernieuwde kroonlijst onderbreekt.

De deels zichtbare en in de top gehalveerde rechtse zijtrapgevel met schouderstuk is in twee traveeën geopend door gelijkaardig aan de voorgevel omlijste kruisvensters en kleinere rechthoekige topvensters.

Rondom het binnenplein vormen de gevelopstanden van de drie vleugels visueel een quasi homogeen ensemble door het aangehouden contrasterend materiaalgebruik - mogelijk echter dat de gevels naderhand bepleisterd werden, zoals onder meer de algemene architecturale uitwerking van de zuidvleugel en een resterende cordonlijst aan de hoofdvleugel laten vermoeden -, verder ook door de nagenoeg zelfde symmetrische ordonnantie met telkens een geaccentueerde toegangstravee en een regelmatige vensterritmiek en door het horizontale lijnenspel van de plinten en de doorgetrokken, intussen vernieuwde kroonlijsten.

In de respectievelijk in negen en tien traveeën opengewerkte hoofd- en haakse noordvleugel zijn de vensters en zijtoegangen gevat in een afgeschuinde hoekblokkenomlijsting. Bouwnaden, gedifferentieerd baksteenmetselwerk, resten van speklagen en een hoekketting en onderscheiden ontlastingssystemen verwijzen hier duidelijk naar latere onder meer 18de-eeuwse aanpassingen. De zuidvleugel daarentegen vertoont een uitgesproken vernieuwende 18de-eeuwse opbouw in een vroege Lodewijk XV geïnspireerde stijl. Qua vormentaal en decor vertaalt zich dit in een zeven traveeën brede, symmetrische gevelcompositie met begrenzende hoekkettingen, brede muurdammen met panelendecor waartussen rechthoekige vensters in een geriemde omlijsting van blauwe hardsteen, en licht ingediepte en van panelen voorziene pilasters die de toegangstravee flankeren. Opvallend hierbinnen is de sterk horizontale articulatie - verder doorgetrokken over de uiterst westelijke travee - door de geprononceerde sokkel, de breed gelede waterlijst als scheiding tussen beneden- en bovenbouw, en het beëindigende cordon onder de kroonlijst. Als markering van de hoofdtravee is het bovenvenster gevat in een extra omlijsting van kalkzandsteen, voorzien van neuten, met rocailles versierde oren en een cartouchevormige sluitsteen. Opmerkelijk is de blauw hardstenen deuromlijsting met binnen een rechthoekig veld een brede korfbooglijst met kwarthol geprofileerd beloop voorzien van neuten, fors gelede imposten en een sobere voluutvormige sluitsteen, onder régence getinte velden met rozetvormige motieven in de zwikken en een bekronend, sterk geprofileerd driehoekig fronton waarin op een zandstenen schild een tarweschoof is uitgebeeld. Een nagenoeg zelfde, ietwat smallere en rondboogvormige deuromlijsting markeert de hoofdtoegang van de vleugel aan de overzijde van het plein. Hier draagt een hardstenen cartouche met tarweschoof ook een inscriptie met het devies van de stichter Viglius Aytta: "VITA MORTALIUM VIGILIA".

De brede hardstenen, steekboogvormige poortomlijsting in de hoofdvleugel, met geriemd beloop op hoge neuten, rocaillevormige sluitsteen, bekroning en cartouche waarin eveneens een tarweschoof is uitgebeeld, lijkt stilistisch van recentere datum, wellicht(?) gelijktijdig met de vernieuwing van de poortrocailles in de straatgevel. Midden op het gekasseide binnenplein staan links en rechts twee pompen in blauwe hardsteen. In tegenstelling tot deze aan de noordzijde, waarvan gedeeltelijk de pijlervormige schacht met mechanisme bewaard bleef, vertoont de vermoedelijk uit het midden van de 18de eeuw daterende zuidelijke pomp, met nog grotendeels behouden mechanisme, een elegante vormgeving met een aan de vier zijden ingebogen en met spiegels gedecoreerde schacht, bovenaan belijnd door een cordon en afgewerkt door een meerledig geprofileerde bekroning.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Vlaams-Brabant, archief Monumenten en Landschappen, Ferrariskaart.
  • Stadsarchief Leuven, Modern Archief, dossier 34265 (bouwvergunning 03.06.1879), dossier 61014 (bouwvergunning 20.10.1898), dossier 65389 (bouwvergunning 13.08.1903), dossier 71196 (bouwvergunning 10.09.1909), Naamsestraat map 21 (09.08.1974); Domein en patrimonium. Onroerende goederen. Naamsestraat: dossier 3018 (1835, 1839, 1840, 1847, 1866, 1927, 1931), dossier 3022 (1873-1874); Kaarten en Plannen 19, Primitief Kadasterplan 1813-1819/1825; Fotocollectie Naamsestraat.
  • Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Fototheek, A87540, B20614, B20629, A28460, A69043.
  • DE PROUW R., Leuven, een garnizoenstad, 1830-1940. (afstudeerwerk Koninklijke Militaire School 1988-1989), p. 13, 23-24, 39-40.
  • DE VOS L. (e.a.), Leuven, ook een garnizoenstad, Koninklijke Militaire School, 1989.
  • LAMBERT J., La fondation du Collège de Viglius à Louvain, in Miscellanea Historica in honorem Leonis van der Essen. Universitatis Catholicae in oppido Lovaniensi iam annos XXXV Professoris, deel II, Brussel-Parijs, 1947, p.711-724.
  • LAMBERTS E., ROEGIERS J. (onder leiding van), De universiteit te Leuven 1425-1985, Leuven, 1988, p. 61, 111.
  • L.G.B.-Krant, jaargang 22, nummer 2, 2007, p. 10.
  • MEULEMANS A., Atlas van Oud Leuven, Leuven, 1981, p. 284-290.
  • MEULEMANS A., Oude Leuvense straten en huizen. De Naamsestraat, in Mededelingen van de Geschied-en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, deel 14 (3-4), Leuven, 1974, p. 167.
  • MOENS S., Het architecturale patrimonium van de Oude Universiteit in de achtiende eeuw. Beeld van de verlichting, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven 1985, p. 367-369.
  • PEETERS M., Gids voor oud Leuven, Antwerpen-Bussum, 1983, p. 174-175.
  • REUSSENS E., Documents relatifs à l'histoire de l'université de Louvain, III, Leuven, 1881-1903, p. 289-307.
  • UYTTERHOEVEN R., Leuven weleer 3. Langs de Oude Universiteit naar het Begijnhof: Grote en Oude Markt en de Naamsestraat, Leuven, 1987, figuur 81c.
  • VAN EVEN E., Geschiedenis van Leuven geschreven in de jaren 1593 en 1594 door Willem Boonen, Leuven, 1880, p. 428.
  • VAN EVEN E., Louvain dans le passé et dans le présent, Leuven, 1895, p. 571, 573, 594, 657.
  • VAN EVEN E., Louvain Monumental, Leuven, 1860, p. 298.
  • 550 jaar universiteit te Leuven 1425-1975 (tentoonstellingscatalogus), Leuven 31 januari-25 april 1976, p. 89-90, 295-296.

Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Vigliuscollege [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42177 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.