Villerscollege ()

Historiek

Zoals de naam aangeeft huisvestte het voormalige Villerscollege student-monniken uit de Brabantse cisterciënzerabdij van Villers. De abdij bezat al sinds het einde van de 13de eeuw huizen in de buurt van de Vaartstraat, onder andere een refugiehuis dat werd verbouwd onder abt Francon Calaber (abt 1459-1487). Al kort na de stichting van de Leuvense universiteit studeerden er abten en monniken uit Villers in Leuven, zoals Gerard van Rotselaar alias van Leuven (abt 1433-1446) en Jean Regnault (abt 1503-1524), die in 1506 zijn in Parijs begonnen studies verder zette in Leuven. Aan een verbouwing van het refugiehuis door abt Henri Van der Heyden (abt 1620-1647) herinnert een gedenksteen uit 1637, ingemetseld in de noordvleugel van het college.

Het eigenlijke college van Villers of ‘Collegium Villariense’ werd gesticht in 1660 door abt Bernard Van der Hecken (abt 1653-1666) met medewerking van Paul Chifflet, monnik in Villers en oud-student theologie in Leuven. Eerste president van het college was Servatius Gillet, voormalig novicemeester in Villers. Samen met het Aulnecollege werd het Villerscollege in 1662 geïncorporeerd in de universitaire structuur. Het huidige collegebouw kwam tot stand in 1757-1764 onder de abten Martin Staigner (abt 1742-1759) en Daniel Daix (abt 1759-1764). De architect is onbekend. De toeschrijving aan Laurent-Benoît Dewez die in het verleden werd geopperd, is, gezien de eerder weelderige bouwstijl, onwaarschijnlijk.

Na de opheffing tijdens de Franse overheersing werd het college privé-bezit. De gebouwen werden opgedeeld in privéwoningen door de inbreng van tussenschotten die echter niet hebben ingegrepen in de oorspronkelijke structuur van de gebouwen. Uit die periode (vroege 19de eeuw) dateert wellicht de poort in de uiterst linkse travee van de straatgevel. De gebouwen werden in 1822 verkocht aan Jan Cops die ze in 1823 doorverkocht aan Jan Baptist Staes, blauwverver en lijnwaadkoopman. Een brand in 1824 richtte geen noemenswaardige schade aan.

Het voormalige college werd in 1873 gekocht door het Brugse klooster van de redemptoristinnen. Ondanks aanpassingen en de inrichting van een kapel door architect Eugène Nève verhuisde de gemeenschap al in 1889 naar een nieuw convent in de Tervuursestraat. De Leuvense universiteit bracht als nieuwe eigenaar het departement Plantkunde onder in de voormalige collegegebouwen. Professor Jean-Baptiste Carnoy, een vooraanstaand onderzoeker in de celbiologie, richtte er laboratoria in voor microscopisch onderzoek. Sindsdien staat het Villerscollege ook bekend als het Carnoy-instituut.

Na WO I werd in de tuin achter het college een L-vormige uitbreiding met auditoria en laboratoria gebouwd, naar een ontwerp uit 1913 van architect Théodore Van Dormael (Heverlee). Een eerste maar niet uitgevoerde restauratie van het Villerscollege werd in 1961 uitgetekend door Raymond M. Lemaire. Het departement Plantkunde verliet het Villerscollege in 1982, waarna in 1990 de gebouwen werden overgedragen aan de Federale Overheid. Na de afbraak in 1990 van de vroeg 20ste-eeuwse vleugel van Van Dormael werd in 1991 de restauratie van het college aangevat. Vandaag huisvest het gerestaureerde Villerscollege het Rijksarchief en het Leuvense Vredegerecht.

Beschrijving

Het Villerscollege bestaat uit vier onderkelderde vleugels, geschikt rondom een vierkant, gekasseid binnenplein. Aan de noordzijde van de vleugel aan de Vaartstraat sluit een zijvolume met poortdoorgang aan. De vier vleugels tellen elk drie bouwlagen en worden overdekt door afgewolfde zadeldaken met leien. In de daken zijn dakkapellen aangebracht. De bakstenen schoorstenen hebben hoekblokken en een bekroning in kalkzandsteen.

De voorgevel aan de Vaartstraat

De voorgevel aan de Vaartstraat telt 14 traveeën. De poort uiterst links, versierd met palmetten onder de boogaanzet, is een aanpassing uit het begin van de 19de eeuw. De uiterst rechtse travee van de straatgevel stemt overeen met het trappenhuis van de westvleugel.

De elf centrale traveeën van de voorgevel vormen één gevelcompositie in Lodewijk XV-stijl. De gevelwand wordt gemarkeerd door hoekrisalieten van twee traveeën breed en het middenrisaliet met de hoofdingang. De onderste bouwlaag wordt geleed door Toscaanse pilasters met rustica. De tweede en de derde bouwlaag zijn verenigd in een kolossaalorde van pilasters met Ionische kapitelen. De brede lijst tussen de eerste en tweede bouwlaag is de verderzetting van de kapitelen van de Toscaanse pilasters onderaan en de sokkels van de kolossaalorde bovenaan. De vensters van de voorgevel zijn getoogd in de eerste en tweede bouwlaag, en rechthoekig in de derde bouwlaag.

De poorttoegang tot het binnenplein wordt overdekt door een segmentboog en heeft een omlijsting in blauwe hardsteen. De centrale rocaillecartouche draagt het opschrift ‘Institut Carnoy’. De tweede en derde bouwlaag van de poorttravee zijn vervat in een hollijst met rondboog. Het venster is gevat in een omlijsting van blauwe hardsteen en wordt bekroond door een blinde aedicula met segmentlijst en rocaillevoluten. De grote cartouche erboven bevat het wapen van de abdij van Villers. Bovenop een kromstaf en mijter is op het centrale medaillon een vogel op een tak afgebeeld. Op een banderol staat het devies van de abdij: ‘Post tenebras spero lucem’ of ‘ik hoop op het licht na de duisternis’.

Bouwmaterialen van de voorgevel zijn, naast de vermelde blauwe hardsteen, baksteen voor het doorlopende metselwerk, en Gobertange kalkzandsteen voor plinten, lijsten, pilasters en kroonlijsten. Het baksteenmetselwerk is sinds de laatste restauratie rood gekaleid.

De vier gevels op de binnenplaats

De vier gevels op de binnenplaats hernemen de grote lijnen van de gevelwand aan de Vaartstraat. De gevels zetten aan op een plint met – behalve in de westgevel – keldergaten in de vorm van oeils-de-boeuf. Een brede lijst scheidt de eerste en de tweede bouwlaag. De vensters van de eerste en tweede bouwlaag zijn getoogd, die van de derde bouwlaag zijn rechthoekig. Bouwmaterialen zijn baksteen voor het doorlopende metselwerk en Gobertange kalkzandsteen voor de plint en de lijsten. Tijdens de laatste restauratie werd het baksteenmetselwerk opnieuw roodroos opgevoegd, zoals dat het geval was tijdens de bouw van het college in het derde kwart van de 18de eeuw. Tevens werd de originele roede-indeling van de ramen, zoals die door Lemaire al was voorzien, gereconstrueerd.

De drie centrale traveeën van de oostgevel zijn opgenomen in een middenrisaliet, afgeboord door Toscaanse pilasters met rustica. De onderste bouwlaag bevat twee vensters en een centrale deur, overspannen door een rondboog met rococo sluitstuk. De centrale travee van het middenrisaliet bestaat onderaan uit rustica metselwerk in kalkzandsteen, de tweede en derde bouwlaag zijn verenigd in een kolossaalorde van Toscaanse pilasters met casementen. Het bekronende fronton bevat een verweerde cartouche en een banderol.

De onderste bouwlaag van de westgevel bevat doorgangen in een getoogde omlijsting van blauwe hardsteen, gescheiden door kalkzandstenen muurdammen in rustica. Het boogveld van de doorgangen is gevuld met baksteen metselwerk, bezet met getoogde aedicula in kalkzandsteen. De uiterst linkse en rechtse doorgang zijn gedicht met een kalkzandstenen plint en baksteen metselwerk, doorbroken door een getoogd venster. De uiterste traveeën van de noord- en zuidgevel bevatten getoogde deuropeningen met trappenpartijen. Tegen beide gevels staan twee waterpompen in blauwe hardsteen. Het reliëf op de gedenksteen (anno 1637) in de noordvleugel stelt de Lactatio Sancti Bernardi voor. Het monogram verwijst naar abt Henri Van der Heyden (abt 1620-1647) die in 1637 verbouwingen aan het Leuvense refugiehuis van Villers liet uitvoeren.

Achtergevels

De achtergevel van de oostvleugel heeft dezelfde uitvoering als de noord- en zuidgevels aan de binnenplaats. De drie centrale traveeën zijn opgenomen in een middenrisaliet, afgeboord door Toscaanse pilasters, in kolossaalorde op de tweede en derde bouwlaag. De twee vensters en de deur van het middenrisaliet worden overspannen door een rondboog en hebben een omlijsting in blauwe hardsteen. De deur wordt bekroond door een verkropt hoofdgestel op voluten en een driehoekig fronton, geheel in blauwe hardsteen. De overige bouwmaterialen zijn baksteen voor het metselwerk en kalkzandsteen voor de plint en de lijsten.

Op de binnenkoer gevormd door de achtergevel van het college en de in U-vorm geschikte vleugels van het Vredegerecht, staat een waardevolle Ginkgo biloba. De achtergevel van de noordvleugel is zichtbaar van op de binnenplaats van het Luxemburgcollege; de onversierde gevelwand met muurankers is volledig in baksteen, met enkel kalkzandsteen voor de lijsten van de onregelmatig geschikte vensters.

Interieur

Enkele vertrekken bewaren nog hun oorspronkelijke inrichting uit het derde kwart van de 18de eeuw. De noord- en zuidvleugel bevatten elk een trappenhuis met bevloering in gepolijste witte en zwarte kalksteen. De houten slingertrappen met bordessen hebben een leuning met balusters, onderaan afgezet door een rococo trappaal op twee treden in blauwe hardsteen. De onderzijde van de vluchten en van de bordessen is versierd met gestucte moulures en met rocaillemotieven op de zwikken van de bordessen en vluchten.

Het vertrek in de noordoosthoek van de oostvleugel, aansluitend op de huidige leeszaal van het Rijksarchief, wordt overspannen door twee hangkoepeltjes met ertussen een gordelboog, versierd met gestucte moulures. Het kamertje ten westen van het trappenhuis van de noordvleugel heeft een plafond met gestucte kooflijst en moulures. De moerbalken van de huidige zittingzaal van het Vredegerecht (eerste verdieping) zijn op de onderzijde versierd met gestucte moulures; de plafondvlakken hebben gestucte kooflijsten.

Tal van deuren bewaren nog oorspronkelijk beslag. De dakkappen van de vier vleugels zijn nog origineel; ze behoren tot het type van schaargebint met gordingen op windschoren.

  • DE MAESSCHALCK E. 1976: Het Villerscollege, in 550 jaar universiteit Leuven, Leuven, 104.
  • VAN BUYTEN L., CAUDRON J., BAELUS Ph., PUT E., DANIELS A., MAERTENS S. & DECONINCK K. 2002: Het Villerscollege te Leuven. Geschiedenis, restauratie, bestemming, Brussel.

Auteurs:  Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Villerscollege [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128528 (geraadpleegd op ).


Villerscollege ()

In 1660 door Bernard Van Heck, abt van Villers-la-Ville geopend in het refugiehuis van de abdij te Leuven.

Wederopbouw in 1760: vierkante binnenplaats omgeven door vier, twee verdiepingen hoge vleugels in Lodewijk XV-stijl. De symmetrisch opgevatte met zandsteen beklede voorgevel is horizontaal geleed door de sokkel, de puilijst en het hoofdgestel. Ritme der traveeën aangegeven door pilasters met Franse voegen op de eerste, en muurpijlers met composietkapiteel op de tweede verdieping. Twee licht vooruitspringende hoekrisalieten van twee traveeën. Steekbooginrijpoort met schelpmotief en bijzonder versierd venster van de bel-etage ingewerkt in het fraai opgebouwd en met gebogen rocaillefronton bekroond middenrisaliet.

Na de opheffing van de universiteit, in 1797 verkocht en gebruikt als privéwoningen.

Sinds 1889 opnieuw in het bezit van de universiteit (Carnoy-Instituut).


Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs:  Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Villerscollege [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42178 (geraadpleegd op ).