is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Stadswoning Limburg
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Stadswoning Limburg
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Stadswoning Limburg
Deze vaststelling was geldig van tot
Historische stadswoning van omstreeks 1400 met aanpassingen uit de 18de eeuw en het begin van de 20ste eeuw. Bijzondere bakstenen voorgevel die qua opbouw en stijl veel gelijkenissen vertoont met het huys van ’t Sestich (Naamsestraat 69).
Het "Huis Limburg", later ook "Het Swert Sweert" genoemd, wordt reeds vermeld in een schepenakte van 1429, en zou een uitgang met poort gehad hebben aan de voormalige Hevelstraat, de huidige Collegeberg.
De oudst traceerbare bouwaanvraag dateert van 1844 en toont het toenmalige uitzicht van het pand, dat – met uitzondering van de begane grond – haast volledig overeenstemt met de huidige toestand. Het pand was blijkbaar toen nog geen handelspand, en bestond in de eerste bouwlaag uit vier traveeën, waarvan de tweede een deur bevatte. Uit het gevelontwerp is niet duidelijk af te lezen of de bovenbouw al dan niet uitkraagde ten opzichte van de onderbouw. Wel is zeker dat het verlagen van de vensters van de bovenbouw goedgekeurd en uitgevoerd werd. Hoewel niet op het gevelontwerp aangeduid, kan aangenomen worden dat gelijktijdig de fraaie gietijzeren parapets in de bovenste bouwlaag als beveiliging toegevoegd werden, en dat de gevel voorzien werd van een fijn afwerkingslaagje met siervoegen, zoals zichtbaar op foto’s uit het begin van de 20ste eeuw.
Een volgende bouwaanvraag stamt uit 1874, en toont een volgens de toen heersende mode in classicistische stijl aangepaste gevel: een vlak bepleisterde geheel met rechthoekige en naar boven toe verkleinende vensters onder een hoofdgestel met zwaar lijstwerk, en een rechthoekig, geriemd omlijst zoldervenster of laadluik in de geveltop. Hiertoe moesten de ribben van het blind maaswerk en de oculi in de bovenbouw verdwijnen. Hoewel goedgekeurd, werd de aanvraag nooit uitgevoerd.
Het pand zou pas in 1911 grondig van uitzicht veranderen, door de volledige transformatie van de begane grond. Th. Van Dormael ontwierp de huidige, historiserende, drieledige pui met een uitkraging op korfbogen die twee uitstalramen en een dubbele deur overspannen en via een latei en zuiltjes met geringde schachten op een zandkalkstenen plint rusten. Het nieuwe gevelvlak werd gecementeerd en van schijnvoegen voorzien.
In september 1932 kreeg de toenmalige eigenaar toestemming voor "het voegen en in "simili" zetten van den voorgevel". Het staat buiten kijf dat de vensteromlijstingen in similisteen en de cementering van het gevelvlak buiten het blind maaswerk in de bovenbouw van die periode dateren. Op basis van oude foto’s lijkt het bovendien aannemelijk dat het typisch 19de-eeuwse afwerkingslaagje met siervoegen in het maaswerk toen ook verwijderd werd, waardoor binnen de boogvelden van het maaswerk een lichte aftekening van driepassen en lobben in het metselwerk zichtbaar werd. Het dak werd in 1945 hersteld omwille van oorlogsschade.
Het pand omvat drie bouwvolumes. Aan de straatzijde staat het voorhuis, een diephuis van drie verdiepingen met zadeldak. Het achterhuis is een volume van twee bouwlagen onder plat dak. Helemaal achteraan op het perceel staat een recente (1999-2000) aanbouw van één bouwlaag hoog onder plat dak. Het voorhuis, in essentie een nagenoeg integraal bewaarde woning uit circa 1400, vormt de historische kern van het pand. Het achterhuis, waarvan de omtrek al figureert op het primitief kadastraal van Leuven (opgemaakt tussen 1807 en 1835), bevat mogelijk nog middeleeuwse bouwsubstantie.
Blikvanger van het huis Limburg is de met blind maaswerk versierde, vandaag wit geschilderde bakstenen voorgevel van omstreeks 1400. De tuitgevel op schouderstukken bevat een gevelbreed spitsboogveld met drie blinde lancetten. De twee cirkeldelen van de spitsboog van het centrale lancet lopen verder als twee grotere kruisende spitsbogen. Binnen de drie lancetten zijn korfboogvelden uitgespaard; hierin bevinden zich de rechthoekige vensteropeningen van de eerste en tweede verdieping. In de top van de gevel, tussen de stijlen van het blinde maaswerk, bevinden zich drie oculi en vier muurankers. In het baksteenmetselwerk tussen de stijlen van het blinde maaswerk zijn de sporen zichtbaar van ingeschreven drie- en vierlobben. De vensteropeningen zijn gevat in verheven lijsten in similisteen. Het gecementeerde gevelvlak buiten het spitsboogveld is bezet met schijnvoegen. De vensters van de tweede verdieping bevatten parapetten met guirlandes en centraal schelpmotief, reeds aanwezig vóór 1932.
De thans zwart geschilderde pui uit 1911 omvat twee uitstalramen en een dubbele deur, gescheiden door metalen zuilen met sierbanden en geprofileerde sokkels en kapitelen.
De achtergevel van het voorhuis is een bakstenen tuitgevel op schouderstukken. De vlechtingen langs de daklijn wijzen op een bouw of verbouwing van de achtergevel na de middeleeuwen, vermoedelijk in de 18de eeuw. De achtergevel van het achterhuis is een grijs geschilderde baksteenbouw met twee rechthoekige doorbrekingen.
Het voorhuis is volledig onderkelderd. De bakstenen kelder (baksteenformaat 24-25,5 x 10-11 x 5,5-6 cm, tienlagenmaat 67 cm) bestaat uit twee haaks op de Naamsestraat gerichte beuken met tongewelven. De westmuur van de noordbeuk wordt geleed door twee spaarbogen. De noordelijke spaarboog is grotendeels verdwenen bij de aanleg van de huidige keldertrap. Achter de noordbeuk van de kelder, langs de trap naar de gelijkvloerse verdieping van het achterhuis, bevindt zich een bakstenen muur in Vlaams verband, een overblijfsel van een bouwfase die mogelijk voorafgaat aan de bouw van de kelder van het voorhuis omstreeks 1400.
De gelijkvloerse verdieping van het voorhuis wordt overspannen door twee moerbalken waarbij de westelijke moerbalk lager ligt dan de oostelijke moerbalk. Tussen de voorgevel en de oostelijke moerbalk is de overdekking met troggewelfjes op kinderbalken bewaard. Een rij metalen kolommen ondersteunt het plafond van de gelijkvloerse verdieping van het achterhuis. De meest oostelijke kolom bevindt zich onder de hier verwijderde achtergevel van het voorhuis. Het lateivormige bouwelement boven de meest westelijke kolom in het achterhuis is misschien een moerbalk, opnieuw een mogelijke aanwijzing voor de laatmiddeleeuwse oorsprong van het achterhuis.
Op de eerste verdieping van het voorhuis bevinden de moerbalken zich wel op dezelfde hoogte. In de contouren van de oostelijke moerbalk tekent zich, tegen de zuidmuur, een balksleutel af. De westelijke moerbalk wordt aan de noordzijde geschraagd door een korbeel, een constructiewijze die voorkomt van de late middeleeuwen tot het midden van de 17de eeuw. Aan de straatzijde zijn twee kraagstenen van de strijkbalk zichtbaar. In de zuidmuur, tussen de twee moerbalken, bevindt zich een uitsparing met segmentboog. Mogelijk gaat het om een spaarveld, vergelijkbaar met de spaarbogen die zijn blootgelegd op de gelijkvloerse en eerste verdieping van het huis ’t Sestich. Ook op de eerste verdieping is de achtergevel van het voorhuis gedeeltelijk verwijderd. Een metalen kolom ondersteunt het resterende deel van de achtergevel.
Op de tweede verdieping wordt de westelijke van de twee moerbalken aan de zuidzijde geschraagd door een korbeel. Tussen de moerbalken in de zuidmuur bevindt zich een muuranker. Tegen de achtergevel is een kraagsteen van de strijkbalk bewaard. Wellicht is ook aan de voorgevel de strijkbalk nog bewaard onder de huidige afwerking. De verticale elementen tussen de vensters van de voorgevel zijn mogelijk houten muurstijlen onder de strijkbalk, rustend op de strijkbalk van de eerste verdieping.
De dakconstructie van het voorhuis omvat twee bouwfasen. Het oudste en wellicht oorspronkelijke deel van de dakkap zijn de twee schaargebinten onderaan (circa 1400), opgebouwd uit dekbalken op kromstijlen en korbelen. Op de dekbalken liggen de door windschoren geschraagde flieringen. De gordingenspanten op de schaargebinten behoren tot een jongere bouwfase. Ze dateren uit de 18de eeuw, toen de achtergevel werd vernieuwd. De nokstijl van het gordingenspant rust op een hanenbalk met korbelen.
De twee schaargebinten dragen de getrokken telmerken V en VIIII, een mogelijke aanwijzing voor recuperatie uit een grotere dakkap. De twee gordingenspanten dragen de gebeitelde telmerken I en II. De kepers tussen de borstwering en de flieringen bestaan grotendeels uit hergebruikte stukken van oude sporen, waarschijnlijk de oorspronkelijke sporen van de dakkap van omstreeks 1400. De oude sporen zijn herkenbaar aan de kepen van verdwenen liplasverbindingen die wijzen op een constructie met hanenbalken. Wellicht werden bij een verbouwing van de dakkap – mogelijk in de 18de eeuw, toen de gordingenspanten werden opgericht – de oorspronkelijke sporenparen gedemonteerd en hergebruikt in de vernieuwde kap. De gordingen bestaan eveneens gedeeltelijk uit hergebruikte balken. Boven de flieringen, ter hoogte van de gordingenspanten, zijn de kepers van recente datum.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie; Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Huis 't Sestich en College van de Hoge Heuvel
Is deel van
Naamsestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Stadswoning Limburg [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42396 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.