is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en Seminarie Leo XIII
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Hoger Instituut voor Wijsbegeerte
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en Seminarie Leo XIII: annexen
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en Seminarie Leo XIII: site en onmiddellijke omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Seminarie Leo XIII
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Stadswoning
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoger Instituut voor Wijsbegeerte
Deze vaststelling was geldig van tot
Met hun oorspronkelijke bijgebouwen en uitbreidingen, tuinen en binnenplaatsen, nemen het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en het Seminarie Leo XIII - opgetrokken eindjaren 19de-/ beginjaren 20ste eeuw - het grootste gedeelte van het ruime driehoekige terrein in dat begrensd wordt ten noorden door het Kardinaal Mercierplein en de Tiensestraat, ten oosten door de Andreas Vesaliusstraat en ten westen door het klooster van de paters van Scheut (Vlamingenstraat nummers 1-3). Het volledige complex omvat: het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, Kardinaal Mercierplein nummer 2; het Leo XIII-seminarie, Andreas Vesaliusstraat nummer 2; de annexen met in U-vormige configuratie het aan de Andreas Vesaliusstraat gelegen Heilig-Harthuis dat verbonden is met het Sint-Annahuis, Tiensestraat nummer 112, via het achterin gelegen Sint-Jozefhuis en met het Sint-Franciscushuis, Tiensestraat nummer 120 en nummer 122; in het belendende nummer 124, ten slotte, de voormalige drukkerij en uitgeverij "Nova et Vetera" die het hoekhuis vormt met de Andreas Vesaliusstraat. De overige belendende en tussenliggende bebouwing wordt ingenomen door de inplantingen van de Faculteit Psychologie en Toegepaste Wetenschappen en drie 19de-eeuwse panden in Tiensestraat (nummers 114, 116, 118).
Onder impuls van paus Leo XIII (1810-1903), die in zijn encycliek "Aeterni Patris" (1879) en onder het leidmotief "nova et vetera" ("het oude mét het nieuwe") het neothomisme propageerde, werd binnen de Leuvense Alma Mater aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte in 1882 een vrije cursus "hoge wijsbegeerte volgens Sint-Thomas" opgestart, met als titularis de latere kardinaal Désiré Mercier (1851-1926). Deze leerstoel richtte zich tot studenten uit alle faculteiten.
Mercier ijverde echter voor de oprichting van een specifieke instelling, waar filosofisch onderricht gekoppeld zou worden aan wetenschappelijk onderzoek, met uitbouw van laboratoria voor zelfstandig onderzoek.
Bij pauselijke breve van 1889 werd de oprichting van het "Hoger Instituut voor Wijsbegeerte" en de aanstelling van Mercier als eerste president een feit. Niettegenstaande de theoretische verbondenheid met de faculteit Letteren en Wijsbegeerte, zou het instituut een quasi autonoom en - door zijn op verschillende disciplines gericht wetenschappelijk onderzoek - tegelijkertijd ook een geïntegreerd bestaan leiden binnen de gehele universiteit. De volledige organisatorische uitbouw van het instituut duurde echter nog tot 1894, het jaar van de definitieve bekrachtiging door paus Leo XIII.
Van bij haar oprichting verwierf het instituut internationale bekendheid. Dit mede door het opstarten in 1894 van een laboratorium voor experimentele psychologie onder leiding van professor Armand Thiéry (1868-1955), in navolging van het door de gekende Duitse wijsgeer, psycholoog en fysioloog Wilhelm Wundt opgerichte eerste labo te Leipzig. Het Leuvense labo verwierf vooral naam met de uitbouw door A. Michotte van den Berck vanaf 1905.
In de loop van de 20ste eeuw zou het instituut zijn horizon verleggen door naast het Thomisme zich ook te oriënteren op andere, moderne stromingen binnen het wijsgerig denken, zoals de fenomenologie, het existentialisme.... Binnen deze context kadert vanaf 1939 ook de totstandkoming van het internationaal bekende "Husserl-archief", waarvan de initiatiefnemer pater H.L. Van Breda aan de basis lag: het bewaart de manuscripten van de stichter van de fenomenologie, Edmond Husserl, waarvan een gedeelte wordt uitgegeven in vorm van de kritische editie "Husserlania".
Vrijwel onmiddellijk na de stichting van het instituut vatte Mercier ook de materiële concretisering van zijn project aan. Door diverse aanzienlijke schenkingen kon hij progressief de nodige terreinen verwerven: in 1891, met de aankoop zijde Kardinaal Mercierplein van twee huizen met bijhorende tuin, en hierop aansluitend in 1892 nog vier achterin gelegen percelen. Voor het bouwontwerp deed Desiré Mercier beroep op architect Joris Helleputte (1852-1925): de campagne, waarvoor de bouwvergunningen werden afgeleverd in 1892 en 1894, werd ingezet met de oprichting van de "presidentswoning", waarvoor Helleputte een bestaand pand met voorgevel in vakwerkbouw restaureerde en achteraan uitbreidde. Voorts concipieerde hij een gotisch gebouwencomplex rondom een diepgelegen binnenplaats met tuin, en met aan de straatzijde een afsluiting en toegangspoort die in afwijkende vorm van het bouwontwerp werden uitgevoerd; ernaast een portierswoning die achterin via een luifel verbonden werd met een bibliotheekgebouw en, ten slotte, als blikvanger de imposante hoofdvleugel namelijk het eigenlijke "Sint-Thomasinstituut".
Tijdens het academiejaar 1894-1895 waren de bouwwerken voltooid: de inzegening van het instituut en de officiële inhuldiging van "de wetenschappelijke inrichtingen" hadden respectievelijk in juni en december 1894 plaats.
Om het aanvankelijk eerder vrij geringe studentenaantal te doen stijgen, overwoog D. Mercier vanaf 1892 ook de oprichting van een seminarie voor studenten in priesteropleiding die college volgden aan het instituut. In een eerste fase huisvestte hij deze seminaristen in gehuurde annexen van het nabije klooster van de paters Scheutisten in de Vlamingenstraat.
Voor de oprichting van een volwaardig seminariegebouw kocht hij de nodige gronden op ten zuiden van het nieuwe instituut. Voor de ontwerpplannen werd opnieuw architect J. Helleputte aangesproken. De vergunning werd afgeleverd op 11 oktober 1894. Vermoedelijk ging hier echter reeds een eerste bouwaanvraag aan vooraf, ingediend in 1893 samen met een toelatingsaanvraag voor de oprichting van het instituut. Dit zou kunnen afgeleid worden uit de weigering van de Stad: bij de geprojecteerde inplanting van een aantal gebouwen was immers geen rekening gehouden met de nieuw aan te leggen Andreas Vesaliusstraat. Van deze bouwaanvragen zijn echter Helleputte’s oorspronkelijke ontwerpen vooralsnog niet teruggevonden. De bouw werd ingezet begin 1895 met de zuidvleugel, die datzelfde jaar nog in gebruik werd genomen. In februari 1896 diende Helleputte zijn ontwerp in voor de oostvleugel, waarvan voor de kapel, die opgedragen werd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, de eerstesteenlegging volgde op Paaszaterdag 4 april. De verdere voltooiing van de werken droeg Helleputte - die zijn architectuurpraktijk geleidelijk afbouwde voor een succesvolle politieke loopbaan - over aan zijn trouwe leerling en medewerker, architect Joseph François Piscador (1866-1928). In de afwerking van de kapel, die op 5 december 1897 werd ingehuldigd, liet deze architect duidelijk zijn persoonlijke stempel na.
De ongewone haakse inplanting van het seminarie ten opzichte van de Andreas Vesaliusstraat resulteerde uit het doortrekken in 1895 van deze nieuwe verkeersader midden door het perceel, waarbinnen de geplande constructie reeds was aangevat langs de toen nog in gebruik zijnde "Herderinnenweg". Het project diende nu deels te worden aangepast in functie van de nieuwe straataanleg; bijkomend diende het complex ook van een straatafsluiting te worden voorzien. Mei 1898 volgde de inwijding van het in neogotische stijl gebouwde seminarie, dat de benaming "Seminarie Leo XIII" kreeg naar de mecenas en geestelijke inspirator paus Leo XIII.
Een perspectieftekening van omstreeks 1900 geeft een fraai beeld van het gerealiseerde ensemble, met zijn open ruimtes ingenomen door aanplantingen en tuinen.
In de verdere uitbouw van de site zouden - in nauwe onderlinge samenwerking - als opdrachtgever de veelzijdige Armand Thiéry, hoogleraar aan het instituut en leerling van D. Mercier, en als architect J. F. Piscador instituut en seminarie uitbreiden met diverse annexen.
In 1899 diende Thiéry een aanvraag in voor de bouw van het hoekhuis Tiensestraat nr. 124/ Vesaliusstraat, dat door Piscador werd opgetrokken in een classicerende eclectisch stijl. Het pand zou onder de benaming "Nova et Vetera", naar het door het neothomisme gehuldigde devies, fungeren als drukkerij en uitgeverij van het Hoger Instituut. Gelijktijdig werd ook het belendende nummer 122 aangepast en ingericht als winkel ter verspreiding van de publicaties van het instituut. Om het toenemende aantal priesters-studenten te herbergen - die los van de seminaristen een apart, door D. Mercier voorgehouden reglement naleefden -, stelde Thiéry een smalle strook eigendom langs de Vesaliusstraat ter beschikking en liet hij in 1900-1903 een "extensie" van het Leo XIII-seminarie oprichten onder de benaming "Heilig-Harthuis", refererend aan de toen in sterke mate gepropageerde devotie tot het Heilig Hart. Piscador, die in de uitvoering aanzienlijk afweek van zijn oorspronkelijk project, realiseerde hier een bijzonder opmerkelijk gebouw in een mengstijl neogotiek/art nouveau, met een in het oog springend trappenhuis als westelijke beëindiging.
Bestemd als boekhandel van het Hoger Instituut - een functie die echter nooit werd ingevuld - werd het pand Tiensestraat nummer 112 in 1904 door dezelfde architect ontworpen in een eclectische stijl met neogotische en art-nouveau-elementen. Het gebouw stond rechtstreeks via de tuin in verbinding met het Seminarie. Qua benaming opteerde Thiéry voor "Sint-Annahuis", naar de hier eertijds op de "Snellen-Merkt" (huidig Kardinaal Mercierplein) gelegen Sint-Annakapel, die circa 1620 werd opgericht, in 1735 herbouwd en onder Frans Bewind in 1798 werd afgebroken .
In 1908 noopte het groeiende aantal seminaristen tot uitbreiding: op voorstel van Thiéry werden de gemeenschapszalen van het Seminarie - die nu zouden opgedeeld worden in kamers - ondergebracht in een nieuw gebouw, het "Sint-Jozefhuis", dat door Piscador op originele wijze via bruggen op dakenniveau en via trappen verbonden werd met het Heilig Hart- en het Sint-Annahuis, en zijn hoofdtoegang ten zuiden aan de tuinzijde kreeg. In 1909 werd het gebouw ingewijd door kardinaal Mercier. In dezelfde periode werd in de Tiensestraat ook het pand nummer 120 aangekocht en volgens de bouwaanvraag van 1908 aangepast tot "Sint-Franciscushuis", voor de huisvesting van de zusters Franciscanessen, die ten behoeve van het Seminarie instonden voor de dagelijkse verzorging.
Nieuwe oriëntaties en hiermee gepaard ook gewijzigde behoeften voor Instituut, Seminarie én annexen, resulteerden in de loop van de 20ste eeuw in een aantal gebouwenuitbreidingen en aanpassingen of functieverschuivingen. Zo werd onder meer in 1938 in het Heilig Harthuis de Heiligenzaal opgedeeld in wooneenheden. Het seminarie, waarvan de zuidvleugel achteraan werd verhoogd, kreeg in 1941 een aansluitende uitbreiding op de bouwlijn van de Vesaliusstraat. In 1955 werd het Sint-Annahuis door architect F. Delang uitgebreid met een straatvleugel voor de huisvesting van de professoren en het Sint-Jozefhuis aan de voorgevel uitgebouwd.
Vanuit het psychologisch onderricht aan het Hoger Instituut en het pedagogisch onderwijs aan de Faculteit van Letteren werd door D. Mercier in 1923, naar Amerikaans voorbeeld, de wetenschappelijke School voor Opvoedkunde en Psychologie toegepast op de Opvoedkunde opgericht. Later zou dit het Instituut voor Psychologie en Pedagogische Wetenschappen worden, dat na 1967 werd losgekoppeld van de Faculteit Letteren en als een autonome faculteit ging fungeren. Hiervoor werden naast het Hoger Instituut (Tiensestraat nummers 100-110) nieuwe complexen en uitbreidingen opgetrokken: in 1955 en 1965-1966 naar ontwerp van architect F. Delang, en recenter, in 1971-1974 een geïntegreerde architectuur naar ontwerp van architect W. Cogge. Met de verhuizing van de U.C.L. en het vertrek van Franstalige studenten daalde het aantal seminaristen in het Leo XIII-seminarie: de oostvleugel werd opengesteld voor lekenstudenten, terwijl de zuidvleugel en de uitbreiding van 1941 werden afgestaan aan het Departement Pedagogische Wetenschappen.
Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, Kardinaal Mercierplein nummer 2.
Opgevat als een vrij gesloten ensemble, vormt het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte een grosso modo U-vormige configuratie van gebouwen rondom een deels beplante, deels gekasseide doorgang en binnenplaats, met aan het Kardinaal Mercierplein een parallelle inplanting van de voormalige presidents- en portierswoning, ten westen in het verlengde de voormalige bibliotheek en achterin gelegen ten zuiden de hoofdvleugel van het instituut. Behalve het gedeelte van de presidentswoning dat eertijds "De Swaene" werd genoemd, werden de gebouwen van 1893-1894 door architect J. Helleputte geconcipieerd in verzorgde neogotische stijl. Opgetrokken uit baksteen met verwerking van natuur- en blauwe hardsteen en al of niet gesinterde baksteen, vertonen de volumes een opvallende horizontale geleding door de muurbanden, de sokkellijsten en de omlopende afgeschuinde waterlijsten. De rechthoekige vensters van variërende afmetingen en soms in vorm van twee-, drie- of zeslichten zijn doorgaans voorzien van lateien, afgerond aan de vensterhoeken, en van lekdrempels in vorm van afzaten. Typerend zijn ook de gevelbeëindigingen door tandfriezen, de aflijnende houten kroonlijsten met modillons en de decoratief uitgesneden houten windborden boven de voor- en zijpuntgevels en van de houten dakvensters; opvallend zijn verder ook de veelal lelievormige muurankers en de sierlijke smeedijzeren vorstkammen ter bekroning van de zadeldaken.
Het complex is toegankelijk aan het Kardinaal Mercierplein: de straatafsluiting is samengesteld uit een natuurstenen sokkel met arduinen waterlijst, vier met arduin doorspekte bakstenen pilasters die uitlopen op ezelsruggen versierd met vierpassen, en ertussen, een decoratief smeedijzeren hekwerk; een zelfde toegangshek onder fraaie bekroning met opschrift "INSTITUT SUPERIEUR DE PHILOSOPHIE/ HOOGER INSTITUUT VOOR WIJSBEGEERTE" markeert de ingang.
Voormalige "presidentswoning".
Oude kern. Op deze plaats werd reeds in de 14de eeuw een pand "De Swaene" vermeld; in de 15de en einde 16de eeuw geciteerd als vrij omvangrijke respectievelijk brouwerij- en kuiperijcomplexen, in de 18de eeuw als zeepziederij.
Diephuis dat volgens archiefgegevens blijkbaar voorheen een halfvrijstaand driekwarthuis vormde, met twee bouwlagen onder zadeldak en drie traveeën brede voorpuntgevel in vakwerkbouw, tussen zandstenen brandmuren in overkraging, minstens opklimmend tot de 17de, mogelijk ook de 16de eeuw. In 1893 werd het door J. Helleputte en in zijn verlengde uitgebreid met een bijkomend volume, als huisvesting voor de president van het instituut. Heden fungeert het als directiegebouw. De puntgevel "restaureerde" Helleputte met gebruik van deels vernieuwd materiaal voor de zandstenen sokkel en brandmuren met overstek op geprofileerde consoles; verder met een traditionele vormgeving met kruisvensters op de begane grond en, voor de overkragende bovenbouw een verticale houten beschieting onder aflijnende decoratief uitgewerkte windborden met smeedijzeren windhaan als bekroning. De polychromie is van de hand van Oscar Algoet (1862-1937): op de tweede bouwlaag respectievelijk links en rechts de wapenschilden van België en Leuven boven banderollen met deviezen "EENDRACHT MAAKT MACHT" en "ALTIJD GOD LOVEN"; in de geveltop links een Maria-anagram van de K.U.Leuven en rechts een Sint-Thomasanagram boven respectievelijke opschriften "SEDES SAPIENTIAE" en "SAPIENTER".
In de verankerde, met zandsteen verwerkte bakstenen zijgevel van vijf traveeën werd de ordannantie gewijzigd, afleesbaar uit een voormalige deuropening in de derde travee en het verschillend metselwerk. De voormalige kruiskozijnen behielden deels hun omlijsting met kwarthol geprofileerde hoek- en negblokken, onder getoogde ontlastingsboogjes en werden voorts voorzien van arduinen lekdrempels. Het steunbeerelement en dakvenster tussen pilastervormige schoorstenen getuigen voor de latere toevoegingen. - Uitbreiding van 1893. Vormt een aansluitend, ietwat hoger volume van twee bouwlagen en vijf traveeën, met brede centrale risalietvormende uitbouw, onder een gecombineerde leien zadelbedaking. De deur in de eerste travee fungeert als gemeenschappelijke toegang tot het diephuis en de uitbreiding. De rechthoekige vensters en drielichten zijn voorzien van accoladevormige lateien. Rechts van de toegang verwijst, op de tweede bouwlaag, een lancetvenster met glas in lood naar de vroegere privé-kapel van Désiré Mercier: op de borstwering onder de afzaat staat een (begroeid) opschrift. Door de aanpalende uitbreiding in 1964-1965 van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, is de achtergevel heden gemaskeerd.
Interieur. Fraaie trappenhal met volledig houten neogotische bordestrap en twee salons met bepleisterde moerbalken op geprofileerde kraagstenen, muurbehang afgeboord met jachttaferelen, driedelige luiken met smeedijzeren hang- en sluitwerk, neogotisch meubilair en twee marmeren neobarokke schouwen. Vroegere woonkamer met houten plafond een neorenaissancistische zwartmarmeren schouw met opschrift "WELKOM" in typische lettertekens. Nog quasi volledig intact bewaarde neogotische privé-kapel van Mercier, gepolychromeerd door O. Algoet, met houten spitsboogvormig gewelf en vlakke zoldering boven het altaar, decoratieve glas-in-loodramen met voorstelling van Sint-Thomas van Aquino en de Drievuldigheid, uitgevoerd door de Gentse glazenier Arthur Verhaegen (1847-1917); verder tapijt en behang, diverse opschriften, en nog origineel meubilair. De zolderverdieping, met Vlaams spant van het type schaargebint, werd heringericht tot Husserl-Archief waar de documenten, bibliotheek, bureau en stoel bewaard worden van deze Joodse filosoof (1859-1938), een nalatenschap die in 1939 gered werd uit Duitsland door pater H.L. Van Breda. Kelder met bakstenen tongewelven en drie spitsboogvormige kaarsnisjes.
Voormalige "portierswoning".
Vormt een twee traveeën en twee bouwlagen tellend volume onder leien zadeldak (nok loodrecht op de doorgang), met aan het Kardinaal Mercierplein een lagere uitbouw van één bouwlaag en één op twee traveeën onder schildvormige bedaking; aan de achterzijde, een kleine recentere aanbouw. In de gevels werd overvloedig gesinterde baksteen verwerkt voor het decoratieve metselwerk en de muurbanden. Momenteel fungeert het gebouw als kantoor; het behield zijn sobere doch typerende houten trap.
Voormalige "bibliotheek".
Deze één bouwlaag hoge constructie met deurtravee en zeslicht, onder leien lessenaarsdak (nok parallel aan de doorgang), vertoont een analoge geveldetaillering. Getrapte, gesinterde bakstenen consoles schragen hier de modillons van de kroonlijst. Het gebouw, waarvan de oorspronkelijke inrichting met galerij is verdwenen, huisvest momenteel het secretariaat van het Instituut.
Hoofdvleugel van het instituut.
Deze vrij imposante vleugel, L-vormig opgevat met twee bouwlagen en tien + twee traveeën onder zadeldak (nok parallel aan de binnenplaats, leien), was volgens oude iconografische documenten eertijds enkel toegankelijk via het trappenhuis: een vierkante uitbouw in de oksel, die voorheen slechts twee bouwlagen hoog was onder een lessenaarsdak, doch later werd verhoogd onder een schilddak. De hoofdtoegang situeert zich heden in de achtste, een bijkomende ingang in de vierde travee. In de uitwerking van de voorgevel wordt het horizontaal en verticaal ritme aangegeven door de nadrukkelijke geledingen en de variërende vensterbreedte, de smalle vierde travee die uitloopt in een dakvenster en de brede, als puntgevel opgevatte achtste travee met (begroeid) opschrift in de verdiepte borstwering. De twee- en drielichten worden opgedeeld door elegante driekwartzuiltjes; bekronende pinakelvormige decorelementen en ruitmotieven onder kroonlijst verlevendigen het geheel. De achtergevel kreeg grosso modo een gelijkaardige uitwerking en bijkomend een brede uitbouw, één bouwlaag hoog onder zadeldak, gedecoreerd met steunbeerelementen. Aan deze zijde voegde Piscador in 1906 ten oosten een mansardeverdieping toe voor inrichting tot studiezaal en recent werd vóór de ingang een tochtportaal geplaatst. Interieur. Inwendig werd het gebouw deels aangepast in functie van de evoluerende behoeften. Het trappenhuis behield zijn fraaie houten bordestrap. Op de bovenverdieping fungeert de imponerende Kardinaal Mercierzaal als representatieve ruimte onder een trapezoïdale houten overkluizing beschilderd met decoratieve patronen en opschriften, houten lambrisering, versierde kraagstenen en aanzetten van smeedijzeren trekijzers. De geplafonneerde raadzaal met metalen draagbalk op arduinen kraagstenen bewaart een collectie kazuifels van D. Mercier; de zes eerste traveeën werden later omgevormd tot bibliotheek.
Van bij oorsprong waren de portierswoning en de bibliotheek verbonden door een luifel - heden vernieuwd - tegen de westelijke omheiningsmuur. Deze beschut heden de vier beschilderde, recent gerestaureerde, plaasteren reliëfs van de gekende beeldhouwer Constantin Meunier (1831-1905), die van 1887 tot 1894 te Leuven verbleef en zijn atelier in het voormalige anatomisch theater (Minderbroedersstraat) installeerde. De afgietsels zijn voorstudies voor het "Monument van de arbeid" (1893-1905) en stellen De Nijverheid, De Oogst, De Haven en In de Mijn voor: het zijn restanten van één van Meuniers’ maquettes, tentoongesteld tijdens de door Thiéry gepromote grote overzichtsexpositie te Leuven in 1909 van Meuniers’ oeuvre. Naderhand liet Thiéry deze kunstwerken hier opstellen.
Ten noordwesten van de doorgang bevindt zich een bronzen standbeeld van Kardinaal Mercier, dat in 1931 op initiatief van het erecomité werd opgericht door Ephrem, ter nagedachtenis van de stichter van het Hoger Instituut.
Tussen de gebouwen van het instituut staan twee belangrijke bomen: een Japanse honingboom en een treurbeuk. Meuniergalerij tussen de portierswoning en het bibliotheekgebouwtje begroeid met Chinese blauweregen .
Seminarie Leo XIII, Andreas Vesaliusstraat nummer 2.
Gelegen ten zuiden van het Hoger Instituut en haaks ingeplant ten opzichte van de Andreas Vesaliusstraat, omvat het door J. Helleputte ontworpen en door J.F. Piscador voltooide Leo XIII-seminarie een zuidvleugel met polygonaal diensttraptorentje, opgetrokken in 1895, en een oostvleugel met aansluitende kapel, gebouwd in 1896-1897, die onderling met elkaar verbonden zijn via een trappenhuis met torenuitbouw in de oksel; een toren met sanitaire uitrusting ten westen staat in verbinding met het trappenhuis. Op de zuidvleugel sluit, op de rooilijn van de straat, een uitbreidingsvleugel aan van 1941.
Het volledige complex, met voor- en achtertuinen, wordt van de straat afgescheiden door een qua lengte imposante afsluiting opgebouwd uit een afgeschuinde sokkel van blauwe hardsteen, ijzeren hekwerk en bakstenen pijlers met verwerking van arduin voor de speklagen en de bekronende gecombineerde ezelsruggen. Een gelijkaardige bak- en hardstenen uitwerking met bekronend hekwerk omkadert de tudorboogvormige toegangspoort in natuurstenen omlijsting met flankerende colonnetten.
Op de hogere toren- en trappenhuisconstructies na, tellen de seminarievleugels drie bouwlagen: de zuidvleugel met dertien traveeën en de oostvleugel met vijf traveeën zijn afgedekt door leien zadeldaken (afgeschuind ten zuiden), met typerende houten dakvensters en dakkapellen met een decoratieve windbordaflijning; verder heeft het diensttraptorentje een polygonale spits, het trappenhuis een gecombineerde bedaking en de torenuitbouw met hoofdtoegang een tweeledige, deels opengewerkte ingesnoerde naaldspits.
Het geheel werd opgetrokken in baksteen met verwerking van arduin en natuursteen voor de plintlijst, de vensterstijlen en -dorpels en de decoratieve gevelelementen; gele en groene geglazuurde baksteen werd verwerkt in de ontlastingsbogen.
De voorgevels zijn geordonneerd door een ritmische opeenvolging van Brugse traveeën met in de brede gevelpartijen gestapelde kruis- en tweelichten onder blinde tudorbogige velden, in twee middentraveeën doorlopend tot in de getrapte dakvensters. Een afwisseling hierbinnen vormen de zuidelijke hoekpartij met opwaarts versmallende vensterordonnantie en de uitspringende volumes van het polygonale torentje, het uitgebouwde brede risaliet met pilastervormig schouwelement en de overhoekse torenuitbouw: alle overigens rijker gedetailleerd met tand-, boogfriezen of decoratief metselwerk. Ter markering van de hoofdtoegang werd de overhoekse uitbouw verfraaid met een pilastervormige steunbeer, waartegen een natuurstenen beeld prijkt van paus Leo XIII, met stichtingsakte van het instituut in de hand: een geschenk van Helleputte aan D. Mercier en uitgevoerd door de Leuvense beeldhouwer Benoît Van Uytvanck (1857-1927).
Een zelfde ritmiek kenmerkt ook de achtergevel van de oostvleugel; de zuidvleugel daarentegen werd later ten westen uitgebouwd en voorzien van een een afwijkend gevelfront. Trapvormige beëindigingen, ten slotte, markeren de zijgevels van de oostvleugel, evenals van de trap- en torengedeelten die een smalle vensterordonnantie vertonen.
Interieur. Volgens literatuurgegevens was de gelijkvloerse verdieping oorspronkelijk in de zuidvleugel voornamelijk ingenomen door een keuken, refters voor studenten en professoren en twee spreekkamers; in de oostvleugel door een recreatiezaal zogenaamde "Rozenkranszaal"; de boven- en zolderverdiepingen van beide vleugels waren ingericht met kamers, toegankelijk vanuit de lange gang gelegen aan de tuinzijde. Deze dispositie bleef ten dele bewaard zie de deels uitgebouwde zuidvleugel, heden ingenomen door het Departement Pedagogische Wetenschappen, waar twee aula’s werden ingericht. Het trappenhuis, dat fungeert als hoofdcirculatie-as tussen de diverse niveaus en de vleugels onderling, imponeert door zijn vormgeving en afwerking: een brede arduinen bordestrap, vanaf de bovenverdieping ontdubbeld in twee traparmen; kruisgewelven en tudorbogen geschraagd door gevarieerde zuilen en pilasters; contrasterend materiaalgebruik en kleurrijke combinaties namelijk natuursteen, blauwe hardsteen, baksteen, bepleistering en imitatiebaksteen-beschildering naast hout voor de vlakke zoldering; gelijkvloerse granitovloer met mozaïekpanelen waarin symbolen refereren aan paus Leo XIII.
De neogotische kapel, die bij de inhuldiging in 1897 werd toegewijd aan de Heilige Maagd Maria van de Rozenkrans, beëindigt de oostvleugel en grenst met het georiënteerde koor nagenoeg aan de Vesaliusstraat. Ze werd opgetrokken volgens het ontwerp van J. Helleputte als een bakstenen eenbeukig bedehuis met vijf traveeën en een vijfzijdige koorsluiting, onder een (heden met leien) afdekkend zadeldak - afgeschuind ten oosten -, met spitse, deels opengewerkte dakruiter. De vrij sobere opstand met omlopende waterlijst als aflijning van de onderbouw, lancetvensters met drielobtracering en flankerende steunberen ten zuiden, wordt verlevendigd door de met arduin en gekleurde geglazuurde baksteen verwerkte geringde colonnetten en omlijsting van de vensters en het aflijnende bogenfries onder de getande lijsten. Voor de afwerking liet Piscador aan de steunberen, op een sokkel en onder een baldakijn, beelden aanbrengen van Sint-Jozef, Marie en Simeon, uitgevoerd door B. Van Uytvanck en die zouden geïnspireerd zijn op deze aan het westportaal van de kathedraal te Reims. In de oorspronkelijke, nu verdwenen bedaking had deze architect ook kleurrijke geëmailleerde pannen laten verwerken met onder meer emblemen van België en paus Leo XIII.
Aan de noordzijde dateert de aangebouwde, één bouwlaag hoge sacristie onder schilddak van 1930 (ter vervanging van de vroegere). In de voorgevel werd een natuurstenen kruis verwerkt, met opschrift: "UBI/ CARITAS/ ET AMOR/ DEUS UBI EST". Aan de noordoosthoek werd in 1930 het monument met borstbeeld van Kardinaal Mercier opgericht, gebeeldhouwd in 1911 door Jacques de Lalaing (1858-1917). Het opschrift vermeldt onder meer de episcopaatsperiode van Mercier en zijn presidentschap van het Seminarie van 1892 tot 1906 zie: "MEMORIAE/ DESIDERATI . JOSEPHI . MERCIER/ NATI . BRANIAE . ALLODII . ANNO MDCCCLI/ CONDITORIS . PRIMIQUE . PRAESIDIS/ SEMINARII . LEONIS . XIII/ IN . UNIVERSITATE . CATHOLICA . LOVANIENSI/ AB . ANNO . MDCCCXCII . AD . ANNUM . MCMVI/ ARCHIEPISCOPI . ECCLESIAE . MECHLINIENSIS/ AB . ANNO . MCMVI . AD . ANNUM . MCMXXVI / CARDINALIS . CREATI . ANNO . MCMVII/ DISCIPULI . AMICIQUE/ ANNO . MCMXXX/ DEDICARUNT"; op de linkerzijde, Merciers’ geboorte- en sterfdata "1851" en "1926" gescheiden door zijn wapenschild.
Interieur. Heden wit/grijs geschilderde binnenruimte overkluisd door een spitstongewelf en, boven de koorsluiting, een straalgewelf, met metalen ribben en houten beschot in overstek, aan de muren en ter hoogte van de gordelbogen geschraagd door stenen geprofileerde spitsbogen en consoles; eertijds gedecoreerd met een rijke, onder meer vegetale polychromie van de hand van O. Algoet. Van het vroegere mobilair rest heden nog het hoofdaltaar in zwarte graniet en witte steen, en de koperen tabernakeldeur van het Leuvense atelier José Van Aerschodt met aan de achterzijde een kopie door J. Grootaers in 1901 van het Laatste Avondmaal van Dirk Bouts. Beige en zwartmarmeren bevloering met mozaïek waarin de rozenkransmysteriën symbolisch zijn verwerkt.
De kapel bewaart nog een unieke reeks glasramen, vijftien in aantal, die de Mysteries van de Rozenkrans voorstellen, naar de patrones van het bedehuis, voltooid in 1897 naar de kartons van de Gentse glazenier Gustaaf Ladon (1863-1942).
In 1941 werd de kapelruimte vergroot door incorporatie van de vroegere gang die de kapel met de Rozenkranszaal (oostvleugel) verbond.
De uitbreidingsvleugel aan de Vesaliusstraat, opgetrokken in 1941-1942 en thans ingenomen door het Departement Pedagogische Wetenschappen, vormt met zijn drie bouwlagen en zes traveeën stilistisch grosso modo een voortzetting van de seminarievleugels, met gelijkaardig uitgewerkte versmallende ordonnantie voor de brede toegangstravee. Oorspronkelijk op elke bovenverdieping ingericht met veertig kamers aan weerszij van een middengang, is de vleugel heden ten dele aangepast onder meer op de tweede bouwlaag, door omvorming tot twee bibliotheekzalen.
In de voortuin langs de Vesaliusstraat vier mooie magnolia’s en op het hekwerk Chinese blauweregen. In de achtertuin een typisch element uit de fin de siècle tuinarchitectuur: een belvedère-terrasje langs twee zijden begrensd door balustraden van imitaties van gevlochten takken in gewapend cement. Het terras is langs de noordzijde toegankelijk via twee gebogen trappen, die brede treden omvatten, waarvan de bovenste beplant is met geel gevlekte aucuba. Onder de weelderige klimopbegroeiing is het "rotswerk" zichtbaar waarmee de bakstenen constructie werd bekleed: "rustiek" metselwerk met grove brokken natuursteen op de keermuren of – langs de trapranden – kleine rotsimitaties. Ook op de oude tuinmuur komt nog een fragment imitatie van rustiek metselwerk voor. Tot de oorspronkelijke beplanting behoren een bruine beuk aan de rand van het terras, en evenwijdig met de tuinmuur, zeven zomerlinden, één plataan en enkele oude taxusstruiken.
Annexen van Instituut en Seminarie:
Heilig-Harthuis, Andreas Vesaliusstraat
Ingeplant met een geknikte bouwlijn en licht terugwijkend op het alignement van de Andreas Vesaliusstraat, werd dit opvallend gebouw in neogotische stijl met art-nouveau-invloeden opgericht door J.F. Piscador, in nauwe samenwerking met zijn opdrachtgever A. Thiéry. Het was bestemd als residentie voor de president van het Seminarie en als verblijf voor de priesters-studenten aan het Hoger Instituut. Aan de bouwcampagne van 1900 tot 1903 refereren zowel in- als uitwendig diverse opschriften en jaartallen.
Geconcipieerd met een vier bouwlagen hoog driehoekig trappenhuis en een aansluitende rechthoekige woonvleugel van drie bouwlagen, en bijkomend een souterrain, werd het opgetrokken uit baksteen onder afdekkende platte daken met terrassen en hellende daken met gekleurde tegels in zigzagpatroon ten noorden.
Blikvanger is ongetwijfeld het trappenhuis dat als een driedelig volume werd gebouwd. Een afgeschuinde hoekpartij met inspringende benedenhoek onder driezijdig balkon en manke getrapte bovenaflijning herbergt de sanitaire voorziening en fungeert als onderbouw voor de hoger opgetrokken veelhoekige traptoren met klimmende bovenlichten. Middenin situeert zich een brede terugwijkende gevelpartij, waarin de hoofdtoegang is gevat, en die nagenoeg volledig is opengewerkt met vensterpartijen in functie van de trappenhal. Ten slotte vormt een smallere venstertravee de rechtse begrenzing. Een arduinen sokkel onder waterlijst lijnt de straatzijde af. Als extra verticale articulatie werd een Brugse travee-indeling toegepast waarin de smalle vensters zijn gevat, de deels klimmende vierlichten en de tweelichten, en op het hoogste niveau de spitsboogvensters met tracering in de koppen. De opengewerkte kantelen die eertijds dit gedeelte ter hoogte van het terras aflijnden, werden wegens afbrokkelingsgevaar verwijderd in 1993.
Voor de aansluitende woonvleugel werd daarentegen in vijf traveeën een vrij symmetrische gevelcompositie aangehouden met een zelfde travee-uitwerking, tweelichten in twee traveeën aan weerszij van een hoger opgetrokken brede middenpartij met veellichten, en pilastervormige schouwelementen als verticaliserende begrenzingen. De deels zichtbare uiterst noordelijke travee werd opgevat als een risaliet-vormende trapgevel met ruim spitsbooglicht. Hierop sluit een smalle lagere haakse aanbouw aan.
Het nagenoeg volledig beglaasde souterrain met ijzeren colonnetstructuur onder I-balken, is voorafgegaan door een diepliggende "area" met keermuur aan straatzijde en onderbroken door de bordestrap die leidt naar de op straatniveau gelegen toegangsruimte van het trappenhuis. De westzijgevel en deels zichtbare achtergevel zijn respectievelijk blind en voorzien van bovenlichten, overluifeld en gevat in een trapgevel.
Opmerkelijk is verder het kleurrijke gebruik van contrasterende materialen als blauwe hardsteen, witte steen, kleurige geglazuurde tegels en baksteen, glas en metaal. Deze werden niet enkel ornamenteel maar ook structureel verwerkt, en werden zowel in- als uitwendig op een bijzonder creatieve wijze aangewend om de alom aanwezige symboliek rond paus Leo XIII, de Heilig Hartdevotie... te vertolken. Vooreerst in de imposante spitsbogige ingangsdeur, met geometrisch traliewerk en een monumentaal glas-in-loodraam, waarin het monogram, de attributen en de specifieke symbolen van de paus zijn uitgebeeld: de tiara, de pijnappel, lelies, gekruiste sleutels en een stralende ster. Motieven die ook verwerkt werden in de smeedijzeren leuning van het dakterras boven de woonvleugel en in het poorthekken van de stilistisch bij het Seminarie aansluitende straatafsluiting. Verder ook diverse sculpturen: in het fraaie hoekbalkon een beeld van het Heilig Hart; onder de gevelbeëindiging met omlopend korfbogenfries en drielobnisjes, acanthusbladconsoles met "Stryges"-figuren (saters) en Sint-Michiel met de draak en op de schouwen monumentale beelden van het Heilig Hart en Sint-Michiel, uitgevoerd door Frans Steurs. Ten slotte nog diverse bouwdata en opschriften: op de zitbank aan de ingang een chronogram "ECCE CORDE MISERICORS" op de westzijgevel beneden, een stenen opschrift met hymne ter ere van Sint-Jozef, refererend aan het nabijgelegen Sint-Jozefhuis (1908), zie "CAELITUM JOSEPH DECUS ATQUE NOSTRAE/ CERTA SPES VITAE COLUMENQUE MUNDI/ QUAS TIBI LOETI CANIMUS BENIGNUS/ SUSCIPE LAUDES CENT JOURS INDULG." en het wapen van D. Mercier, en bovenaan, ingewerkt in een spitsboog, het jaartal 1901, en in de topconstructie van de achtergevel "A/D 1902".
In het interieur komen het gediversifieerde materialengebruik en de sterk symbolisch geladen sfeer nog meer aan bod. In het opmerkelijke trappenhuis is de imposante bordestrap vanaf het souterrain uitgevoerd in hardsteen, met een smeedijzeren leuning, en geschraagd door boogconstructies; vanaf de eerste verdieping klimt hij als een markante houten trap met gietijzerstructuur op tot de bovenste verdieping, die overkluisd wordt door een stergewelf met sierlijke kraagstenen. Van hieruit leidt in de koker een draaitrap naar het dakterras (de aanzet is heden omgevormd tot bijkomende sanitaire inrichting). De trappalen zijn gedecoreerd met onder meer tiaramotieven. De grote glasraampartijen - beneden met Leo XIII-attributen en zinnebeelden en in de top met Heilig Hart- en Rozenkransmotieven -, zorgen hier door hun rijk coloriet voor een sfeervolle lichtinval. In het souterrain, dat afgezet is met witte faïencetegels en een door Arthur Charlier (1870-1930) ontworpen gekleurd fries met pauwmotieven, figureren in de mozaïekvloer de bouwdatum "A° Di 1902", pauselijke emblemen en een windroos, en een traptrede vermeldt de werkzaamheden van de architect aan het Seminarie zie "J. PISCADOR/ architecte 1896-1903". Op de bovenste verdieping zijn fraaie houten altaarstukken met symbolische ornamenten bewaard en een muurschildering met Thomas van Aquino en opschrift "SAPIENTIA SANCTI THOMAE AQUINATIS". De privé-kapel van de president werd toegewijd aan het Heilig Hart. Opgevat als een kleine driehoekige ruimte onder vijfdelig ribbengewelf, werd ze rijkelijk ingericht met muurschilderingen, gesigneerd door G. De Geetere (1859-1929) in 1903 en die een Kalvarie uitbeelden, de profeten Habacuc en Amos, paus Leo XIII en twee taferelen met de Boodschap van Maria. Eén tafereel hiervan draagt het chronogram "ECCE ANCILLA DOMINI" (1903); het tweede, gesitueerd boven een met glaspanelen gedecoreerde ingangsdeur, stelt een kopie voor van de 15de-eeuwse schildering in de Parkabdij van Heverlee. Vermeldenswaardig is ook het decoratieve natuurstenen altaar van de hand van (S.?) De Martelaere, met predella uitgewerkt met nissen, onder bekronende Genadestoel; verder een neogotisch wijwatervat en een sierlijke glasraam met onder meer een uitbeelding van het Laatste Oordeel, uitgevoerd door de glasschilder J. Osterrath (1845-1898). Ten slotte bewaart de lambrisering een opschrift met wapens die verwijzen naar de schenkers, namelijk de familie en A. Thiéry zie "SACERDOS, PRECE SANCTA, RECORDARE PII DONATORIS" (1903). In de woonvleugel werd metaal structureel geïntegreerd op alle bouwlagen, namelijk in de zolderingen met troggewelfjes tussen I-balken en op de zolderverdieping in de constructie van het spitstongewelf. Qua planschikking zijn de kamers gesitueerd aan de straatzijde. Op de gelijkvloerse verdieping zijn de voormalige presidentsverblijven ingericht tot recreatie- en leesruimten; de bovenverdiepingen worden ingenomen door studentenkamers. De zolderverdieping vormde voorheen één grote kapel, zogenaamd "Heiligenzaal" naar de thans nog deels bewaarde gemaroufleerde muurschilderingen met heiligenfiguren, gedateerd 1904 en gekopieerd naar de door H. Flandrin uitgevoerde schilderingen in de Parijse Sint-Vincent-de-Paulkerk. Deze ruimte is sinds 1938 opgedeeld, met inbreng van studentenkamers. Twee bewaarde natuur- en hardstenen schouwreliëfs werden uitgevoerd door Georges Petit: deze beelden respectievelijk de Visitatie en Sint-Joris en de draak uit; bij laatstgenoemde hoort een huldeopschrift aan Helleputte zie "GEORGES. HELLEPUTTE . ARCHITECTE . 1893 – 1896".
Sint-Annahuis, Tiensestraat nummer 112.
Het Sint-Annahuis, dat als boekhandel werd ontworpen in 1904 door het duo Piscador-Thiéry, onderscheidt zich binnen de rijbebouwing van de Tiensestraat door zijn eclectisch voorkomen met neogotische vormelementen en art-nouveau-invloeden. Het werd opgetrokken op rechthoekige plattegrond, met drie bouwlagen en een terugwijkende vierde bouwlaag, onder een combinatie van zadel-, lessenaars- en plat dak; de achterzijde werd polygonaal uitgebouwd voor het hoger opgetrokken torenvormig trappenhuis. Karakteristiek voor de opbouw is de constructieve en decoratieve verwerking van contrasterende traditionele en moderne materialen: rode baksteen naast blauwe hardsteen en witte natuursteen, kleurrijke geglazuurde baksteen en mozaïektegels, naast een ostentatieve verwerking van ijzer. Met zijn enkelhuisopstand met brede venstertravee en smallere hoger opgetrokken poorttravee, onderscheidt het pand zich door zijn nagenoeg volledig opengewerkt gevelfront, met in de hoge rondboognissen grote raampartijen - overeenkomstig zijn initiële bestemming - onder I-balken met rozetmotieven, sierlijke colonnetindeling op de middelste bouwlaag van de venstertravee en geëlaboreerde houten windborden als aflijning van de gevelpartijen. Als decoratieve inbreng figureren in de geveltoppen links een Sint-Anna-ten-drieën tussen het Leuvense wapen en de Belgische leeuw, van de hand van Frantz Vermeylen (1857-1922) en rechts een mozaïekpaneel met een duif in stralenkrans. Het dak is bekroond door een hoge sokkel met beeld van Sint-Anna-ten-drieën, een kopie naar een origineel uit de 14de eeuw en uitgevoerd in tufsteen door B. Van Uytvanck.
De achtergevel vertoont een gevarieerde ordonnantie met bredere vensters onder I-balken in de poortdoorgang, smalle bovenlichten in de torenuitbouw en rechthoekige vensters in twee traveeën. Markant is verder op het plat dak het terras met een hoger gelegen "belvedère", afgezet door een balustrade in vorm van geajoureerde kantelen.
Interieur. De traptoren vormt een markante constructie: in de westmuur zijn brede tudorbogen uitgespaard; de eerste bovenverdieping bewaart een mozaïekvloer met emblemen van paus Leo XIII; de hoogste verdieping is opgevat als een kleine kapelruimte met een symbolisch uitgewerkte mozaïekvloer met inscripties "A° Di 1906", het wapen en devies "OPERE ET VERITATE" van Monseigneur Deploigne, professor aan het Instituut, en een natuurstenen altaartombe met uitbeelding van de Vlucht naar Egypte, tussen wapens van paus Pius X (1903-1924) en Kardinaal Mercier.
Het Sint-Annahuis staat ten westen in verbinding met een drie bouwlagen hoge aansluitende uitbreidingsvleugel, in 1955 gebouwd naar ontwerp van architect F. Delang (zie inscriptie plint) voor de huisvesting van de professoren; in de achtergevel bevindt zich een gedenkplaat met inscriptie refererend naar de eerstesteenlegging.
Sint-Jozefhuis.
Op initiatief van A. Thiéry in 1908 gebouwd door J.F. Piscador ter uitbreiding van het Seminarie, werd het Sint-Jozefhuis bestemd voor het onderbrengen van een keuken, een refter en recreatiezalen.
Het geknikt L-vormige volume werd binnenpandig ingeplant, achter het Heilig Harthuis en het Sint-Annahuis, waarmee het verbonden werd via een trappensysteem. In 1955 breidde architect F. Delang het gebouw ten zuiden uit met een twee bouwlagen hoge aanbouw. Hierdoor werd de hoofdtoegang, die zich eertijds in de zuidgevel situeerde, in het verlengde naar de aanbouw verplaatst.
In opstand telt het gebouw een souterrain en drie bouwlagen, onder plat dak; de zuidelijke hoofdgevel telt één op één + twee traveeën, de westgevel zes traveeën, de noordgevel is slechts ten dele zichtbaar. Stilistisch sluiten de gevels grosso modo aan bij de achtergevel van het Sint-Annahuis, zij het in een meer rastervormige uitwerking door de horizontaliserende muurbanden en doorgetrokken I-balken en het verticaliserende effect van de gestapelde vensters en de pinakelvormige bekroningen. Voorts typeert eenzelfde gediversifieerd materiaalgebruik - kleurrijke baksteensoorten, natuursteen, arduin en ijzer - de gevels en werd het dakterras eveneens afgeboord door een opengewerkte balustrade. In het metselwerk werden bouwdata verwerkt: in de zuidgevel "MAISO(N) JOSE(PH) A D 1908" en in de noordgevel "A D 1908"; het chronogram in de sokkel van de westgevel vermeldt hetzelfde jaartal zie "LE CARDINAL/ MERCIER/ BENIT CE FEU". Opvallend zijn verder de zuilvormige hoekaccentuering ten zuiden met beeld van Sint-Jozef, de driezijdige balkonmarkeringen en gietijzeren leuningen, en de dito trappenconstructie ter hoogte van het souterrain en de hoofdtoegang: de motieven in het ajour werden hernomen in de driezijdige en Franse balkons. Een hoek wordt ingenomen door een "Lourdesgrot": mogelijk betreft het hier de in 1899 ingehuldigde grot die zich volgens de literatuur oorspronkelijk in de tuin van het Leo XIII-seminarie bevond.
Interieur. Souterrain met nagenoeg intacte keukeninrichting: wanden bezet met witte faiëncetegels onder een figuratieve boord en beglaasde scheidingswand met de eetzaal (studenten) waarin ingebouwde kastjes met doorgeefluiken. Op de verhoogde begane grond bewaart de professorenrefter twee neogotische schouwen van natuursteen, waarbinnen geglazuurde tegeltableaus uit het atelier A. Charlier de legende van de Heilige Hubertus voorstellen, onder gelijkaardige bekronende chronogrammen - met jaartal 1908 - als in de westelijke buitengevel. In de verbindingsdeur met het Heilig Harthuis bevat het decoratieve glas in lood, uitgevoerd door het atelier J. Osterrath, het chrogram "IN DOMO SANCTI JOSEPH SOLIS INSTAR SOLA PRAESIT CHRISTI CHARITAS" (1908).
Het Sint-Jozefhuis staat ter hoogte van de begane grond en het dakterras via trappenpartijen en bruggetjes in verbinding met zowel het Heilig Harthuis als het Sint-Annahuis.
Tiensestraat nummer 120, Sint-Franciscushuis, en Tiensestraat nummer 122
Pand nummer 120 vormt samen met het ernaast gelegen nummer 122 een ensemble van 19de-eeuwse rijhuizen met enkelhuisopstand in repeterend schema, drie bouwlagen hoog en elk drie traveeën tellend. Het gevelfront vertoont een typisch neoclassicistisch doorsnee-uitzicht met beschilderde gevelbepleistering, rechthoekige vensters in een naar boven toe verkleinende ordonnantie en tot cordons doorgetrokken lekdrempels als horizontale belijning van de bovenverdieping.
De woning nummer 120 werd in 1908 door Thiéry aangekocht als onderkomen voor de zusters franciscanessen van de Heilige Familie, die ten dienste stonden van het Leo XIII-seminarie. Hiertoe ondernam Pisacador een aantal aanpassingswerken, die voornamelijk bestonden uit het hoger optrekken van het gebouw aan de achterzijde. Voortaan zou het pand "Sint-Franciscushuis" heten.
In 1912 werd een glazen dak ingebracht en een doorgang gestoken tussen beide woningen. Vanaf 1919 namen de zusters van de Heilige Engelen van Lokeren hier hun intrek. Vandaag fungeert het volledige gebouw als studentenverblijf en draagt het de benaming "Dondeynehuis" naar Monseigneur Dondeyne (1901-1985), die vanaf 1933 hoogleraar en vanaf 1966 president was van het Hoger Instituut. In het interieur leidt een houten trap met slanke balusters naar de bovenverdieping. Ook dit pand werd via trappenpartijen aangesloten op het achterliggende Heilig Harthuis: beneden werden deze aan de wanden en boven de deur met kleurrijke faïencetegels bezet.
Het belendende huis nummer 122 was reeds in 1899 opgekocht. De geriemde omlijstingen met siersluitsteen - en wellicht ook de houten neoclassicistische vitrine-omlijsting - dateren van de aanpassingen die Piscador doorvoerde voor de winkelfunctie die het pand toen kreeg, gelijktijdig met de oprichting van het hoekhuis nummer 124.
Voormalige drukkerij en uitgeverij "Nova et Vetera", Tiensestraat nummer 124.
Pand dat de hoek vormt met de Andreas Vesaliusstraat en in opdracht van Thiéry in 1899 werd opgetrokken als drukkerij en uitgeverij van het Hoger Instituut en gedeeltelijk ook als woning voor de drukker. Voor deze gecombineerde functies ontwierp Piscador een hoekhuis in eclectische stijl met classicerende inslag, drie bouwlagen hoog, met afgeschuinde hoektravee, één travee aan de Tiensestraat en drie traveeën aan de Vesaliusstraat, het geheel afgedekt door een mansardedak met twee neobarok getinte dakvensters. Qua opstand zijn het bakstenen lijstgevels met een arduinen plint en een verticale geleding door belijnde pilasters beneden en kolossale pilasters met komposiete kapitelen op de bovenverdiepingen. Een sterk uitkragende puilijst en natuurstenen muurbanden - die via siermotieven doorlopen over de pilasters - zorgen voor een horizontaliserend effect. De hoektravee wordt extra geaccentueerd door de belijnde benedenbouw met rondboogdeur en de stenen balkons met hekwerk. Traveebrede vitrines tussen pilastertjes markeren de begane grond. De bovenvensters onder I-balken met rozetmotieven worden afgelijnd door druiplijsten met klossen en zijn voorzien van getrapte borstweringen. De smallere uiterste travee met privé-ingang aan de Vesaliusstraat kreeg een eerder sobere uitvoering - met vensters op verspringende niveauhoogte - en werd naderhand hoger opgetrokken. Links ernaast sluit een smalle lagere aanbouw aan met bekronende balustrade en een straatafsluiting met hekkenpoort tussen belijnde pilasters en onder een I-balk met rozetten. Vanaf 1904 huisvestte Thiéry in dit gebouw ook het secretariaat van de Lourdesbedevaarten en liet hij in de hoektravee boven de deur in een nis een Onze-Lieve-Vrouw-van-Lourdesbeeld plaatsen en op de sluitsteen het opschrift "JE SUIS L’IMMACULEE CONCEPTION 1854-1904 HUIT DECEMBRE", dit ter ere van de 50ste verjaardag van de dogmaproclamatie van de Onbevlekte Ontvangenis door paus Pius IX.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Het tuinontwerp voor deze site staat afgebeeld op een tekening van omstreeks 1900. De tuin tussen het Kardinaal Mercierplein en het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte bestond uit enkele organisch vormgegeven gazons voorzien van een verspreide beplanting met lage struiken en enkel solitaire bomen. De tuin aan de Vesaliusstraat was van de straat afgesloten met een hek en had een gelijkaardige vormgeving als de eerste tuin. Oude foto’s tonen dat aanvankelijk parallel met het hek een ligusterhaag aangeplant was. Latere foto’s uit de eerste helft van de 20ste eeuw beelden reeds het hek af begroeid met de nog aanwezige blauweregen.
In de achterliggende tuin achter het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en het Seminarie Leo XIII was oorspronkelijk een symmetrische tuin aangelegd bestaande uit zes rechthoekige grasparterres en rechte voetpaden. De middelste parterres waren in gras gelegd, de andere vier waren volgens de tekening beplant met vormboompjes. Achteraan zorgde een strook van bomen en heesters voor een visuele begrenzing. In deze tuin werd in 1899 tegen de ommuring een Mariagrot in cementrustiek gebouwd. Slechts enkele restanten zijn hiervan nog aanwezig na de vernietiging ervan tijdens de beschietingen in 1940.
Het in de tuin aanwezige belvedère-terrasje dateert vermoedelijk uit 1939 toen in de tuin een schuilkelder werd opgetrokken waarop het terrasje werd aangelegd. De inrichting van de buitenomgeving wijzigde later verschillende malen, onder meer vanwege de uitbreidende bebouwing op de site.
In de tuin zijn nog enkele verhardingen met erfgoedwaarde aanwezig: de kasseiverhardingen rond de sacristiekapel en het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en de natuurstenen platen langs het Heilig Harthuis. Op de omheiningsmuur van het Heilig Harthuis groeit waardevolle muurvegetatie zoals gele helmbloem, muursla, muurvaren en muurleeuwenbekje.
Omvat
Stadswoning
Is deel van
Andreas Vesaliusstraat
Is deel van
Kardinaal Mercierplein
Is deel van
Tiensestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en Seminarie Leo XIII [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42513 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.