is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Martinus met kerkhof
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Parochiekerk Sint-Martinus met ommuurd kerkhof
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Parochiekerk Sint-Martinus: orgel
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Martinus
Deze vaststelling was geldig van tot
De parochiekerk Sint-Martinus is ingeplant op een korte, steile helling en wordt aan zuidzijde omkaderd door het hooggelegen kerkhof, omsloten met hoge steunmuren (baksteen en betonsteen) en aan west- en oostzijde doorbroken met twee traptoegangen. Aan de noordzijde bevindt zich een ruim plein dat een verdwenen huizenblok vervangt.
De oude patroonheilige en de uitgestrektheid van haar grondgebied pleiten voor een vroeg ontstaan van de parochie. Reeds voor 1179 en dit gedurende gans het ancien régime werd Lubbeek beheerd door de norbertijnenabdij van Park in Heverlee, tevens de grootste tiendheffer. Volgens het kaartboek van de abdij van Park uit 1665 (kaarten p. 55, 57, 58) bestond de "Kercke tot Libbeke" op dat moment uit een driebeukig schip met polygonaal koor en westtoren.
Na heel wat discussie tussen de lokale gemeenschap en de Parkabdij werd na uitspraak van de Raad van Brabant op 15 mei 1770 beslist om het bouwvallige driebeukige, romaanse schip herop te bouwen en te vergroten. Het gotische koor (1433) bleef bewaard en de zijbeuken in westelijke richting verlengd zodat de eveneens gotische westtoren met traptoren werd geïncorporeerd. Land- en edificiemeester N.J. Corthout en landmeter Del Marcel tekenden de plannen. Op 28 april 1777 werd de kerk op plechtige wijze heringewijd.
Midden 19de eeuw bleek de kerk opnieuw te klein zodat ze in 1854, vermoedelijk naar ontwerp van arrondissementsbouwmeester Alexander Van Arenberg (1799-1877) en na afbraak van het gotische koor, in oostelijke richting werd vergroot met twee traveeën en een nieuw koor met aanleunende zuidsacristie. Een ruitvormige gedenksteen met opschrift "Cura R.D. Poels Pastr nec non L.F. Van De Weyer Cosul acuta MDCCCLIV" (door de zorgen van pastoor Poels en burgemeester L.F. Van De Weyer 1854) herinnert aan deze bouwcampagne.
Circa 1860 werd de kerkhofmuur grotendeels vernieuwd. Ingestort tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd hij aan westzijde heropgetrokken in rode machinale baksteen.
Circa 1950-1960 verdwenen de drie barokaltaren. Ter vervanging werden twee nieuwe marmeren altaren geplaatst, het hoofdaltaar door Renier uit Aarschot. In dezelfde periode verdwenen eveneens verschillende 16de- en 17de-eeuwse houtsculpturen in de inventaris van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium nog vermeld, maar als "niet meer ter plaatse". In 1966 werd een nieuwe natuurstenen vloer gelegd van diagonaal geplaatste witte en zwarte tegels. Bij die gelegenheid werden de romaanse funderingen van een driebeukig kerkje met pijlerstructuur en absidiolen in de zijbeuken vrijgelegd en opgemeten.
De Sint-Martinuskerk is ingeplant op een korte, steile helling en wordt aan zuidzijde omkaderd door het hooggelegen kerkhof, omsloten met hoge steunmuren (baksteen en betonsteen) en aan west- en oostzijde doorbroken met twee traptoegangen. Aan de noordzijde bevindt zich een ruim plein dat een verdwenen huizenblok vervangt.
De circa 34 meter lange pseudo-basiliek bestaat uit een ingebouwde westtoren met flankerende bergruimte en voormalige doopkapel, een driebeukig schip van vijf traveeën en een driezijdig gesloten koor met aanleunende zuidsacristie. De 16de-eeuwse laatgotische toren en traptoren zijn opgetrokken in zandige kalksteen (met bakstenen kern) terwijl voor schip en koor werd gebruik gemaakt van baksteen met verwerking van Gobertange voor plint, hoekkettingen en lichtgetoogde vensteromlijstingen.
Het circa 22 meter hoge, massieve torenvolume met vierkante plattegrond en leien tentdak wordt gearticuleerd door twee overhoekse steunberen en drie waterlijsten. Een geprofileerde korfboogdeur, een bekronend spitsboogvenster met maaswerk, enkele lichtspleten en vier spitsbogige galmgaten vormen de enige doorbrekingen. Het gelijkvloers wordt overkapt met een kruisribgewelf zonder consoles; op de verdieping een grote spitsboog die uitgeeft op de beuk. Sinds de uitbreiding van 1777 is de vijfhoekige, afgeknotte traptoren met natuurstenen spiltrap opgenomen in de zuidelijke annex en werd de oorspronkelijke toegang vanuit de westtoren naar hier verlegd.
De onder één doorlopend zadeldak gevatte classicistische beuken met vrijwel naadloos aansluitende neoclassicistische uitbreiding tonen een zuiver functionele, strakke geleding van hoge steekboogvensters in een vlakke omlijsting met licht vooruitspringende sluitsteen en doorgetrokken onderdorpels. In de koorwand een gedenkplaat verwijzend naar de vergroting uit 1854 en een sterk verweerd sculptuur (17de eeuw?) met voorstelling van een monstrans met hostie en stralenkrans, mogelijk afkomstig van het gesloopte koor.
De sterke ruimtewerking van het in lichte tinten geschilderde interieur met stucwerk wordt bepaald door Toscaanse zuilen op hardstenen basement, rondbogige scheibogen, een tongewelf boven middenbeuk en een vlakke, naar buiten toe afgeschuinde zoldering boven de zijbeuken. Gewelf en geknikte zoldering worden gearticuleerd door rechthoekige spiegels met uitgespaarde hoeken belijnd door strak geprofileerde en met rozetten opgehoogde gordelbogen die rusten op een omlopende, gekorniste kroonlijst op rolwerkconsoles met cannelure-, drop- en respectievelijk festoenmotief. Een grote rondboog op pilasters met casement vormt de overgang naar het koor met omlopende kroon- en tandlijst waarop een tongewelf rust dat ter hoogte van de driezijdige apsis is afgewerkt met straalsgewijs aangebrachte geprofileerde ribben. Een hoge lambrisering die zowel beuk als koor omvat versterkt de homogeniteit.
De oudste grafmonumenten liggen of staan gegroepeerd ter hoogte van resp. noordwand van koor en noord- en zuidwand van de zijbeuken. Ze zijn uitgevoerd in blauwe hardsteen met een neoclassicistische of neogotische vormgeving, dateren overwegend uit de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw. De overheersende types zijn het sarcofaagmodel met omheind grafperk en de opstaande grafsteen met kruisbekroning. Naast de sterk vertegenwoordigde priestergraven verwijzen de overige monumenten telkens naar lokaal vooraanstaanden.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DB002242, Sint-Martinuskerk met ommuurd kerkhof
Auteurs: Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
In de kerk bevindt zich een orgel waarvan de oudste delen dateren uit het begin van de 18de eeuw. Verder is de huidige vorm het resultaat van een tamelijk diverse bouwgeschiedenis. Aan het einde van de 18de of begin 19de eeuw geschiedde een totale herbouw, vermoedelijk door een orgelmaker uit de Waalse school (Rifflart?). Ook enkele orgelmakers van buiten Vlaams-Brabant leverden immers werk in het arrondissement Leuven. Circa 1870 werd het orgel ingrijpend getransformeerd door L. Dryvers. F. en A. Joris uit Aarschot plaatsten voor 1925 een elektrische ventilator. Circa 1930 volgden nog enkele wijzigingen door Frans Vos-Huybrechts (volgens een naamplaatje).
Is deel van
Lubbeek
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Martinus met kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42632 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.