is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hof van Raalbeek
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd monument Hof van Raalbeek en pastorie
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve
Deze vaststelling was geldig van tot
In het centrum van Linde bevindt zich het 17de-eeuwse Hof van Raalbeek.
Het Hof van Raalbeek werd in de tweede helft van de 17de eeuw gebouwd als ‘buitengoed’ of ‘speelgoed’ door ridder Pieter van Raelbeek, afstammeling van een oud Leuvens geslacht. Het bestond uit een imposant breedhuis van drie traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenstijl en enkele bijgebouwen, vermoedelijk hoevegebouwen. In de loop van de 18de eeuw werd het woonhuis aan drie zijden uitgebreid met lagere aanbouwen. De site wordt op de kaart van Ferraris (1771-1778) weergegeven als een omhaagd of door bomen omzoomd domein waarbinnen een zeer groot gebouwd volume (vermoedelijk werden hoofd- en bijgebouwen als één geheel ingekleurd) voorafgegaan door een volledig ommuurde afgeschuinde voortuin. De gronden zijn ingedeeld in perken voor nuts- en siergewassen.
In 1787 kocht baron Fernand de Beeckman het "Klein kasteeltje van Raalbeek" voor 7989 gulden van de Leuvense brouwersfamilie Van Bockel die er op dat moment een brouwerij uitbaatte. Met zekerheid vanaf 1804, maar mogelijk reeds eerder, stelde de baron het hoger opgetrokken landhuis ter beschikking van de pastoor terwijl de lagere aanpalende gebouwen, schuur en stallingen als hoeve werden verpacht. De overeenkomst tussen baron de Beeckman en de gemeente vermeldt een huis, kamers, bureel, remise en stallingen, gelegen tegen het pachthof bewoond door André de Jongh, en te huren voor de som van 157,82 frank of 87 gulden.
Het Primitief kadasterplan van Voncken circa 1813 geeft voor het eerste een duidelijk beeld van de verschillend gebouwen en hun inplanting die, met uitzondering van het meest zuidwestelijke bijgebouw, tot op heden bewaard zijn gebleven. Het betreft een complex van drie vrijstaande volumes rond een rechthoekige binnenplaats en een vrijstaand gebouwtje ten zuidwesten. Naar verluidt was de woning van de pastoor toegankelijk via een poortje in de tuinmuur op de hoek van de Gemeentestraat en Pastoriestraat en werd dit in 1887 gerecupereerd in een bijgebouw. De hoeve was toegankelijk via een korte Kastanjedreef ten zuiden.
In 1841 en 1843 werd de pastorie helemaal herschilderd door G. Foré, een schilder uit Aarschot.
Een negenjarig dispuut over eigendomsrechten tussen de gemeente en de erfgenamen van baron Maximilianus de Beeckman werd in 1850 beslecht door de schenking van het pastoorshuis met ommuurde tuin aan de gemeente, terwijl de hoeve eigendom bleef van de erfgenamen van baron. De scheiding van de goederen werden geregistreerd op het kadaster in 1850 schets 13 waarop de eigendommen aangeduid werden als "cure" en "ferme". Acht jaar later schonken de erfgenamen het zuidelijke tuinperceel eveneens aan de gemeente voor de bouw van een gemeenteschool.
Na de bouw van een nieuwe pastorie in 1887 kocht graaf Jules de Beauffort het landhuis van Raalbeek terug dat zijn voorzaten aan de gemeente hadden geschonken.
Na de Tweede Wereldoorlog verwierven de huidige eigenaars het ‘Hof van Raalbeek’ dat zij tot voor kort als boerderij uitbaatte.
Het tot de 17de eeuw opklimmende Hof van Raalbeek is een mooi bewaard geheel bestaande uit een landhuis met hoeve geschikt als losse bestanddelen rond een rechthoekig erf. Het volledige gekasseide erf, onder meer met kwartsiet van Tienen, is toegankelijk via een ijzeren poort tussen bakstenen pijlers op een kalkzandstenen voet. De rechterpijler is voorzien van een renaissance getinte nis in een omlijsting van gesinterde baksteen met recent Mariabeeldje. Ten westen van het erf bevindt zich het hoger opgetrokken landhuis annex boerenhuis minstens opklimmend tot de tweede helft van de 17de eeuw en uitgebreid in de 18de eeuw met een haaks dienstgebouwtje opklimmend tot de 18de eeuw, ten noorden de laat 18de- of begin 19de-eeuwse dwarsschuur en ten oosten drie dienstgebouwtjes vermoedelijk uit de 18de en 20ste eeuw. Een bakstenen muur van 1887 vlak achter het landhuis vormt de scheidingslijn tussen het ‘Raalbeekhof’ en de 19de-eeuwse pastorietuin.
De oudste component betreft het hoog oprijzende landhuis van drie traveeën en twee bouwlagen met verhoogde begane grond, afgedekt door een kunstleien zadeldak, uit de tweede helft van de 17de eeuw. Door de inkapseling aan drie zijden door lagere aanbouwen onder lessenaarsdaken is enkel de westgevel in traditionele bak- en zandsteenstijl nog volledig zichtbaar. De bakstenen lijstgevel wordt verlevendigd met witte zandige kalksteen voor onder meer de speklagen, de hoek- en negblokomlijstingen van de voormalige kruisvensters en deuropeningen, het laadvensters en de steigergaten. De uitstekende daklijst op modillons wordt onderbroken door een centrale dakkapel met trapgeveltje en rondboogvormige laadvenster. De zijgevels zijn afgewerkt met aandaken op natuurstenen schouderstukken en vlechtingen (zuidelijke zijgevel vernieuwd).
Vermoedelijk werd al vrij snel het hoofdgebouw aan de beide zijgevels uitgebreid met een lagere aanbouw onder afgeschuinde lessenaarsdaken (eind 17de – begin 18de eeuw). Deze volumes zijn eveneens voorzien van speklagen en aangepaste kruisvensters aan de westzijde en respectievelijk een bolkozijn en een voormalig kruisvenster aan de langszijde. De zijgevel van het noordelijke volume is tot op heden vrijwel intact gebleven en bezit nog steeds het vermelde bolkozijn, alsook een zeldzaam houten zolderkozijn met houten diefijzers en een hardstenen deuromlijsting met tweemaal hetzelfde ongeïdentificeerde steenkappersmerk. In een latere fase werden de zijvolumes met elkaar verbonden door een aanbouw van anderhalve bouwlaag onder doorgetrokken lessenaarsdak aan de oostzijde. Deze gevel was decoratief uitgewerkt met sierpanelen boven de vensters die stilistisch verwijzen naar de tweede helft van de 18de eeuw, maar werd in de loop van de 20ste eeuw van een nieuw parement voorzien (zie tekening C. Huart, 1917).
De oorspronkelijke binnenindeling en binnenafwerking is zeer goed bewaard gebleven. De plattegrond van het verhoogde volledig onderkelderde hoofdvolume verwijst naar een enkelhuisstructuur waarbij de traphal met rood-zwarte gebakken tegelvloer en houten balustertrap zich situeert in de meest noordelijke travee en op beide verdiepingen geflankeerd wordt door één groot salon. Zowel de leefruimte op het gelijkvloers als op de verdieping behielden hun houten vloeren onder de kunststofbekleding, de houten schouwmantels - gemarmerd op het gelijkvloers en met gestucte schouwboezem op de verdieping -, de binnendeuren, ingewerkte kastdeuren en de gestucte plafonds met lijstwerk, spiegels en kooflijsten. De intact bewaarde dakconstructie bestaat uit twee dakspanten, gordingen en kepers in eikenhout.
De zuidelijke aanbouw herbergt eveneens een verhoogde, onderkelderde leefruimte met houten schouwmantel en eenvoudig lijstwerk op het plafond, de keramische tegelvloer dateert uit de 20ste eeuw. In een latere fase werd het kruisvenster in de westgevel verbouwd tot deur, dit kan vastgesteld worden aan de bouwsporen.
De hardstenen deuromlijsting in de langsgevel van de noordelijke aanbouw geeft toegang tot het hoofdgebouw via een kleine hal met decoratieve keramische tegelvloer en vier hardstenen treden. Bouwsporen aan de buitengevel en het interieur doen echter vermoeden dat de oorspronkelijke toegangsdeur zich in de westgevel bevond. De aanpalende keuken bezit nog de originele haard met witstenen haardwangen. De rood gebakken haardtegels werden door de huidige eigenaars aangebracht ter vervanging van een gesinterde bakstenen wand. Een witstenen rondboogdeurtje met sluitsteen en imposten leidt naar de twee getonwelfde kelders die het volledige hoofdgebouw en de zuidelijke aanbouw onderkelderen. Markant zijn de grote witte natuurstenen vloertegels en sporen van een haard.
De oostelijke uitbouw heeft geen zichtbare historische interieurelementen. De rondboogvormige muuropening die toegang geeft tot het salon van het voormalige landhuis, werd door de huidig eigenaars na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd.
Ten noorden en noordoosten palend aan het woonhuis bevinden zich enkele restanten van kleinere dienst- en of bedrijfsgebouwtjes die eveneens opklimmen tot de 17de en/of 18de eeuw, te zien aan sporen van vlechtingen. Eén gebouwtje dat ook deels in de pastorietuin staat, springt in het oog omwille van de rijkere architecturale uitwerking. Het rechthoekige, bakstenen volume onder rood pannen zadeldak is gevat tussen zijgevels met aandaken op witstenen schouderstukken en vlechtingen en wordt binnenin door een muur in twee gedeeld. De helft van het oorspronkelijke dak, alsook de helft van de oostelijke zijtuitgevel en een deel van de zuidelijke langsgevel is verdwenen. De zijgevel in de pastorietuin loopt uit op een hoog opgetrokken schouwpijp met geprofileerde witstenen dekplaat en bevat een dicht gemaakt bakstenen poortje met driehoekig fronton. Binnenin sporen van interieurafwerking zoals getrokken lijstwerk en een haard.
De verankerde bakstenen dwarsschuur bestaat uit vijf traveeën afgedekt door een rood pannen zadeldak gevat tussen zijtuitgevels met aandaken en uilengat, en klimt op tot het einde van de 18de – begin 19de eeuw. De erfgevel is witgeschilderd en voorzien van steigergaten en een centrale rondboogpoort met hardstenen omlijsting. Aan de achterzijde bevindt zich een rechthoekige schuurpoort onder houten latei. De rechthoekige poortopeningen in de erf- en zijgevel dateren van later. De eikenhouten dakstructuur bleef bewaard. Achteraan bevinden zich recentere aanbouwen en constructies onder pannen en golfplaten daken.
Haaks op en palend aan de schuur wordt de oostzijde van het erf afgesloten door drie witgeschilderde bakstenen dienstgebouwtjes op gepikte plint onder rode pannen zadeldaken met verspringende nok. Het rechtergebouw bezit nog twee vensters met hoek- en negblokomlijsting wat duidt op een oudere kern minstens opklimmend tot de 18de eeuw. De stal en het berghok met muuropeningen onder houten lateien dateren uit de 20ste eeuw. Achteraan recentere aanbouwen en constructies onder golfplaten daken.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/24066/101.1, Het 17de-eeuwse 'Hof van Raalbeek' en de pastorie van 1887 naar ontwerp van Louis Van Arenbergh
Auteurs: Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Linden
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hof van Raalbeek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42645 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.