Teksten van Institut Saint Ignace

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/4266

Institut Saint Ignace ()

Het voormalige Institut Saint-Ignace bestaat uit een schoolcomplex met kapel in neoclassicistische stijl uit 1852-1858, uitgebreid met een vleugel in eclectische stijl door August Cols en Alfried Defever uit 1901-1904. De gebouwen met gevelfront aan de Korte Nieuwstraat zijn gegroepeerd aan drie zijden van een binnentuin, die ten noorden wordt afgesloten door aanhorigheden in traditionele bak- en zandsteenbouw van de Sint-Carolus Borromeuskerk.

Historiek

De site gaat in oorsprong terug op het “huis van Aken”, een patriciërswoning met binnenplaats uit 1539, gelegen op de hoek van de Korte Nieuwstraat en de verdwenen Spoystraat (ten oosten van de Sint-Pieter-en-Paulusstraat). Dit eigendom werd in 1574 aangekocht door de jezuïeten en ingericht als college. Na de verhuis van het college naar het Hof van Liere aan de Prinsstraat in 1607, deed het gebouw dienst als professenhuis. Tijdens meerdere bouwcampagnes in de loop van de 17de eeuw ontstond op de aanpalende gronden het barokke gebouwencomplex van de jezuïeten aan het Hendrik Conscienceplein, met de Sint-Carolus-Borromeuskerk, het nieuwe professenhuis en de sodaliteit. De Jezuïetenorde die in 1773 was ontbonden door Paus Clemens XIV en in 1814 hersteld door Paus Pius VII, vestigde zich in 1835 opnieuw in Antwerpen, Zij richtte in 1840 het Onze-Lieve-Vrouwecollege op, gevestigd in het voormalige hotels de Fraula en Havenith aan de Keizerstraat. In 1852 kochten de jezuïeten de gronden van de vroegere kloostertuin van het professenhuis in de Korte Nieuwstraat voor de bouw van het Institut Saint-Ignace, een beroeps- en handelsschool, met middelbare en hogere leergangen. Nog datzelfde jaar aangevat, werden de nieuwe schoolgebouwen en de kapel in 1858 voltooid. De architect noch de aannemer van het complex zijn gekend. Bij de kapel hoorde oorspronkelijk een octogonale toren, ingeplant achter het koor, die dienst deed als observatorium. Vanaf 1855 werden de hogere leergangen aangeduid als Ecole spéciale de commerce et d’industrie, en vanaf 1902 als Ecole Supérieure de Commerce. Het complex kreeg in deze periode een nieuwe vleugel aan de Korte Nieuwstraat door de architecten August Cols en Alfried Devefer. Zij tekenden in 1901 het ontwerp voor de eerste fase (vijf rechter traveeën) en in 1904 voor de tweede fase (elf linker traveeën). Hun project voor een nieuw gevelfront van de kapel uit 1909 vond geen doorgang. De Handelshogeschool verhuisde in 1932 naar het Hof van Liere dat de jezuïeten in 1929 opnieuw hadden verworven, en groeide daar uit tot de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius. Vervolgens kwam het gebouwencomplex aan de Korte Nieuwstraat in handen van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria uit Gent, die er de Handelshogeschool voor meisjes Sancta Maria inrichtten. Zij lieten in 1933 door door de Gentse architect Otto Mommens de kapel opdelen door een tussenvloer. De oude westvleugel van de schoolgebouwen aan de binnentuin werd grotendeels gesloopt en vervangen door een nieuwbouwvleugel, naar een ontwerp door Architektenburo De Vloed uit 1986. Uit de fusie van Sancta Maria en de Katholieke Vlaamse Hogeschool, ontstond in 2000 de Lessius Hogeschool, vanaf 2012 Hogeschool Thomas More, die in 2013 onderdeel werd van de KU Leuven, als Campus Carolus van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen.

August Cols en Alfried Defever, die van 1899 tot minstens 1912 een gezamenlijke praktijk voerden, lieten zich in hun beginjaren opmerken door een opvallende reeks burgerhuizen in Zurenborg, alle voor rekening van de Naamlooze Maatschappij voor het Bouwen van Burgershuizen in het Oostkwartier, waarbij zowel de art-nouveau-, neo-Grec- als neorococostijl op uitbundige wijze werden toegepast. Ook ontwierpen zij het kantoorgebouw in de Grotehondstraat waar de bouwmaatschappij zich vanaf 1902 vestigde. Verwant met het Institut Saint Ignace zijn het klooster van de Soeurs de l'Espérance uit 1903 in de Lamorinièrestraat en het pensionaat van de ‘Dames de Sion’ uit 1907-1909 in de Arthur Goemaerelei, die tot hun meest omvangrijke opdrachten behoren. Deze projecten zijn ontworpen in een gestrenge eclectische stijl, die invloeden van het neoclassicisme en de neorenaissance vermengt. Verwijzingen naar de religieuze aard van de instellingen, zijn in deze van karakter seculiere architectuur beperkt tot het absolute minimum.

Architectuur

De neoclassicistische gebouwen van Institut Saint Ignace uit 1852-1858 vormden oorspronkelijk een U-vormig complex, met de kapel en aansluitende refter- en kloostervleugel aan de oostzijde, een L-vormige klassenvleugel aan de westzijde, en een verbindingsgalerij aan de zuidzijde. Na afbraak van de aanpalende huizenrij aan de Korte Nieuwstraat, werd in 1901-1904 de eclectische vleugel door August Cols en Alfried Defever opgetrokken. Deze nieuwbouw incorporeerde de verbindingsgalerij, die met twee verdiepingen werd verhoogd. De westvleugel verdween in 1986 voor de bouw van het nieuwe schoolcomplex, met uitzondering van de twee haakse traveeën.

Voorbouw

Neoclassicistische, bepleisterde en beschilderde lijstgevel van negen traveeën en drie bouwlagen, op een plint uit blauwe hardsteen. Horizontaal geleed door de puilijst, beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema, met de klemtoon op de vijf traveeën brede kapelgevel, hoger opgetrokken in een blinde attiek. Deze wordt gemarkeerd door hoekkettingen en -lisenen in kolossale orde, en een drie traveeën breed middenrisaliet met centraal entablementvenster en een driehoekig fronton als bekroning. Verder een rondboogportaal in de derde travee, en verkleinende registers van rechthoekige vensters vanaf de puilijst of met lekdrempel, op de bovenverdiepingen in vlakke omlijstingen. Een gekorniste kroonlijst met tandlijst vormt de gevelbeëindiging. Het niet uitgevoerd ontwerp van Cols en Defever uit 1909, had tot doel de ordonnantie van de nieuwbouwvleugels uit 1901-1904 door te trekken over de eerste drie traveeën en de laatste, die met één bouwlaag zouden worden verhoogd. Voor de kapelgevel ontwierpen zij een neoromaans front met door postamenten bekroonde hoekpijlers, een hoog rondboogvenster met zevenlobbig bovenlicht en een spaarveld met mozaïek in de middenpartij, klimmende rondbooggalerijen en een beeldnis met koepel en kruis als topstuk.

Kapel

De eenbeukige kapel bestaat uit een schip van drie traveeën met narthex, en een lagere, rechthoekige koorpartij van één travee, geïncorporeerd in een kwartrond volume. Het geheel is opgetrokken in sobere baksteenbouw met houten kroonlijsten, en afgedekt door zadeldaken (nok loodrecht op de Korte Nieuwstraat). Het meest opmerkelijke element van de buitenarchitectuur is de overstekende, volledig houten galerij met een pilastergeleding, kroonlijst, windveren en geajoureerde consoles. Deze omgordt de kapel ter hoogte van de eerste verdieping, als verbinding tussen de schoolvleugels en de refter- en kloostervleugel. Het interieur van de kapel werd in 1933 opgesplitst in een feestzaal met scène en een bovenkapel, door het inbrengen van een vloer ter hoogte van de omlopende galerijen. De behouden, gekoppelde, gietijzeren kolommen van de vroegere galerijen delen de feestzaal op in drie beuken. Het plafond van de feestzaal is opgedeeld in casementen en versierd met stucwerk.

De bovenkapel heeft een bepleisterd en beschilderd interieur, met een neoclassicistisch stucdecor en een houten parketvloer in keperverband. Afgedekt door een kruisgewelf met guirlandes, cartouches, paneelwerk en twee ronde bovenlichten, bestaat de wandgeleding van het schip alternerend uit vlakke penanten en Ionische pilasters vanaf een plint, die het klassieke hoofdgestel met architraaf en tandlijst schragen. In fresco geschilderde kruiswegstaties door Godfried Guffens uit 1864-1870 vullen de wandvlakken. Rondboogtweelichten en ronde oculi met glas-in-loodramen uit 1933 die musicerende engelen verbeelden, vermoedelijk door het atelier Ganton-Defoin, doorbreken de gewelfzwikken. De scheibogen van koor en narthex zijn telkens versierd met dertien medaillons in grisailleschildering, die respectievelijk Christus en de twaalf apostelen, het IHS-embleem, Sint-Ignatius en jezuïetenmartelaren verbeelden. Afgedekt met een tongewelf en verrijkt met rozetguirlandes op de pilasters en plint, wordt het koor gemarkeerd door een monumentaal, neobarok portiekaltaar. Dit laatste is opgebouwd uit Korinthische bundelpijlers, een gebroken fronton, een beeldnis en kruis, en versierd met een altaarstuk van de Heilige Familie, een Heilig Hartbeeld en twee engelenbeelden. Twee glas-in-loodramen met voorstelling van het Heilig Hart van Jezus en Maria uit 1933, vermoedelijk door het atelier Ganton-Defoin, twee messing wandluchters en een interbellum-altaartafel uit de ateliers van Maredsous vullen het decor aan. In de zijkapellen met kruisgewelf, staan altaren met respectievelijk een Maria- en Sint-Jozefsbeeld opgesteld. De narthex wordt opgedeeld door het doksaal met ijzeren borstwering in het verlengde van het hoofdgestel, dat rust op pijlers en gietijzeren kolommen. Eiken biechtstoel en twee nissen met heiligenbeeld onder het doksaal, een orgel erboven.

School- en kloostervleugels

De refter- en kloostervleugel vormt een afgeronde constructie uit eenvoudig, rood baksteenmetselwerk in kruisverband, van negen traveeën en drie bouwlagen onder een afgesnuit zadeldak, waarbij een lagere annex aansluit. Geleed door een entablement, beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema. Rondboogvensters en -deuren gevat in rondboogspaarvelden op de begane grond, die wordt beschermd door een luifel uit ijzer en glas. Verkleinende registers van rechthoekige vensters, vanaf de puilijst of met lekdrempel, op de bovenvendiepingen. Een klassiek hoofdgestel met een witbepleisterde architraaf en fries, en een houten kroonlijst met tandlijst, vormt de gevelbeëindiging.

Van de schoolvleugels aan de binnentuin is enkel de verbindingsgalerij en de kopgevel van de dwarsbouw aan het noordelijk uiteinde van de westvleugel bewaard. De verbindingsgalerij van negen/tien traveeën telde oorspronkelijk slechts twee bouwlagen, maar werd in 1901-1904 verhoogd met een leien pseudo-mansarde in de twee linker traveeën, met een derde bouwlaaag en een attiekverdieping in de overige traveeën. De westvleugel telde oorspronkelijk negen, bij twee bij twee traveeën en drie bouwlagen. De constructie uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, rust op een doorlopende, witbepleisterde rondbooggalerij met ingediepte pilasters, geprofileerde archivolten, diamantkopsluitstenen en smeedijzeren sierankers in de zwikken. Regelmatig geordonneerde bovenbouw met verkleinende registers van rechthoekige vensters in een geriemde omlijsting met oren, vanaf een entablement met fries en cordon uit blauwe hardsteen op de eerste verdieping, en met individuele lekdrempels op de tweede. Klassiek hoofdgestel met een witbepleisterde architraaf en fries, en een houten kroonlijst met tandlijst; attiek met steekboogvensters op lekdrempels.

De schoolvleugel in eclectische stijl uit 1901-1904 aan de Korte Nieuwstraat, telt zestien traveeën, een souterrain en vier bouwlagen onder een plat dak. De bepleisterde en beschilderde lijstgevel met een geblokte pui en schijnvoegen op de eerste verdieping, rust op een hoge plint uit blauwe hardsteen, waarin getraliede keldermonden. Nadrukkelijk horizontaal geleed door entablementen en cordonvormende lekdrempels, beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema. Volkomen symmetrisch van opzet, wordt de compositie geritmeerd door twee risalieten van twee traveeën (vierde en vijfde, twaalfde en dertiende travee) met een driehoekig fronton als bekroning. De vijf traveeën brede middenpartij krijgt een accent door het opschrift: “HANDELSHOGESCHOOL” (in het gevelontwerp "INSTITUT SAINT IGNACE") op de borstwering van de eerste, en een balustrade met postamenten in de middenas op de tweede verdieping. De begane grond wordt geopend door korfboogvensters en een korfboogdeur (vijfde travee) met doorgetrokken imposten, onder geblokte waterlijsten met voluutsleutel. Verkleinende registers van rechthoekige vensters geritmeerd door pilasters op de bovenverdiepingen. De tweede verdieping onderscheidt zich per twee traveeën door boogvelden met rankwerk, een geblokte waterlijst, een sluitsteen met Mercuriusstaf (symbool van de Handel) in de risalieten en een voluutsleutel in de overige traveeën. Tweelichten met colonnet en boogvelden leggen op de derde verdieping de klemtoon op de middenpartij. Een klassiek hoofdgestel met architraaf, casementen in de fries en een gekorniste, houten kroonlijst op klossen en tandlijst vormt de gevelbeëindiging. Bewaarde houten inkomdeur.

  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1901#1696, 1904#1444, 1909#2160, 1933#44290 en 18#68296.
  • VAN GOETHEM H. (red.) 2002: Antwerpen en de jezuïeten 1562-2002, Antwerpen.

Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Institut Saint Ignace [online], https://id.erfgoed.net/teksten/204170 (geraadpleegd op ).


Handelshogeschool en klooster ()

Handelshogeschool voor Juffrouwen, Hogere Middelbare Meisjesschool "Sancta Maria" en Klooster van de Zusters van Liefde.

Linkerdeel (voorheen nummer 31): bepleisterde en beschilderde lijstgevel van zestien traveeën en vier bouwlagen (plat dak) op hoge arduinen plint, in neoclassicistische stijl van circa 1900. Horizontaal gemarkeerd door doorgetrokken lekdrempels, gelede kordons, brede panelen en gekorniste kroonlijst op klossen, laatstgenoemde voorzien van twee driehoekige frontons. Begane grond, met geblokte penanten, geritmeerd door korfbogen omgeven door geprofileerde en geblokte waterlijsten. Bovenverdieping aangegeven door entablementen op pilasters. Derde bouwlaag verrijkt met bewerkte timpanen. Middelste zes traveeën op deze zelfde verdieping geaccentueerd door balustrades. Laatste vijf traveeën eenvoudiger behandeld doch analoog geordonneerd (aanbouw van latere datum?).

Rechterdeel (voorheen nummer 33). Lijstgevel van negen traveeën en drie bouwlagen (plat dak) met verhoogde attiekverdieping in laatclassicistische stijl van 1852-1858. Benedenverdieping bepleisterd, bovenverdieping gecementeerd en beschilderd. Opvallend brede muurdammen. Vijf traveeën breed, licht vooruitspringend risaliet, op de benedenverdieping gemarkeerd door hoekblokken. Hierin nogmaals een drie traveeën breed middenrisaliet, bekroond door driehoekig fronton. Eertijds met bredere ingang (nu venster); bovenvenster geaccentueerd door bekronende waterlijst. Risalieten voorts gemarkeerd door verkropping in de kroonlijst, aldaar verrijkt met een tandlijst. Rechthoekige vensters, op de bovenverdieping in omlijsting van platte banden en met lekdrempels, op de tweede verdieping doorgetrokken. Brede rondboogpoort waarschijnlijk latere verbouwing.

Binnenkoer: baksteengevels van drie verdiepingen. Rechthoekige vensters in bepleisterde riemomlijsting. West- en zuidzijden op de begane grond geopend met rondbogenarcade. Westzijde, aansluitend bij de Sint-Carolus Borromeuskerk: overblijfselen van een bak- en zandsteenbouw uit de 16de eeuw. Kapel aan oostzijde; op tweede verdieping met een overstek in hout die een soort van rondgang vormt. Noordzijde biedt prachtig uitzicht op de zuidzijde van de Sint-Carolus Borromouskerk en de toren.


Bron: GOOSSENS M. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A., STEYAERT R., ILLEGEMS P. & DE BARSÉE L. 1976: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3na, Brussel - Gent.
Auteurs:  Plomteux, Greet; Goossens, Miek
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Institut Saint Ignace [online], https://id.erfgoed.net/teksten/4266 (geraadpleegd op ).