Ruim gebouw, dat drie beuken van drie traveeën op zuilen omvat, tussen een hoge westtoren en een uitspringend transept, dat voor een veelhoekig, door oostsacristieën geflankeerd koor staat.
Grote, vierkante toren uit het derde kwart van de 16de eeuw met aanleunend semi-vijfhoekig noordtorentje; grondig herwerkt tijdens de 17de eeuw (jaartal 1666 op het gewelf); hoge arcade naar de beuk toe en klein barokdeurtje op de benedenverdieping. Barokportaal, vensteropeningen en hoekpilasters van de voorgevel (17de eeuw); fraaie peerspits. Schip voorzien van zandstenen steunmuren en bakstenen gewelven (met loofwerk versierde kraagstenen) vermoedelijk uit de 17de eeuw; zuilen uit 15de eeuw(?). Noordzijbeuk en -transeptarm van ijzerzandsteen, gelijktijdig met het koor opgericht (15de eeuw); zuidzijbeuk en -dwarsarm, met steunberen in speklagen van zand- en ijzerzandsteen uit einde 16de eeuw. Ietwat recentere transeptgevels.
Gedrongen, gotisch koor van ijzerzandsteen, aangevat in 1439 (archiefstukken); grondig gewijzigd tijdens de 16de eeuw; ribben met tenietlopend profiel en kapiteelloze zuilen naar Brabantse wijze. Noordsacristie uit de 16de eeuw; zuidsacristie van circa 1900.
Mobilair. In de doopkapel (heden noordsacristie), wit marmeren doopvont, van Gallo-Romeinse oorsprong en met een gotisch deksel, bevestigd aan een hefboom (16de eeuw), houten barokhekken uit de 17de eeuw (getorste zuilen, rolwerk en festoenen).