is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Ravenstein
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Zoniënwoud en Kapucijnenbos
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Ravenstein
Deze vaststelling was geldig van tot
Het Hof van Ravenstein was in oorsprong een hoeve waarvan één vleugel in een latere fase werd getransformeerd in een 18de-eeuws hof van plaisantie; het huidige uitzicht wordt sinds 1903 bepaald door de herbestemming tot clubhuis voor het aansluitende golfterrein.
De naam Ravenstein verwijst naar de bouwheer van een voorafgaand 15de-eeuwse jachtpaviljoen. Het huidige gebouwencomplex ligt aan de rand van het Zoniënwoud dat het Ravensteindomein aan de west- en zuidwestzijde insluit; de golfterreinen strekken zich uit ten oosten en ten noordoosten en bieden een uitzicht op de verder gelegen dorpskern van Tervuren. Ten noorden wordt het domein begrensd door de Tervurenlaan waar een beukendreef vertrekt in zuidoostelijke richting als toegang tot het landhuis.
Volgens de literatuur bezat Philip van Cleef, de heer van Ravenstein, op deze plaats een eind 15de-eeuws jachthuis; als trouwe gast van aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk nam hij immers vaak deel aan de hertogelijke jachtpartijen in het Zoniënwoud. Daarom kreeg Philip van Cleef hertogelijk domein in concessie en dit tot aan zijn dood in 1528. Het paviljoen groeide uit tot een landbouwdomein met een bijhorend pachthof, dat tijdens de 16de-eeuwse oorlogsperikelen werd verwoest, maar naderhand werd heropgebouwd.
Op de kaart van Sanderus (1668) staat het goed aangeduid als 't hof te Ravesteyn. In 1748 werd het domein aangekocht door Charles-Henri Francolet, die onder meer rentmeester was van het nabijgelegen, inmiddels verdwenen kapucijnenklooster. Het is deze familie die Ravenstein omvormde tot een hof van plaisantie met landhuis en koetshuis. Een herdenkingssteen met vermelding van de bouwheer C. Francolet en een verweerd jaartal 1748 bleef bewaard in het koetshuis. Volgens sommige literatuurbronnen zou een gedeelte aanvankelijk zijn voorbehouden als nachtverblijf voor reizende monniken.
De kaart van Ferraris (1770-1778) toont een grotendeels door dreven afgebakend rechthoekig perceel waarvan de noordwestelijke helft is ingenomen door een sterrenbos en de zuidelijke helft door een boomgaard met aansluitend in de zuidoostelijke hoek een gesloten hoeve met als benaming 'c(en)se Ravestein'. De aangelegde nuts- en siertuinen lagen zowel aan de westzijde van de hoeve als ten oosten van het rechthoekige domein, aan de overzijde van de dreef.
Op 19de-eeuws kaartmateriaal bleef de inplanting ongeveer dezelfde maar wordt het landhuis aan de oostzijde vooraf gegaan door de ‘cour d'honneur’ met een gebouw aan de noordwestelijke zijde en de aanduiding van een kleine constructie in de zuidoostelijke hoek ter plaatse van het huidige tuinpaviljoen. Het complex was toegankelijk via een rechte weg vanaf de huidige Ravenstein(dreef). Er waren twee poorten, beide fragmentarisch bewaard: de poort in de zuidoostelijke zijde gaf toegang tot de cour d’honneur en het landhuis, de noordelijke poort gaf uit op het erf van de hoeve. Op de Poppkaart van halverwege de 19de eeuw wordt er op de cour d'honneur voor het landhuis een fontein weergegeven.
Na de Francolets was het goed tot in 1823 in het bezit van Willem Tobie Mattens gevolgd door Charles Louis ‘t Kint, burgemeester van Tervuren, die het op 28 november 1829 verkocht aan Willem Frederik, prins van Oranje. Na de Belgische omwenteling (1830) werden de goederen van de Nederlandse prins onder sekwester geplaatst; ze werden naderhand eigendom van de Belgische Staat. In ruil voor de 16 hectare in Laken die als openbaar park werden ingericht werd het hele domein van Ravenstein (ongeveer 110 hectare) in 1880 aan Leopold II geschonken die het in 1900 ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag samen met andere goederen overmaakte aan de 'Koninklijke Schenking'. Tot zijn dood behield hij evenwel het vruchtgebruik. Dwars door het domein van Ravenstein werd in 1897 de 80 meter brede Tervurenlaan aangelegd.
Aanvankelijk werd Ravenstein door Leopold II gebruikt als buitenverblijf en jachthuis, later werd er op de aanpalende Ravensteinkouter, door het opkomende succes van het golfspel, een modelparcours voor golf aangelegd. Het was de Brusselse architect Georges Hobé die in 1903 de opdracht kreeg om het vroegere hoevecomplex en aanpalende 'maison de campagne' om te bouwen tot clubhuis, waarbij vooral wijzigingen werden uitgevoerd aan de voorgevel van het landhuis en enkele bijgebouwen. Voortgaande op een oude tekening gepubliceerd in het werk van A. Mertens bleef het globale volume en uitzicht van de oostgevel behouden met uitzondering van een aantal vensters die gewijzigd werden in deurvensters; op vermelde tekening is de hoger aangehaalde fontein nog zichtbaar maar de terrasbalustrade blijkt een latere toevoeging, vermoedelijk aangebracht om de kasteelallures te verhogen. Het interieur werd aangepast aan de nieuwe functie als clubhuis met een centrale inkomhal en links ervan de ruimte voor de dames met erachter een klein secretariaat en de trap naar de bovenverdieping en daarachter de keuken; rechts lag de ruimte voor de heren, met erachter de eetkamer en naar achter toe aansluitend het 'office' en de 'laverie de cuisine'. Op de bovenverdieping werden de kleedkamers ingericht.
In 1910 wordt op het kadaster de opheffing van het vruchtgebruik geregistreerd naar aanleiding van het overlijden van Leopold II in 1909; tegelijkertijd werd de afbraak ingetekend van het gebouw, aangeduid als huis, aan de noordzijde van de cour d’honneur, die op dat ogenblik van 'hof' naar 'lusthof' muteert. Ook vinden er kleine volumewijzigingen plaats in het hele complex; in 1911 wordt in de zuidoostelijke hoek, ter plaatse van een bestaand gebouwtje het huidige tuinpaviljoen ingetekend als 'nouvelle construction'; op dat ogenblik wordt ook de afbraak van de westelijke hoevevleugel geregistreerd.
Het golfterrein werd aangelegd in 1905-1906 vermoedelijk naar ontwerp van Seymour Dunn, een gekende architect van golfparcours. De 'Royal Golf Club de Belgique' werd officieel gesticht in 1906 en is één van de oudste golfclubs van het land. In 1951 ontwierp P. Mackenzie Ross de nieuwe baan met een lengte van 3819 meter.
Het huidige gebouwencomplex wordt ten noordwesten nog steeds begrensd door een boomgaard en verderop het voormalige sterrenbos, waarvan de aanleg gedeeltelijk bewaard bleef; ten oosten en ten noordoosten liggen de uitgestrekte golfterreinen met in de nabijheid van het landhuis een behouden tuinpaviljoen uit het begin van de 20ste eeuw.
De nog bestaande gebouwen zijn geschikt rondom een heraangelegd boerenerf met overgroeide waterput; ten noordwesten van het erf ligt het grosso modo rechthoekige landhuis met haaks aansluitend de voormalige pachterswoning, beide opklimmend tot de 18de eeuw, ten zuidwesten liggen de tot woning verbouwde stallen met aansluitend een langsschuur en het koetshuis. De noordwestelijke hoek wordt ingenomen door een rechthoekig volume dat kadastraal werd geregistreerd in 1910. Tussen dit volume en de pachterswoning ligt de poort die eertijds toegang gaf tot het boerenerf en bestaat uit twee bakstenen pijlers onder leien dakje. Het geheel biedt een vrij homogeen uitzicht door de uniforme beschildering.
Het landhuis klimt op tot de 18de eeuw maar werd in 1903 aangepast aan de nieuwe functie van golfclubhuis naar een ontwerp van Georges Hobé; voor zover kon worden nagegaan op basis van een oude prent van voor de verbouwing werd het vooraanzicht naar het park niet ingrijpend gewijzigd. Het hoofdvolume wordt voorafgegaan door een toegevoegd terras met balustrade en is een vrij eenvoudig uitgewerkt geheel van twee bouwlagen met strakke bepleisterde en beschilderde lijstgevels onder een gecombineerde leien bedaking met verspringende nokhoogte en eenvoudige dakkapellen; de naar het golfterrein gerichte voorgevel van negen traveeën wordt gemarkeerd door een dubbelhuisopstand met een centrale deurtravee uitgewerkt in rococostijl met bewaarde 18de-eeuwse spiegelboogomlijsting van blauwe hardsteen onder geprofileerde waterlijst met gestrekte uiteinden; sierlijk uitgewerkte tussenlatei met schelpmotief waarboven een bovenlicht met ijzerwerk. In de posten zijn steenkapperstekens in de vorm van een X zichtbaar. Het bekronende deurvenster is gevat in een kwarthol geprofileerde spiegelboogomlijsting met rocaillemotief in de zwikken; flankerende voluten en bekronende waterlijst als op de begane grond. De gevel wordt geopend door beluikte (nieuw) vensters, steekboogvormige op de begane grond en kleinere rechthoekige op de verdieping. Enkele benedenvensters werden bij de verbouwing in het begin van de 20ste eeuw gewijzigd in deurvensters. Het schrijnwerk werd vernieuwd. De steigergaten onder de kroonlijst zijn afgedekt en mee overschilderd.
Zowel links als rechts is er een lagere aanbouw onder leien lessenaarsdak. In de rechter aanbouw is er een rondboogdeur in een beschilderde (deels vernieuwde?) entablementomlijsting met voluutstuitsteen en een bekronende rocaille.
In de zuidelijke erfgevel bleef een classicistische entablementomlijsting van blauwe hardsteen bewaard; ze is voorzien van kwarthol beloop met imposten, een voluutsluitsteen en een bekronende, geprofileerde waterlijst; bovendien draagt ze hetzelfde steenkappersteken als in de hoofdgevel; dit teken is ook te vinden in de voorafgaande trap. De rechthoekige deur heeft een rondbogig bovenlicht met straalvormige houten roeden.
Het interieur werd omstreeks 1903 heringericht tot clubhuis met op de begane grond salons voorbehouden aan de dames links en aan de heren rechts. Het linkse salon behield een houten lambrisering. Op de verdieping zijn kleedkamers met behouden kastjes, eveneens opgedeeld voor dames en heren.
Het haaks op het landhuis aansluitende boerenhuis is een verankerde baksteenbouw van zes traveeën en één bouwlaag - rechts gedeeltelijk verhoogd met een tweede bouwlaag - onder een leien zadeldak, voorzien van gevarieerde dakkapellen. Diverse bouwnaden wijzen op uitgevoerde aanpassingen en verbouwingen. De gevel wordt geopend door eenvoudige, beluikte rechthoekige vensters onder een dubbele ontlastingsboog, mogelijk als verwijzing naar vroegere kruiskozijnen; blauwe hardstenen lekdrempels. De verhoogde begane grond is toegankelijk via drie deuren in een eenvoudige rondboogomlijsting, voorzien van een sluitsteen en imposten. Het interieur is sterk aangepast. Diverse latere aanbouwsels, aan de noordzijde.
Het koetshuis, opgetrokken in traditionele stijl, is eveneens een verankerd bakstenen gebouw op een rechthoekige plattegrond met één bouwlaag onder een leien zadeldak. Een binnenin bewaarde herdenkingsplaat vermeldt "9 AUG 1748 POSUIT PRI LAPIDEM C. FRANCOLET", als verwijzing naar bouwheer en -jaar. De sterk begroeide erfgevel is geopend door een arcade van vier blauwe hardstenen korfbogen op gebombeerde Toscaanse zuilen; tegen de zijgevels op een console met dropmotief. In de blauwe hardsteen is het steenkappersteken AV duidelijk waarneembaar; voortgaande op van Belle zou dit teken kunnen verwijzen naar H. Valenne, te situeren rond het midden van de 17de eeuw. De haast blinde achtergevel vertoont een gedrukte rondboogpoort in een omlijsting van witte natuursteen.
De binnenruimte wordt overwelfd door een samengestelde balklaag met vervangen kinderbalken. Een houten steektrap leidt naar de in gebruik genomen zolderverdieping.
De 18de-eeuwse langsschuur heeft een leien zadeldak tussen aandaken met vlechtingen, top- en schouderstukken; de rondboogpoorten, ten dele gedicht in de westgevel, hebben een omlijsting van witte natuursteen met licht geprofileerd beloop. De noordelijke erfgevel wordt voorafgegaan door de in 1910 toegevoegde lagere aanbouw met korfboogarcade onder lessenaarsdak. Interieur: traditionele kapconstructie van twee kromstijlgebinten waarop een nokgebint; middenstijl in het onderste schaargebint en horizontale schoren naar de dekbalken. Gehakte telmerken.
De op de schuur aansluitende voormalige stallen werden circa 1910 omgevormd tot (conciërge)woning. Het betreft een éénlaagse beschilderde baksteenbouw op rechthoekige plattegrond van vijf traveeën onder een leien zadeldak met al dan niet klimmende dakkapellen. De erfgevel, eertijds geopend door rechthoekige poorten, vertoont momenteel beluikte steekboogvensters met hardstenen lekdrempels; de deur is gevat in een blauwe hardstenen spiegelboogdeuromlijsting.
Het huidige tuinpaviljoen werd kadastraal geregistreerd als ‘nouvelle construction’ in 1911, ter vervanging van een bestaande constructie die vermoedelijk uit het einde van de 18de of het begin van de 19de eeuw dateerde, aangezien ze nog niet was aangeduid op de Ferrariskaart maar wel op het primitieve kadasterplan. Het paviljoentje heeft een vierkante plattegrond met sterk afgeschuinde hoeken onder een leien bedaking. De rechthoekige vensters hebben een blauwe hardstenen lekdrempel en een betonnen latei en zijn voorzien van behouden guillotineramen met houten roedeverdeling. Het interieur bewaart een rode tegelvloer.
Het golfterrein is aangelegd op de vroegere Ravensteinkouter met glooiende weilanden, en dit volgens een landschappelijk stramien met boeiende vista’s gevormd door de bomengroepen en massieven langs de 'fairways'. Opmerkelijk is de verscheidenheid in de beplantingen.
Auteurs: De Vries, Birgit; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Ravenstein
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van Ravenstein [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42771 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.