is aangeduid als beschermd monument La Nouvelle Maison met tuin
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed La Nouvelle Maison, architectenwoning Henry van de Velde
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument La Nouvelle Maison
Deze bescherming was geldig van tot
is aangeduid als beschermd monument La Nouvelle Maison met tuin
Deze bescherming was geldig van tot
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed La Nouvelle Maison, architectenwoning Henry van de Velde
Deze vaststelling was geldig van tot
Modernistische interbellum architectenwoning naar ontwerp van Henry van de Velde met bijhorende siertuin, inclusief afsluitingshagen, hekken, keermuren, solitaire bomen, leibomen, tuinterrassen en tuintrappen.
Na meer dan een kwarteeuw in het buitenland vertoefd te hebben, achtereenvolgens in Duitsland (1900-1917) en Nederland (1917-1926), verhuisde architect-kunstenaar Henry van de Velde (1863-1957) in november 1926 terug naar België. Een jaar eerder was hij tot hoogleraar benoemd aan de Rijksuniversiteit van Gent (Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde) en in oktober 1927 opende het Institut supérieur des Arts Décoratifs van La Cambre waar hij als directeur de Belgische avant-garde zou verenigen. Deze benoemingen had hij te danken aan enkele invloedrijke vrienden zoals de socialistische minister van Schone Kunsten en Onderwijs Camille Huysmans, maar zijn figuur riep ook heel wat anti-Duitse weerstand op, in die mate zelfs dat van de Velde in 1926-1927 in een depressie belandde.
Aanvankelijk woonde van de Velde in een appartement aan de Waterloosesteenweg in Brussel maar deze omgeving ervoer hij als te druk en luidruchtig. In juli 1927 vermeldde hij in een brief aan zijn vrouw: “Je ressens une aspiration sans bornes pour la campagne et la présence des arbres. J’ai dessiné une maison! Mais est-ce fin de penser à sa réalisation ? Thylla et moi avons vu quelques terrains à Tervuren." Net zoals zijn vorige drie woningen, zou deze nieuwe woning verrijzen in een groene buitenwijk van de stad, meer bepaald de bosrijke buitenwijk Hoogvorst in Tervuren, op de grens met Wezembeek-Oppem. Tervuren was tot einde 19de eeuw een landelijk en bosrijk dorp. Naar aanleiding van de wereldtentoonstelling van 1897 onderging Tervuren echter een grondige transformatie. Er werd een parkboulevard aangelegd naar ontwerp van Victor Besme en het omliggende landschap werd ontworpen door Louis-Léopold Van der Swaelmen. Dit omvatte onder andere een villaverkaveling waarvan de loten vanaf 1911 werden verkocht. Op de laatste twee loten die vanaf 1925 samen te koop werden aangeboden, zou van de Velde zijn huis realiseren. Omdat de grond eigendom was van de Koninklijke Schenking stuurde van de Velde in juli 1927 een brief aan de minister van Financiën Maurice Houtart waarin hij aangaf interesse te hebben voor deze loten. Emile Vandervelde, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, prees zijn vriend van de Velde aan bij Houtart. Op 20 januari 1928 werd de verkoopakte ondertekend.
In deze verkoopakte werd de stijlbeschrijving voor deze verkaveling aangepast, waarschijnlijk op van de Veldes vraag: “l’aspect de façade ornée” als eis voor de buitenarchitectuur werd vervangen door “des exigences d’une esthétique bien entendue”. van de Velde had duidelijk niet de intentie om aan te sluiten op de klassieke villa’s en cottages die al in deze verkaveling gerealiseerd waren en die hij omschreef als pretentieuze en provocerende voorbeelden van het gebrek aan goede smaak van de rijke middenklasse. Op een perceelschets van 8 november 1927 is de woning qua contour en situering al aangeduid zoals die min of meer zou uitgevoerd worden. Op deze schets stond ook een tweede gelijkaardig volume, ten noordoosten van en loodrecht op de woning, dat met een kleiner volume verbonden was met de woning. Mogelijk betrof dit een voorstel voor een tweede woning, aangezien het oorspronkelijk om twee bouwloten ging. Enkele maanden later was bij de bouwaanvraag echter geen sprake meer van dit tweede volume.
In maart 1928 diende van de Velde de bouwaanvraag in bij de gemeente Tervuren. De administrateur van de Koninklijk Schenking omschreef het ontwerp binnenskamers als “abominable”. Aan van de Velde stelde hij voor om het ontwerp voor te leggen aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) omdat het qua stijl dermate afweek van de andere woningen van de verkaveling. Zo schreef de verkoopakte een hellend dak voor. De KCML had enkele bedenkingen bij het platte dak maar gaf toch een positief advies dat gevolgd werd door de Koninklijke Schenking en op 4 april 1928, twee dagen nadat van de Velde bij de gemeente had aangedrongen op een goedkeuring, werd de bouwvergunning verleend. Kleine verschillen tussen de plannen van de bouwaanvraag wijzen erop dat van de Velde nog heel recent wijzigingen had aangebracht, zoals het verkleinen van de inkomhal en van het uitspringend volume met sanitair.
Amper enkele dagen na de goedkeuring van de bouwaanvraag werd begonnen met de bouw, die van de Velde deels financierde met de verkoop van twee impressionistische werken van Georges Seurat. De aannemer was Sobeco (Société belge de construction d’habitation s.a.) met als technische adviseurs en medeoprichters ingenieur-stedenbouwkundige Raphael Verwilghen en architect Jules-Jean Eggericx. Omwille van de keuze voor de Belvédère-baksteen werd de maatvoering van het ontwerp in de lente van 1928 nog volledig bijgestuurd in functie van een modulatie in halfsteensverband met brede schaduwvoegen. De ruwbouw was voltooid voor de herfst van 1928 en op 29 april 1929 namen de bewoners hun intrek: van de Velde, zijn vrouw en drie van hun vijf kinderen: Nele, Thyl en Thylla. Zijn dochters Lene en Anne waren toen al het huis uit. Toch werden er naast de twee slaapkamers voor van de Velde en zijn vrouw nog vijf slaapkamers voorzien, wat er mogelijk op wijst dat er personeel inwoonde. Volgens het bevolkingsregister waren er verschillende dienstmeiden, een keukenmeid en een verpleegster, maar het is niet geweten of zij inwoonden. Waarschijnlijk omwille van het teveel aan slaapkamers liet van de Velde zelf nog voor de Tweede Wereldoorlog een doorgang maken tussen de centrale naaikamer en de twee aanpalende slaapkamers. De werkkamer op de begane grond gebruikte van de Velde enkel voor privéopdrachten.
Van de Velde stond eveneens in voor het tuinontwerp bij La Nouvelle Maison dat in nauwe samenhang met de woning ontworpen werd. De gemetselde tuinelementen die aansluiten bij de woning staan reeds afgebeeld op de bouwplannen van de woning. De tuintrappen, muurtjes, terrassen, paden en borders zijn ook schematisch weergegeven op een inplantingsplan. Hierop staat ook het zuidelijke halfronde tuinterras met begeleidende solitaire boom ingetekend.
Na de voltooiing van La Nouvelle Maison in april 1929 werd de tuin stapsgewijs aangelegd. De datering op basis van historische foto’s is niet helemaal zeker. Vermoedelijk was de tuin afgewerkt in de zomer van 1931, of mogelijk een jaar later in de zomer van 1932. In een eerste fase werden de terrassen en taluds aangelegd, een deel van de bakstenen muurtjes opgetrokken en een omheiningsdraad met afsluitingshaag geplaatst. Ook de moestuin ten noordwesten van de woning was al in gebruik. Op foto’s van een jaar later is ook de zuidwestzijde van de tuin aangeplant, zijn de paden met flagstones geplaveid en alle tuinmuurtjes opgetrokken. Tenslotte volgde het daaropvolgende jaar de laatste afwerking met het plaatsen van de metalen toegangspoortjes langs de Albertlaan. Ook de drie op een rij geplante bomen ten zuiden van de studio zijn op dat moment al aanwezig. De aanleg van de tuin bleef verder ongewijzigd tijdens het verdere verblijf van van de Velde in de woning.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940 werd de woning achtereenvolgens gebruikt door Britse en Duitse soldaten. Hierbij werden verschillende beschadigingen aangebracht en objecten ontvreemd. In 1943 trok van de Velde zich terug uit zijn officiële functies en leidde vanaf dan een geïsoleerd bestaan in La Nouvelle Maison, mede door het overlijden van zijn vrouw in juli 1943, en een proces op verdenking van collaboratie na de oorlog. Toch kreeg hij nog af en toe belangrijk bezoek, onder andere van koningin Elisabeth in de zomer van 1947.
Omdat hij fysiek noch financieel in staat was de woning te onderhouden, verhuisde van de Velde op 28 augustus 1947 samen met zijn dochter Nele naar Zwitserland, waar hij tien jaar later, op 25 oktober 1957 overleed. Het portret van zijn vrouw Maria Sèthe door Theo Van Rysselberghe (1891), dat op een prominente plaats in de werkkamer hing, gaf van de Velde bij zijn verhuis in 1947 in voorlopige bewaring aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, samen met enkele andere schilderijen, tekeningen en beelden. Twee jaar later verkocht hij het werk aan het museum en schonk hij ook een beeld van George Minne, mogelijk het beeld dat zich op de hoek van de bibliotheekkast in de woning bevond.
Van 1947 tot 1965 werd de woning verhuurd aan Joseph Hers. Joseph Hers was sinds 1938 terug uit China waar hij 33 jaar werkzaam was in verschillende functies. Hers vertrok in 1905 als vertaler voor het Belgisch Ministerie van Buitenlandse Zaken en werkte later onder meer als secretaris-generaal voor de Lunghai en Pienlo spoorwegen in China. In deze functie trok Hers zelf door het Chinese binnenland op prospectie en verzamelde tegelijkertijd van meer dan tweeduizend bomen en struiken zaden, stekken en foto’s. Deze stuurde hij in de eerste plaats aan Charles Sargent, directeur van het Arnold arboretum van de Amerikaanse Harvard universiteit, maar ook naar Kew Gardens, de plantentuin van Meise, het natuurhistorisch museum van Parijs en het college van land- en bosbouw in Nanking. Hoewel hij zichzelf als een amateur omschreef, publiceerde Joseph Hers verschillende artikels over plantkunde en was lid van de Internationale Dendrologische Unie, nu de International Dendrology Society. Joseph Hers liet tijdens zijn verblijf van 1947 tot 1965 de bestaande tuinaanleg ongewijzigd, maar hij introduceerde wel verschillende Chinese en exotische planten. Na de verkoop van de woning in 1965 degradeerde de oorspronkelijke tuinaanleg.
In 2019-2022 werden zowel de woning als de tuin gerestaureerd naar oorspronkelijk model.
Modernistische architectenwoning uit het interbellum, vrijstaand en centraal ingeplant op een driehoekig perceel omsloten door de Albertlaan, de Henry Vande Veldelaan en een voetweg. De toegang tot de woning bevindt zich aan de Albertlaan, aan de korte, noordwestelijke zijde van het gebouw. Dit bestaat uit een rechthoekige volume met een kleine, eenlaagse uitbouw aan de zuidwestelijke hoek.
Het gebouw telt een kelderniveau, dat aan de noordwestzijde van buitenaf toegankelijk is via een garagepoort, en twee bouwlagen onder een plat dak. De structuur bestaat uit een combinatie van baksteen en beton. Het parement wordt gevormd door een ruwe baksteen van groot formaat, de zogenaamde Belvédère (okergeel met rozige-grijze tinten) in combinatie met horizontale elementen in beton (met name een zorgvuldig geprofileerde, gebogen plint en kroonlijst, balkons en lintelen) en in buismetaal (borstweringen). Ook het metselwerk zorgt voor een horizontale accentuering door het gebruik van verdiepte lintvoegen en door een licht verdiept gevelvlak ter hoogte van de vensters op de eerste verdieping, dat aan de boven- en onderzijde afgezoomd is door een rij verticaal geplaatste bakstenen. De hoeken van het gebouw zijn vanaf de vensterdorpels op de eerste verdieping tot boven sterk afgerond, aan de noordwesthoek zelfs vanaf de begane grond, en die afronding wordt benadrukt door de uitkragende kroonlijst.
Het gebouw kenmerkt zich door vier verschillende gevelcomposities. De zuidwestgevel is de meest opengewerkte en regelmatige met een raster van typische vensters (breed, rechthoekig en met een driedelig raam) die zowel horizontaal als verticaal in elkaars verlengde liggen. Ook de terrasdeur en het grotere venster in de uitbouw sluiten hier op aan. De noordoostgevel is voornamelijk in het centrale deel geopend en eerder symmetrisch opgevat met in de centrale travee een deur en daarboven een even breed venster, aan weerszijde geflankeerd door een typisch venster in beide bouwlagen. Daarnaast wordt het noordelijk deel van deze gevel op beide verdiepingen beperkt geopend met drie smalle vensters ter hoogte van de traphal en het sanitair. Deze gevel vertoont dus vooral een grote gelijkenis tussen beide bouwlagen. Het is ook de enige volledig vlakke gevel. De achtergevel aan de zuidoostzijde heeft bovenaan een symmetrische indeling met een centrale terrasdeur, aan weerszijden geflankeerd door een typisch venster. De symmetrie op deze verdieping wordt wel doorbroken door het balkon dat zich uitstrekt vanaf de centrale terrasdeur tot aan de hoek van de zuidelijke uitbouw. De begane grond wordt aan de oostzijde verlicht door een venster dat volledig in de lijn ligt van het bovenliggende venster, aan de zuidzijde daarentegen is dit deel van de gevel volledig blind. Links ervan bevindt zich wel een groot venster dat bijna de volledige breedte van de uitbouw inneemt. De voorgevel ten slotte (de noordwestzijde), bestaat uit een heel dynamische, asymmetrische, en vrij gesloten compositie met onderaan rechts de verdiepte garage en bovenaan links een schuine uitsprong (balkon). De deur die uitgeeft op dit balkon bevindt zich wel centraal in de gevel net zoals het kleine, smalle venster eronder. De voordeur bevindt zich links van deze centrale as.
Ook de terrasmuurtjes spelen een belangrijke rol in deze compositie van open en gesloten volumes.
De stalen ramen, deuren en hun kozijnen, de houten rolluiken, de zonwering, twee tuinhekken en de garagepoort zijn donkergroen geschilderd. De typische vensters hebben traditionele, driedelige ramen met een iets breder en vast centraal gedeelte, en twee opendraaiende zijvleugels. De vijf deuren (een voordeur, zijdeur en terrasdeur beneden en twee balkondeuren boven) zijn ook grotendeels ingevuld met glas maar hebben een horizontale, vijfdelige indeling met onderaan een metalen invulling. De voordeur en de terrasdeur zijn bovendien geplaatst in een ruimer kader met zijlichten en bovenlichten.
Het grondplan van de woning is eenvoudig en helder in vergelijking met vroegere ontwerpen van van de Velde maar het behoudt van de Veldes voorkeur voor introverte, beschutte interieurs. Zo blijft er een duidelijk grens tussen binnen en buiten - volledige glaswanden zoals bij andere modernistische architectuur uit die tijd blijven achterwege – en ook de buitenaanleg met ommuurde terrassen creëert een zekere beschutting. Ook de compactheid en de organische, vloeiende verbinding tussen verschillende vertrekken die van de Veldes vroegere ontwerpen kenmerkte, is hier aanwezig, met name op de begane grond.
De toegang tot de woning en de half ondergrondse, schuin ingeplante garage bevindt zich aan de korte noordwestzijde. De voordeur wordt beschut door het bovenliggende balkon en bereikt men vanaf de straatzijde door enkele treden aan de straat, waar zich een hek in buismetaal bevindt tussen bakstenen pijlers. Vervolgens leidt een pad in flagstones en enkele bijkomende treden tot de voordeur.
Een kleine, vierkante inkomhal met frontaal de trap geeft links via twee deuren toegang tot respectievelijk een sanitaire ruimte in de uitspringende hoekpartij en tot de traphal van de kelder die verbonden is met de achterliggende keuken. Rechts leidt een glazen deur naar de langgerekte bibliotheek die zich ten zuidwesten van de traphal en de keuken bevindt. Deze bibliotheek opent zich naar de zuidoostelijk gelegen, centrale leefruimte die de volledige breedte van de woning inneemt en die aan beide zijden uitzicht biedt op de tuin. Ten zuidoosten van deze leefruimte sluiten nog de eetkamer aan en het ruime atelier dat ook de uitbouw omvat en dat een bijna volledig beglaasde hoek heeft aan de zuidzijde. Ook deze beide ruimten zijn volledig open naar de leefruimte. De keuken en de leefruimte zijn onderling verbonden door een af te sluiten sas dat tevens toegang verleent tot de noordoostelijke tuin. Aan de zuidwestzijde worden de leefruimte en de bibliotheek naar buiten toe verlengd door een langgerekte terras, dat men bereikt via een brede terrasdeur en dat aan de zuidoostzijde van de straat afgeschermd wordt door de uitbouw van het atelier. Een bakstenen trap in het verlengde van de terrasdeur geeft toegang tot het zuidwestelijk deel van de tuin dat helemaal op het einde voorzien is van een gebogen paviljoen-terras. Aan de andere zijde van de woonkamer geeft een venster uit op het noordoostelijke deel van de tuin.
Dag- en nachtzone zijn strikt gescheiden door de trap die de verdieping bedient. Die bovenverdieping heeft een eenvoudig, symmetrisch grondplan met een centrale gang geflankeerd door zeven slaapkamers, een kleine en grote badkamer en een naaikamer. Rechts van de trap geeft een deur toegang tot het balkon dat zich boven de ingang van de woning bevindt. Het andere eind van de gang is afgesloten voorbij de deuren, die respectievelijk toegang geven tot de slaapkamers van het echtpaar. Vanuit die kamers kan men door middel van een deur het laatste eind van de gang bereiken dat toegang geeft tot het zuidelijke balkon en het terras, boven de uitbouw van het atelier. De centrale naaikamer is verbonden met de twee aanpalende slaapkamers.
Een opvallend aspect van de interieurafwerking is dat de hoeken tussen de wanden en het plafond, evenals tussen de wanden onderling naadloos afgerond zijn. Het coloriet wordt bepaald door een gamma van warme beige-bruine tinten (evenals gebroken wit en lichtoker voor deuren, ramen en kozijnen). De enige uitzondering hierop is de keuken die een uitgesproken kleurenpalet heeft met okergeel voor de lambrisering, radiator, ramen en deurkozijnen, in combinatie met beige-grijs. In de kelder is de wand tussen de gang en de garage rond 1962 zwart geschilderd door de Chinese kunstenares Tang Rongmei, de geadopteerde dochter van de schrijfster Han Suyin. Hierop schilderde ze in rode verf ‘WELKOM’, ‘1962’ en haar naam in traditioneel Chinees schrift.
Voor de vloeren gebruikte van de Velde voornamelijk natuurlijke materialen zoals het eikenhouten parket in het atelier en het tapijt in zeegras, afgeboord met tegels in Belgische kalksteen van de Moha groeve, in de eetkamer, living en bibliotheek. Ook de haard in de leefruimte werd bekleed met deze kalksteen. In de hal is deze Moha kalksteen eveneens gebruikt, in combinatie met een plint in donkergrijze granito. De trap is ook in granito uitgevoerd, de vloer van de keuken en het aanpalende sas in terrazzo. Terrazzo werd ook gebruikt op de eerste verdieping voor de overloop en de sanitaire ruimte aan de noordwestzijde. In de gang, de slaapkamers, de naaikamer en het sas naar het zuidoostelijke terras ligt een plankenvloer die donkergrijs getamponneerd is, ter imitatie van granito.
De woning heeft heel wat ingemaakte kasten, zowel op de begane grond als op de verdieping. Het meest opvallend zijn de bibliotheekkasten (drie wanden) die even hoog zijn (tot juist onder de vensters) en zo bijdragen tot het horizontaal karakter van deze ruimte. Ook alle slaapkamers hebben ingemaakte kasten. Typisch voor dit ingemaakt meubilair is het contrasterend coloriet: beige-ivoorkleurig aan de buitenzijde en felgekleurd aan de binnenzijde (donkergroen, bruinrood, bordeaux of mauve). Opvallend is ook de gebogen plint onderaan de bibliotheekkasten.
Qua technieken zijn zowel de radiatoren als de originele buizen van de verwarming behouden, evenals de oorspronkelijke afzuigkap in de keuken.
De omgevende tuin fungeert bij La Nouvelle Maison als buffer tussen de veilige thuishaven en de buitenwereld. De combinatie van een hoger gelegen terras, lage muurtjes en plantenborder zorgen voor een zachte overgang tussen woning en tuin. Ook het in terras gelegde terrein rondom de woning draagt bij aan de gefaseerde overgang tussen woning en tuin en verankert de sokkel van de woning. Door de inplanting van de woning in het midden van het driehoekig perceel is de tuin opgedeeld in twee zones: een zuidelijk in een punt eindigende spie die als ontspanningsruimte voor het gezin is ingericht en een noordelijk breder uitlopend tuingedeelte dat naast een sier- ook een nutsfunctie had met een groentetuin, fruitbomen en een bleekweide. De relatie tussen woning en tuin wordt versterkt door een centrale zichtas die vanuit de centrale woonruimte zowel zuidwaarts via de terrasdeur als noordwaarts via het grote raam verbinding met de tuin maakt en de ruimtelijkheid van het interieur vergroot. In de tuin zelf spelen een drietal zichtassen een belangrijke rol in het ontwerp. Een eerste zichtas verbindt het terras bij de woning met het secundaire terrasje in de zuidelijke punt van de tuin. Een tweede zichtas vertrekt vanaf dit terrasje langs de zuidoost gevel van de woning en verbindt beide tuindelen met elkaar. Tenslotte biedt een laatste zichtas vanaf de steil aflopende inrit de afdalende bezoeker een blik op het zuidelijke tuingedeelte.
In de tuin zorgen de verschillende keer- en terrasmuren en tuintrappen voor een link tussen woning en tuin. Zowel qua vormgeving (de afgeronde hoek van de terrasmuur refereert aan de afgeronde gevelhoeken), als materiaalgebruik sluiten deze elementen aan bij de architectuur van La Nouvelle Maison. De gebruikte gebakken klinker wijkt, zowel wat formaat als textuur betreft, licht af van de voor het parement van de woning gebruikte baksteen. Ook is op historische foto’s duidelijk te zien dat de steen minder eenvormig van kleur is. Deze baksteenelementen werden net zoals de woning in halfsteensverband met brede schaduwvoegen gemetseld. De paden en de toegangszone aan de voordeur zijn aangelegd met flagstones in een onregelmatig verband met brede voegen. Een tussen de originele metalen afsluitingspalen gespannen draad sluit samen met een nieuw aangeplante ligusterhaag de tuin af.
De toegangszone bevindt zich tussen de Albertlaan en de noordwestelijke gevel van La Nouvelle Maison. Een groen geschilderd toegangspoortje van metalen holle buizen, typerend voor het interbellum, en gevat tussen vierkante hekpijlers, verleent de voetganger toegang tot de cour d’entrée die naar de voordeur leidt. Dit brede terras in flagstones sluit aan bij het in terras gelegde terrein aan de achtergevel van de woning. Een leilindescherm van vijf linden sluit dit terras aan de noordzijde af. Deze leilindes symboliseren de vijf kinderen van het echtpaar van de Velde en worden ook in van de Veldes memoires vermeld. De linde die het dichtst bij de afsluitingshaag staat is een nieuw exemplaar met stamomtrek van 76 cm (standaard gemeten op 150 cm hoogte). De oudere leilinde het dichtst bij de woning heeft een stamomtrek van 121 cm. Een tweede gelijkaardig tuinpoortje aansluitend bij de inrit naar de garage geeft rechtstreeks uit op de zuidelijke tuingedeelte.
De zuidelijke siertuin bestaat grotendeels uit een door haag omsloten gazon met een beperkt aantal sierbomen en -struiken langs de erfgrens. Parallel met het terras van de woning ligt een pad in flagstones dat de tuintrap met het tuinhekje aan de inrit naar de garage verbindt. Tussen het pad en de terrasmuur is een smalle plantenborder uitgespaard. Een tweede licht gebogen pad aan de voet van het talud maakt eveneens de verbinding met dit tuinpoortje en sluit aan op het pad dat langs de zuidoostgevel naar het noordelijke tuingedeelte leidt. Op het talud tussen dit pad en het terras is een vaste plantenborder aangelegd. Dwars op dit pad en in het verlengde van de tuintrap begeleiden twee lage keermuurtjes een kort pad in flagstones dat als het ware in het gazon oplost en in het verlengde van de zichtas vanuit de woning ligt.
Dit tuingedeelte helt zacht af naar het zuiden waar zich in de punt van het terrein een klein en U-vormig terras bevindt. De omgevende halfhoge bakstenen muur in kruisverband zorgt voor privacy zodat de bezoeker in alle rust van het uitzicht op de tuin en woning kan genieten. Langs de noordzijde begrenst een kniehoog muurtje het terras dat in rechthoekige geelbruine tegels is uitgevoerd. Een begeleidende gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) met een stamomtrek van 90 cm (standaard gemeten op 150 cm hoogte) is aan de noordoostzijde van het terrasje aangeplant. Deze esdoorn dateert vermoedelijk uit de aanlegperiode van de tuin en is ook de enige boom die op het aanlegplan ingetekend stond. Langs de zuidoostelijke tuingrens staat in de nabijheid van de woning ook een laagvertakte, meerstammige magnolia (Magnolia x soulangeana) die vermoedelijk door Joseph Hers werd aangeplant. De boom heeft een voetomtrek van 264 cm. Een tweede laagvertakte magnolia met een voetomtrek van 153 cm staat wat verder zuidwaarts.
Het tuingedeelte ten noordoosten van de woning heeft langs de noordgrens een zone met hoogstammige bomen die de privacy van de bewoners garandeert. Hier staan een drietal meerstammige haagbeuken (Carpinus betulus) met omtrekken van 227 tot 293 cm (voetmeting) en een linde met stamomtrek van 417 cm. In de noordoostelijke hoek van de tuin groeien een gewone liguster en gele kornoelje (Cornus mas) met een stamomtrek van 168 cm (voetmeting), die vermoedelijk nog uit de periode van van de Velde dateren. Een talud ter hoogte van en evenwijdig met de korte noordwestelijke toegangsgevel vangt het hoogteverschil binnen deze zone op. Het noordoostelijke, hoger gelegen tuingedeelte is verbonden met de lager gelegen voormalige moestuin door een tuintrap en begeleidende keermuurtjes die het hoogteverschil accentueren. Op het terrein ten oosten aansluitend aan de trap naar de achterdeur ligt een klein gazon, de zogenaamde bleekweide.
La Nouvelle Maison is representatief voor de architecturale principes en het oeuvre van Henry van de Velde. Samen met Le Corbusier, Gropius en Mies van de Rohe wordt Henry van de Velde (1863-1957) internationaal beschouwd als één van de baanbrekers van de modernistische architectuur. Kenmerkend voor zijn gehele oeuvre is de zoektocht naar rationaliteit en schoonheid, die volgens hem niet enkel verzoenbaar waren maar zelfs onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bovendien koppelde van de Velde hieraan een sterk geloof in de maatschappelijke, moraliserende kracht van kunst en architectuur: mooiere vormen zouden betere mensen met zich meebrengen. Vanuit zijn anarcho-socialistisch denken waarbij hij het individuele trachtte te versmelten met het collectieve, beschouwde hij privéwoningen als de cruciale schakel voor deze maatschappelijke hervorming. Van de Velde had ook een voorkeur voor de suburbane, ‘landelijke’ omgeving vanuit een geïdealiseerd beeld van het platteland als een plaats van zuiverheid en eenvoud. Dat is duidelijk terug te zien bij zijn vier eigen woningen die zich steeds in de groene rand van de stad bevonden. La Nouvelle Maison in Tervuren bewaart tot op heden die groene, suburbane context.
De soberheid en eenvoud die voor van de Velde zowel een esthetische als ethische component had, vertaalde zich meest uitgesproken in het exterieur van zijn gebouwen die volledig ontdaan zijn van uiterlijk vertoon en prestige. Ook bij La Nouvelle Maison contrasteert de soberheid van de architectuur met de omliggende burgerhuizen, waarvan er tot op heden heel wat bewaard bleven. Ook in dit aspect draagt de context bij tot de erfgoedwaarde.
De soberheid van het exterieur was mee het gevolg van van de Veldes ontwerpmethodiek die vertrok vanuit het interieur. Dat interieur was primordiaal en wordt steevast gekenmerkt door een beschuttend, introvert karakter. Symbool hiervan is de haard die ook bij La Nouvelle Maison prominent aanwezig is in de centrale leefruimte. De leefruimte heeft een directe verbinding met de tuin aan beide zijden, maar die tuin draag bij tot de geborgenheid van de architectuur door te fungeren als een buffer met een combinatie van hoger gelegen terrassen, subtiel omsloten door lage bakstenen muurtjes, en omringende groenstroken. Kenmerkend voor van de Veldes interieurs zijn verder de individualisering van de ruimtes en de vloeiende overgangen tussen de ruimtes. Bij La Nouvelle Maison is dit voornamelijk voelbaar op de begane grond, met name in de langgerekte ruimte van de bibliotheek die zich opent naar de leefruimte en verder naar het atelier. Dat atelier ligt vanaf het binnenkomen in de bibliotheek in de zichtas.
Een laatste, blijvend kenmerk van van de Veldes architectuur is de idee van het gesamtkunstwerk, met name in de aandacht die besteed wordt aan elk aspect van de woning. Bij La Nouvelle Maison vertaalde zich dat in een combinatie van specifiek ontworpen architecturale elementen en meubels zoals de ingemaakte kasten met oudere ontwerpen (zoals meubels uit Bloemenwerf, van de Veldes eerste eigen woning in Ukkel) maar ook avant-garde kunstwerken, Aziatische kunstobjecten, gecommercialiseerd en actueel design en zelfs industrieel geprefabriceerde elementen die hij opwaardeerde tot esthetische elementen zoals de stalen ramen, de radiatoren en de borstweringen, gemaakt van gasbuizen en koppelstukken. Dit aspect blijft herkenbaar, ook al bleven de losse elementen niet bewaard in de woning.
La Nouvelle Maison is de eerste realisatie uit van de Veldes “Tweede Belgische Periode” (1927-1947), na een decennialang verblijf in Duitsland en Nederland (1900-1927). In deze periode kwam van de Velde tot een eigen synthese van het internationale modernisme. Hierbij leunde hij aan bij de organische strekking, met ook figuren als Alvar Aalto en Frank Lloyd Wright, in de aandacht voor contextuele integratie (landschap) en huiselijkheid. Maar ook het Nederlandse en Duitse modernisme lieten hun sporen na. Tegelijk verloor van de Velde de klassieke architectuurthema’s niet uit het oog, zoals de afwisseling van open en gesloten, het creëren van doorzichten, het spel van licht en schaduw. Zoals hijzelf schreef: "architecture réduite aux masses, au dialogue des pleins et des vides; architecture ancrée au sol, comme si elle en était le fruit même".
Kenmerkend voor La Nouvelle Maison is inderdaad het gebruik van eenvoudige geometrische volumes, waarvan de massa beklemtoond wordt door het gebruik van de typische afgeronde hoeken, en het contrast tussen open en gesloten delen, wat dan weer beklemtoond wordt door het gebruik van donker schrijnwerk waardoor de gevelopeningen gereduceerd worden tot eenvoudige, donkere uitsparingen. Die gevelcomposities kunnen zowel eerder klassiek zijn (zoals de relatief strikte horizontale en verticale sequentie van gevelopeningen in de zuidwestgevel), als uitgesproken on-klassiek (de flexibele compositie van de noordwestgevel). De verankering in de bodem wordt bekomen door de uitgesproken horizontaliteit van de architectuur (metselwerk, terugspringende gevelband op de verdieping, kroonlijst en balkonranden, buiswerk van de borstweringen), het rustieke aspect van de gevelmaterialen (ruwe, zanderige baksteen en gewassen beton), de gebogen betonnen plint waardoor de woning letterlijk uit de bodem lijkt op te rijzen, en de integratie van gebouwde elementen in de omgeving van het huis (terrassen, keermuren, trapjes en penanten in baksteen). Het vloeiende aspect (door de afgeronde hoeken en vooruitspringende elementen zoals kroonlijst en balkons) had een theoretische grondslag (verwijzend naar de stroomlijn van de technologische vooruitgang, en naar menselijkheid en natuurlijkheid in tegenstelling tot de onnatuurlijke rechte hoek) maar bepaalt ook in grote mate de esthetiek. In het interieur is de eenvoudige volumetrie eveneens terug te vinden, bijvoorbeeld in de compositie van de trap en de borstwering in de inkomhal, evenals de subtiele combinatie van natuurlijke materialen en kleuren (beige, ivoorwit) en het gebruik van verfijnde details, zoals de afronding van pleisterwerk in hoeken en randen, en de subtiel gekromde plint onder de bibliotheekkasten.
De cruciale plaats van deze woning in van de Veldes oeuvre werd al begin jaren dertig erkend en is sindsdien niet betwist. La Nouvelle Maison kan dan ook beschouwd worden als een vroeg (zelfs het allereerste) en representatief voorbeeld van Henry van de Veldes modernistische oeuvre dat gerealiseerd werd tussen 1928 en 1939.
Ook binnen het gebouwtype van de architectenwoning wordt La Nouvelle Maison internationaal erkend als waardevol, net zoals de andere drie woningen die van de Velde voor zichzelf ontwierp in Brussel, Duitsland en Nederland. La Nouvelle Maison was voor van de Velde niet alleen een woning maar ook een gebouwd manifest dat een nieuwe, waardevolle fase in zijn oeuvre inluidde, zoals ook blijkt uit de naamgeving, samen met zijn publicatie “Le Nouveau” uit hetzelfde jaar (1929). Van de Velde bleef ook bijna twintig jaar wonen in dit huis, ontving er belangrijk bezoek (zoals koningin Elisabeth) en werkte er aan privéopdrachten. De combinatie van wonen en werken leidt in La Nouvelle Maison tot een boeiende ruimtelijke dialoog, met name in de langgerekte ruimte van de bibliotheek die zich opent naar de leefruimte en verder naar het atelier.
Voor de uitvoering van La Nouvelle Maison werkte van de Velde samen met enkele belangrijke figuren. Als eerste is er de aannemer Sobeco (Société belge de construction d’habitation s.a.) met als technische adviseurs en medeoprichters ingenieur-stedenbouwkundige Raphael Verwilghen (1885-1963) en architect Jules-Jean Eggericx (1884-1963), die zich van 1923 tot 1940 associeerden. Beiden zijn nationaal gekend omwille van hun bijdrage tijdens het interbellum aan tuinwijken en luxeflatgebouwen, voornamelijk in en rond Brussel. Plannen tonen dat Verwilghen en Eggericx heel wat technische elementen en vormelijke details van La Nouvelle Maison uitwerkten, soms met kleine aanpassingen door van de Velde. Voor het uitwerken van de vele ingemaakte kasten, deed van de Velde waarschijnlijk een beroep op een interieurfirma, mogelijk De Coene uit Kortrijk of de Brusselse meubelmakerij Atelier Victor De Cunsel waarmee hij eerder samenwerkte. Een andere figuur die ongetwijfeld een belangrijke inbreng had in La Nouvelle Maison is van de Veldes echtgenote Maria Sèthe, wier inbreng bij andere woningen van van de Velde gedocumenteerd is.
De aanwezigheid van de tuin met bewaarde waardevolle aanleg en erfgoedelementen draagt bij aan de erfgoedwaarde van La Nouvelle Maison. Het ensemble van de architectenwoning met oprit, omheining en toegangshekken, terrassen en keermuren werd als één samenhangend geheel ontworpen en quasi gelijktijdig met de bouw van de woning uitgevoerd. De rol die van de Velde aan de tuin toebedeelde als een buffer tussen de intieme binnenwereld en de openbare buitenwereld vertaalt zich in het tuinontwerp. Zo wordt door de zorgvuldige profilering van hoger gelegen terrassen aansluitend bij de sokkel van de woning, schuine taluds en omringende groenstroken een zachte overgang van interieur naar exterieur gecreëerd. Illustratief is hier het brede centrale pad in flagstones in het verlengde van de terrasdeur en geflankeerd door lage keermuurtjes dat als het ware in het gazon oplost, maar tevens de blik van de waarnemer naar het zuidelijke terras richt. Ook de zorgvuldige positionering van de beplanting speelt hierin een rol: de groenblijvende ligusterhaag als grens tussen privaat en openbaar, de als schaduwboom aangeplante solitaire esdoorn bij het zuidelijk halfronde terras en het leilindescherm bestaande uit vijf op rij geplante linden die de grens tussen toegangszone en noordelijk tuingedeelte markeren.
De keuze voor een baksteen die qua kleur en maatvoering gelijkaardig is aan die van de woning voor de verschillende gemetste elementen in de tuin (keermuren, tuintrappen, terrasmuren), versterkt nogmaals de samenhang tussen woning en tuin. De aandacht voor de wisselwerking tussen woning en tuin blijkt uit de zorgvuldige positionering van het gebouw op het terrein, de centrale zichtas vanuit de woning op de tuin en omgekeerd de zichtassen vanop het zuidelijk terras naar de woning, het noordelijke tuingedeelte en de toegangszone.
Auteurs: Vandeweghe, Evert; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Albertlaan
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: La Nouvelle Maison met tuin, architectenwoning Henry van de Velde [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42778 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.