De vroeg 17de-eeuwse pastorie met 18de-eeuwse aanpassingen is gelegen op een naar het zuiden afhellend en deels ommuurd perceel, ten zuiden van het eigenlijke dorpscentrum. Het geheel is aan de straat toegankelijk via een overluifelde toegangspoort; ten noorden ligt het ommuurde neerhof met resten van een stal, washuis en schuur. Ten zuiden en ten oosten strekt zich de ruime tuin uit met onder meer een vijver en Lourdesgrot.
Voortgaande op recent onderzoek, uitgevoerd door A. Wouters in functie van de geplande restauratie waarvoor in 2007 een aanbesteding werd uitgeschreven, zijn er al aanwijzingen voor het bestaan van een pastorie op deze plaats in 1339. Tot nog toe baseerden alle literatuurbronnen zich op het onderzoek van pastoor Vandersande om te stellen dat er zeker in 1353 al sprake is van een 'Paepenhuis' op dit perceel; de toponymische vermelding van de 'paepestraat' in een schepenakte van 1353 is in ieder geval een terminus ante quem. De pastorie behoorde toe aan de norbertijnen Parkabdij van Heverlee. Eveneens gebaseerd op het onderzoek van pastoor Vandersande wordt gesteld dat deze pastorie tijdens de 80-jarige oorlog in brand werd gestoken in 1572, gevolgd door de totale vernieling in 1582.
Met de komst van de aartshertogen Albrecht en Isabella keerde ook in Tervuren de rust weer en werd de heropbouw van de pastorie aangevat, vermoedelijk in 1616 onder impuls van pastoor Jacobus Mertens, zie het decanale visitatieverslag uit 1617 en ook de aanwezige jaarsteen 1616. Dendrochronologisch onderzoek van de balkstructuren en aanwezige bouwelementen ondersteunen deze datering. In het midden van de 17de eeuw wordt de pastorie omschreven als 'een huijse met een schure, brouwerije, stal achter het huijs'.
In 1649 werd de pastorie uitgebreid met een nieuwe brouwerij, een waterput, hondenhokken en stallen en in 1656 met een keuken en eetplaats (vermoedelijk de haaks op de zuidvleugel ingeplante dwarsvleugel aangezien die al aanwezig is op het oudst gekende grondplan opgemeten in 1656). Een gravure van 1675-1682 door Alexander Courtman uit het archief van de Parkabdij toont een loodrecht op de straat ingeplant pand (namelijk de zuidelijke vleugel van 1616) op rechthoekige plattegrond, opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenstijl tussen zijtrapgevels en toegankelijk via de zuidzijde; de centrale inkom in een uitgewerkte renaissancistische omlijsting wordt voorafgegaan door een bordestrap. Aan de noordzijde bevindt zich het hoger aangehaalde, noord-zuid georiënteerde volume voorzien van een klokgevel met aan de oostzijde een uitbouw van één travee en twee bouwlagen. Het complex grensde ten westen aan de straat; ten zuiden en ten oosten lagen de representatieve tuinen en ten noorden een ommuurd neerhof met aanpalende dienstgebouwen. In de periode 1659-1675, ten tijde van pastoor van Ypersele werd de palissade aan de straat vervangen door een stenen muur met rondboogdeurtje.
In de periode 1717-1750 werden herhaaldelijk onderhouds- en herstellingswerken aan de pastorie en de bijgebouwen uitgevoerd. Uit deze periode rest onder meer het vandaag dicht gemetselde rondboogdeurtje in de omheiningsmuur met het jaartal 1750 op de imposten.
In 1766 werd een aanvang gemaakt met de restauratie en gedeeltelijke heropbouw onder leiding van bouwmeester Egidius Culp. De heropbouw betrof de noordgevel en de straatgevel en was in 1767 voltooid. De noordgevel, voorheen een klokgevel, werd vervangen door een lijstgevel met tien vensters en drie deuren en het volume kreeg een zadeldak met de nok haaks op de straat dat aansloot op het aangepaste dak van de dwarsvleugel; de zolder werd ingericht met kamers aan weerszijden van een lange gang. Tegelijkertijd werd de oostelijke uitbouw heropgebouwd, waardoor er geen verticale bouwnaad is tussen de noordgevel en de uitbouw.
De belendende trapgevel van de zuidvleugel van 1616 werd eveneens omgebouwd tot puntgevel waardoor aan de straat twee puntgevels tot stand kwamen. De verbouwing ging gepaard met een verplaatsing van de inkom naar de nieuwe noordgevel en met bijbehorende interieuraanpassingen zoals trap en inkomhal.
Pastoor Davidts ziet de pastorie op het einde van de 18de eeuw als ‘een groot herenhuis met vele aanhorigheden: 'een paardenstal voor vier paarden, een koestal voor vier koebeesten, een varkenshok, een hoenderhok, twee schuren, een bakkeet, een brouwerij, een wagenhuis'.
Tijdens de Franse Revolutie kwam de pastorie als nationaal goed in eigendom van de gemeente die ze in 1801-1802 deels verhuurde en deels als school inrichtte. Het interieur onderging als gevolg hiervan diverse wijzigingen. Een plan opgemaakt in 1837 naar aanleiding van de aanleg van de Duisburgsesteenweg geeft de toenmalige inplanting van de pastorie met ten noorden ervan een ovaalvormig aangelegde (kassei)weg; de voormalige tiendschuur was gedeeltelijk afgebroken en herleid tot de huidige omvang; op de plaats van de vroegere schuur wordt een mestvaalt weergegeven. Bij de indiensttreding van de eerste seculiere pastoor Bartholomeus Vandersande in 1840 was de toestand volledig onderkomen; aansluitend liet hij de arrondissementsbouwmeester Alexander Van Arenberg een bestek opmaken voor de nodige herstellings- en veranderingswerken; bij gebrek aan financiën werd slechts een deel van de werken uitgevoerd.
In de straatgevel werd onder meer een nieuwe toegang voorzien, waarbij ook de binnenindeling lichtelijk werd gewijzigd, schrijnwerk en plankenvloeren werden voor een groot deel vernieuwd, kruiskozijnen verwijderd, binnenbepleisteringen en daken hersteld...
In 1883 werd de omheiningsmuur aan de straat met de grote inrijpoort wegens instortingsgevaar afgebroken en heropgebouwd; ook het parement van de dubbele puntgevel aan de straat werd vernieuwd, zie bouwnaad aan de westzijde van de noordelijke gevel en het kleurverschil van de baksteen. Bij deze werken werd de steen van het meest westelijke stellinggat met inscriptie 1741 of 1711 vermoedelijk omgekeerd teruggeplaatst. Ook elders werd metselwerk vernieuwd met hetzelfde materiaal, onder meer in de oostelijke uitbouw. Voortgaande op talrijke bewaarde kwitanties voor herstellingen allerhande werd de pastorie in de daaropvolgende jaren goed onderhouden en werden de gevels nagenoeg jaarlijks gewit tot circa 1939 toen pastoor J. Davidts de witte kalklagen liet verwijderen. In de jaren 1930 werd de bouwvallige zolderverdieping grondig gerenoveerd. Nadien volgden nog diverse onderhouds- en herstellingswerken.
In 2007 werd door de Kerkfabriek van Sint Jan Evangelist een aanbesteding uitgeschreven voor algemene restauratie; hiervoor werden Rendel Van Eyck en Denise Debrouwer aangesteld als architecten. Annelies Wouters werd belast met het onderzoek naar de bouwchronologie. Het vooronderzoek werd aangevat in 2009.
Onderkelderde pastorie waarvan het oudste deel (aan de zuidzijde) opklimt tot 1616 met latere uitbreidingen en aanpassingen resulterend in een verankerd bakstenen complex van twee bouwlagen op rechthoekige plattegrond met aan de oostzijde een 17de-eeuwse uitbouw van één travee. Gecombineerde leien bedaking bestaande uit twee parallelle zadeldaken, met elkaar verbonden door een dwars schilddak, het restant van het verdwenen haakse volume. Het geheel is opgetrokken in de traditionele bak- en zandsteenstijl, met gebruik van witte kalkzandsteen voor de hoge plint, hoekkettingen, speklagen, omlijstingen en steigergaten. Sporen van de vroegere witte kalklaag zijn verspreid aanwezig.
Het zuidelijke volume van 1616, doch gewijzigd in de loop van de 18de eeuw, telt vijf op twee traveeën en wordt gekenmerkt door een hoge onderbouw van kalkzandsteen en bewaarde omlijstingen van vroegere kruiskozijnen met dubbele ontlastingsboog, vandaag worden de zuid- en oostgevel geopend door rechthoekige vensters met op de begane grond rolluiken van omstreeks 1940. In de middentravee van de zuidgevel, waar eertijds de deur zat bleef boven het huidige venster nog een decoratief element bewaard, mogelijk een overblijfsel van de hoger aangehaalde renaissancistische deuromlijsting. De gevel wordt afgelijnd door het overkragend dak ondersteund door houten klossen. Een steen met vermelding "ANNO 1616" bevindt zich links bovenaan; De oostelijke zijtrapgevel (zeven treden + topstuk) bleef bewaard in tegenstelling tot de westelijke die in 1766-1767 werd verbouwd tot puntgevel, en behield in de top een barok getint rondboogvenster en een duiventil op witte natuurstenen consoles. Rechts ervan ligt 17de-eeuwse uitbouw van één travee met puntgevel, in de top met rondboogvenster en jaarsteen "1767" en bekroond door een natuurstenen topstuk.
Het parallelle noordelijke volume dat opklimt tot het midden van de 17de eeuw, telt zeven traveeën en kreeg in de 18de eeuw een nieuwe noordgevel die wordt gekenmerkt door een schaarser gebruik van kalkzandsteen door de lagere onderbouw en het ontbreken van muurbanden; twee steekboogdeuren zijn gevat in een vlakke omlijsting.
De westelijke tuitgevels aan de straat zijn voorzien van vlechtingen, aandaken en in de top twee rechthoekige vensters met dagkanten van kalkzandsteen; de rechtse gevel is het resultaat van de verbouwing van de oorspronkelijke trapgevel in 1766-1767. In de linkse gevel zit een 19de-eeuwse steekboogdeur.
Interieur. Het ontstaan uit diverse bouwvolumes en verbouwingen blijkt ook uit het interieur, onder meer de plattegrond, de ingebouwde dikke buitenmuren en moerbalken die haaks op elkaar staan en al dan niet sleutelstukken en consoles bevatten. Er zijn diverse met elkaar verbonden kelders met tongewelf en kaarsnissen.
Sporen, voornamelijk van de 18de-eeuwse aankleding bleven bewaard. Op de begane grond een L-vormige gang belegd met een zwarte tegelvloer met op de hoeken kleinere ruitvormige witte stenen. De bordestrap is voorzien van een trappaal met voluten en balustervormige spijlen met vierkante doorsnede. Op de verdieping van de aanbouw is er een kamer met onder de latere wandversieringen nog een 18de-eeuwse muurschildering met bloemmotieven. Op de verdieping bevindt zich een 18de-eeuwse ingemaakte kast. Diverse interieuronderdelen zijn afkomstig van de Sint-Jan-Evangelistkerk, zoals de zijpanelen van het hoofdaltaar van 1761, door Franciscus Van Voshem, beeldhouwer en Nicolaes Van Mons, schrijnwerker, zijnde panelen afgewerkt met marmerimitatie en centrale medaillons met de iconografie van Sint-Jan. Diverse houten panelen onder meer afkomstig van het koorgestoelte uit het eerste kwart van de 19de eeuw, andere van de lambrisering van het zuidtransept te dateren rond het derde kwart van de 18de eeuw. De zuidoostelijke zolderkamer heeft nog een bewaard 18de-eeuws stucwerkornament.
Ten noorden en ten noordoosten liggen nog de resten van vroegere dienstgebouwen waaronder een sterk vervallen bakstenen stal waarvan de oprichting door archivalisch bronnenonderzoek omstreeks 1724 wordt gedateerd, en een dwarsschuur in de huidige vorm opklimmend tot halverwege de 18de eeuw, beide onder zadeldak, gedekt met Vlaamse pannen; de zuidwestelijke hoek van de schuur werd wegens verzakking heropgebouwd met hergebruik van materiaal in de jaren 1980, dit onder leiding van architect Denise Debrouwer. De rechthoekige poort onder houten latei heeft links een dagkant met witte natuurstenen negblokken.
De omheiningsmuur aan de straatzijde is voorzien van een rechthoekige overluifelde poorttoegang en een gedichte voormalige rondboogdeur. De poorttoegang wordt gemarkeerd door dagkanten van kalkzandsteen en een leien zadeldakje. De heden dichtgemetselde rondboogdeur heeft een kalkzandstenen omlijsting met sluitsteen en bekronende waterlijst, op de imposten gedateerd "ANNO 1750"; een herdenkingsplaat draagt de vermelding 'In deze pastorie verbleef/ Bartholomeus Ludovicus/ Vandersande/ pastoor te Tervuren/ 1840-1878/ eminent plaatselijk/ geschiedkundige/ hij heeft het parochieel archief/ gered, bewaard en bewerkt'.
Ruime tuin met een tulpenboom en fruitbomen als resten van de boomgaard. Het lager gelegen gedeelte wordt ingenomen door een vijver, oude paardenkastanjes, zomereiken en wilgen. De vijver is één van de vijf domaniale "scavoiren" of kweekvijvers die de eigenaars van het Robianokasteel huurden als kweekvijvers voor karpers. De oostzijde van de tuin wordt aan de Duisburgsesteenweg begrensd door waardevolle oude bomen en een Lourdesgrot opgericht circa 1878-1880 door pastoor Mertens en toegankelijk vanaf de Duisburgsesteenweg. Volgens de literatuur liet pastoor Vandersande (1840-1878) de tuin grotendeels heraanplanten.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2015: Pastorie Sint-Jansparochie met aanhorigheden en tuin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/182200 (geraadpleegd op ).
Huidige woning bestaande uit twee gebouwen (nok loodrecht op straat): oudste met zijtrapgevel, ANNO 1616, in traditionele bak- en zandsteenstijl (voorheen kruisramen); later gedeelte met zijpuntgevel afgewerkt met muurvlechtingen, blijkbaar uit het derde kwart van de 18de eeuw.
Omheiningsmuur voorzien van een heden dichtgemetselde rondboogdeur met sluitsteen, korte druiplijst en jaartal 1750 op de imposten. Twee uiteinden der gebouwen onder een dekschild samengebracht en omgebouwd tot voorgevel aan de zijde van de Duisburgsesteenweg: 19de, 20ste eeuw.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Pastorie Sint-Jansparochie met aanhorigheden en tuin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42792 (geraadpleegd op ).