De classicistische priorij, opgetrokken op de plaats van het circa 1276 gebouwde beggardenklooster, vormt het enige overblijfsel van vroegere, uitgestrekte kloosterdomein.
Rond 1276 werd in Tienen naast de Gete, vlakbij het Sint-Jansgasthuis en de Gasthuismolen, een beggardenklooster gesticht. De oorsprong en de geschiedenis van de beggarden loopt ongeveer parallel met die van de begijnen: een lekengemeenschap met eigen organisatie en statuten die leefden van handenarbeid, met dit verschil dat de beggarden in eigenlijke kloosters waren gevestigd. Het waren religieuze lekenarbeiders die hun aanhang haast uitsluitend in het weversmilieu vonden. Ze leefden volgens bepaalde orderegels onder leiding van een priester. Ze zijn nooit echt uitgegroeid tot een grote beweging. In 1450 werd het Tiense beggardenklooster opgenomen in de Derde Orde van Sint-Franciscus met het klooster van Zepperen als moederhuis. Met het verval van de lakenindustrie evolueerde hun inrichting meer naar een priestercongregatie, die predikanten uitzond naar de dorpen in de omgeving.
Het Tiense beggardenklooster bevond zich gelegen langs de Molenstraat (nu Beggaardenstraat) binnen het blok gevormd door de huidige Bostsestraat, de Lombardstraat en de Gasthuisstraat. Oorspronkelijk grensde het langs de achterkant aan de eerste stadsomwalling, buiten dewelke het klooster was opgetrokken. Een arm van de Meen (nu overwelfd) liep doorheen hun hovingen. Het water hadden ze nodig voor de bewerking van laken. Op 19 september 1507 werd het klooster door de Gelderse en Franse troepen vernield. Bij de bijna totale verwoesting van Tienen in 1635 bleef het klooster evenmin gespaard. Reeds in 1650 was het volledig hersteld.
In de 18de eeuw werden de oude gebouwen gesloopt en vervangen door een priorij. Het gelijkvloers omvatte een ontvangstzaal, een kapittelzaal en een eetzaal. Op de verdieping bevond zich het verblijf van de prior en logies voor voorname bezoekers. De zolder was één grote graanopslagplaats. De paters en broeders leefden in individuele huisjes verspreid over het terrein. Binnen het kloosterdomein bevonden zich verder een kapel, werkplaatsen en een schuur.
Tijdens de Franse periode werd het klooster op 4 september 1796 verbeurd verklaard. Slechts een deel van het domein, namelijk de hof en de boomgaard langs de Gasthuismolen- en de Lombardstraat, werd verkocht. Het gedeelte van de gebouwen rechts naast de priorij, evenals de kapel, werd in 1798 toegewezen aan de Franse gendarmes. Hier was tevens een ‘Dépôt’ ondergebracht. In 1799 verlieten de twee laatste paters de orde en in 1804 kwam de rest van de kloosterbezittingen, ook deze buiten de stad gelegen, in handen van het ‘Hospice’ van Tienen. In 1811 werd in de priorij het pas gestichte stadscollege ondergebracht. Na 1830 was de groothandelaar in stoffen de Heer Fontaine er gevestigd. De voormalige schuren en magazijnen werden omgevormd tot huisjes voor de wevers die hij in dienst had. Tot 1922 waren deze gebouwen bewoond. In de vroegere kapel was tot 1912 een smidse ondergebracht. Al deze gebouwen werden aangekocht en gesloopt om er een magazijn en huurwoningen te bouwen. In 1930 kwam de priorij in het bezit van de Tiense afdeling van het Rode Kruis, die er haar lokalen in onder bracht.
De priorij is een ruim bakstenen gebouw van tien traveeën en twee bouwlagen op een kwartsieten onderbouw en afgedekt met een schilddak. Er werd gebruik gemaakt van kalkzandsteen voor de hoekkettingen, geprofileerde kroonlijst, steigergaten en venster- en deuromlijstingen. De drie traveeën tellende straatgevel wordt benadrukt door de bekroning met een driehoekig fronton met in het midden een laadvenster met laadboom. De tuingevel (west) is eveneens voorzien van een dubbele rij geprofileerde steekboogvensters met een met kransmotief versierde sluitsteen en een dubbele deur met bovenlicht, eveneens in een steekboogomlijsting gevat. De corresponderende oostgevel, oorspronkelijk eveneens voorzien van lichtopeningen, gaat schuil achter een later aangebouwd atelier. De smalle noordgevel is voorzien van een recentere deuropening met houten latei en een originele deur met kalkzandstenen omlijsting, waarbij afgeronde kraagstenen de latei opvangen. Op de verdieping is een gewijzigd korfboogvenster met kalkzandstenen negblokken aanwezig.
Het interieur heeft zijn originele indeling grotendeels bewaard. De trapzaal met een bescheiden 19de-eeuwse trap werd wel gewijzigd, de rondboogdoorgang op zuilen werd dichtgemetseld. De ruime vertrekken hebben een karakteristieke 18de-eeuwse stucbepleistering, houten lambriseringen, originele deuren en vensterluiken waarvan de panelen zijn versierd met oculusmotief. In één van de kamers op het gelijkvloers is een gaaf bewaarde 18de-eeuwse schouw aanwezig. Er is geen kelder aanwezig door de inplanting van het gebouw in het laag gelegen stadsgedeelte.
Ten westen van de priorij, die iets achterin is gelegen, bevindt zich een ommuurde tuin als enig overblijfsel van het oorspronkelijke, vrij uitgestrekte kloosterdomein. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) en in de Atlas der Buurtwegen (1840) is het bouwblok nog grotendeels onbebouwd. In de loop van de 19de eeuw wordt het perceel systematisch bebouwd en opgevuld. Enkele van de aanwezige opgaande bomen behoren mogelijk tot de oorspronkelijke beplanting van het domein.
Auteurs: Cox, Lise; Foubert, Annemie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Cox L. & Foubert A. 2013: Priorij van de beggarden met ommuurde tuin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/150616 (geraadpleegd op ).
Gesticht in 1276 onder de bescherming van hertog Jan I van Brabant. Na inname van de stad in 1635, verwoest en heropgebouwd.
Circa 1796 opgeheven en gebouwen gebruikt door de rijkswacht en als onderwijsinrichting. Later in kleine loten verkocht en heden sociaal centrum van het Rode Kruis.
Ruim, twee verdiepingen hoog bakstenen gebouw op kwartsieten sokkel, afgedekt met een schilddak, daterend uit de tweede helft van de 18de eeuw; regelmatige hoekkettingen en steekboograamomlijstingen van zandsteen. Zijgevel bekroond met een driehoekig fronton.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Priorij van de beggarden met ommuurde tuin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42844 (geraadpleegd op ).