Kloostergebouw uit de 17de eeuw of vroege 18de eeuw met latere aanpassingen omgeven door een landschappelijk park uit het begin van de 19de eeuw, oorspronkelijk 62,5 are, rond 1870 uitgebreid tot 1 hectare 25 are; in een recent verleden heraangelegd met snoeivormen van taxus; monumentale paardenkastanje.
Het klooster van de wittevrouwen, "bekeerde sonderessen" in navolging van Maria Magdalena, werd rond 1250 opgericht aan de oostrand van de stad. Het klooster, toegewijd aan de heilige Katharina, werd ook Sint-Katharijnenberg genoemd. Het klooster werd sterk beschadigd tijdens de inneming van de stad in 1607. De kerk en de conventgebouwen werden nadien grondig hersteld. In 1800 werd het goed openbaar verkocht aan een zekere Alexis l'Eveque en in 1802 kwam het in handen van een Tiense handelaar, Henri Blyckaerts, die er een rosmolen, een door paarden aangedreven oliemolen, vestigde. Het kloosterdomein zoals het er op het ogenblik van de opheffing bij lag, werd vastgelegd in een plattegrond ("coup d'oeil sur les localités des Dames Blanches") van 1798. Het besloeg een kleine 2 hectare en omvatte de kloosterhof omzoomd door panden, diverse losstaande aanhorigheden, drie tuinpercelen en, tegen de Borggracht aan, een grote weide. Blyckaerts trad in 1831 op als Primitieve eigenaar van een gebouwencomplex dat weinig verschilde van de 'coup d'oeil'. Het opmerkelijkste verschil was het omgrachte tuinperceel (nr. 203, 30 are groot), dat op de stafkaart van 1893 nog wordt weergegeven (op de kadastrale opmetingsschets in 1848 is het al "kadastraal" verdwenen). Het voormalige kloostercomplex onderging verschillende verbouwingen, en kreeg rond 1906 ongeveer zijn huidige uitzicht, herleid tot de westvleugel. Deze werd voorzien van uitspringende sokkel met afschuining, speklagen, hoekstenen en dichtgemetselde kruisramen. De achtergevel van de oostvleugel vertoont dubbele ontlastingsbogen. In 1930 werd het goed verkocht aan de Tiense Suikerraffinaderij, die het momenteel gebruikt als ontvangstcentrum. Ondanks recente, ingrijpende renovaties en de witte gevelverf, is de traditionele bak- en zandsteenarchitectuur van circa 1700 nog herkenbaar.
In 1848 wordt in de kadastrale legger voor het eerst gewag gemaakt van een 'lusthof '. Het perceel (nr. 206a) was 62,5 are groot en strekte zich uit ten westen van de voormalige kloostervleugel, die door bankier Raymond Blyckaerts als woning werd gebruikt. In 1869, toen het goed werd aangekocht door Ludovicus De Wilde, verdubbelde de lusthof in oppervlakte (1 hectare 25 are). Opmerkelijk: in plaats van lusthof wordt het als 'lustgrond' vermeld, wat duidt op een informele, landschappelijke aanleg. Op een ansichtkaart begin 1900 wordt het geelgepleisterde of -gekaleide huis getoond vanuit de tuin, met water op de voorgrond en een toen al respectabele witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) rechts in beeld. Deze boom – intussen met 446 cm stamomtrek, een 36 m brede kroon, zware afgelegde gesteltakken en talrijke dikke wortelscheuten – is één van de monumentaalste in het zuidoosten van Vlaams-Brabant en dateert ongetwijfeld uit de tijd van Henri Blyckaerts. Tot dezelfde generatie behoren een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en een veelstammige Oostenrijkse den (Pinus nigra subsp. nigra). De vijver werd teruggebracht tot een klein bekken. Een fragment van het 19de-eeuwse padentracé bleef bewaard in het noordelijk gedeelte van het domein, waar ook nog een beplantingsheuveltje voorkomt. De snoeivormen van taxus (Taxus baccata) in de onmiddellijke omgeving van het huis zijn van recente datum.
Merkwaardige bomen (opname 14 augustus 2001)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Deze tekst is een samenvoeging van de teksten:
Auteurs: Deneef, Roger; Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 2019: Klooster der witzusters met park [online], https://id.erfgoed.net/teksten/313237 (geraadpleegd op ).
Kloostergebouw uit de 17de eeuw of vroege 18de eeuw met latere aanpassingen omgeven door een landschappelijk park uit het begin van de 19de eeuw, oorspronkelijk 62,5 are, rond 1870 uitgebreid tot 1 hectare 25 are; in een recent verleden heraangelegd met snoeivormen van taxus; monumentale paardenkastanje.
Het klooster van de wittevrouwen, "bekeerde sonderessen" in navolging van Maria Magdalena, werd rond 1250 opgericht aan de oostrand van de stad. Het klooster, toegewijd aan de heilige Katharina, werd ook Sint-Katharijnenberg genoemd. In 1800 werd het goed openbaar verkocht aan een zekere Alexis l'Eveque en in 1802 kwam het in handen van een Tiense handelaar, Henri Blyckaerts, die er een rosmolen, een door paarden aangedreven oliemolen, vestigde. Het kloosterdomein zoals het er op het ogenblik van de opheffing bij lag, werd vastgelegd in een plattegrond ("coup d'oeil sur les localités des Dames Blanches") van 1798. Het besloeg een kleine 2 hectare en omvatte de kloosterhof omzoomd door panden, diverse losstaande aanhorigheden, drie tuinpercelen en, tegen de Borggracht aan, een grote weide. Blyckaerts trad in 1831 op als Primitieve eigenaar van een gebouwencomplex dat weinig verschilde van de 'coup d'oeil'. Het opmerkelijkste verschil was het omgrachte tuinperceel (nr. 203, 30 are groot), dat op de stafkaart van 1893 nog wordt weergegeven (op de kadastrale opmetingsschets in 1848 is het al "kadastraal" verdwenen). Het voormalige kloostercomplex onderging verschillende verbouwingen, en kreeg rond 1906 ongeveer zijn huidige uitzicht, herleid tot de westvleugel. In 1930 werd het goed verkocht aan de Tiense Suikerraffinaderij, die het momenteel gebruikt als ontvangstcentrum. Ondanks recente, ingrijpende renovaties en de witte gevelverf, is de traditionele bak- en zandsteenarchitectuur van circa 1700 nog herkenbaar.
In 1848 wordt in de kadastrale legger voor het eerst gewag gemaakt van een 'lusthof '. Het perceel (nr. 206a) was 62,5 are groot en strekte zich uit ten westen van de voormalige kloostervleugel, die door bankier Raymond Blyckaerts als woning werd gebruikt. In 1869, toen het goed werd aangekocht door Ludovicus De Wilde, verdubbelde de lusthof in oppervlakte (1 hectare 25 are). Opmerkelijk: in plaats van lusthof wordt het als 'lustgrond' vermeld, wat duidt op een informele, landschappelijke aanleg. Op een ansichtkaart begin 1900 wordt het geelgepleisterde of -gekaleide huis getoond vanuit de tuin, met water op de voorgrond en een toen al respectabele witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) rechts in beeld. Deze boom – intussen met 446 cm stamomtrek, een 36 m brede kroon, zware afgelegde gesteltakken en talrijke dikke wortelscheuten – is één van de monumentaalste in het zuidoosten van Vlaams-Brabant en dateert ongetwijfeld uit de tijd van Henri Blyckaerts. Tot dezelfde generatie behoren een bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en een veelstammige Oostenrijkse den (Pinus nigra subsp. nigra). De vijver werd teruggebracht tot een klein bekken. Een fragment van het 19de-eeuwse padentracé bleef bewaard in het noordelijk gedeelte van het domein, waar ook nog een beplantingsheuveltje voorkomt. De snoeivormen van taxus (Taxus baccata) in de onmiddellijke omgeving van het huis zijn van recente datum.
Merkwaardige bomen (opname 14 augustus 2001)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Bron: DENEEF, R., 2008. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Zuidoostelijk Brabant - Haspengouw: Geetbets, Hoegaarden, Kortenaken, Landen, Linter, Tienen, Zoutleeuw, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. 2008: Klooster der witzusters met park [online], https://id.erfgoed.net/teksten/313236 (geraadpleegd op ).
De oudste vermelding getuigend van de aanwezigheid der witzusters te Tienen dateert van 1391. Het klooster werd sterk beschadigd tijdens de inneming van de stad in 1607; de kerk en de conventgebouwen dienden nadien grondig hersteld.
In 1798 werden de goederen der religieuzen onder de hamer gebracht; de kerk werd nogmaals verwoest, de bruikbare gebouwen werden in particuliere woningen onderverdeeld, en daartoe aangepast einde 18de-begin 19de eeuw. Gespaard gebleven gedeelte met kern uit de 17de of vroeg 18de eeuw, aansluitend bij de traditionele stijl.
Behouden sporen in de noordvleugel: westgevel voorzien van uitspringende sokkel met afschuining, speklagen, hoekstenen en dichtgemetselde kruisramen. De achtergevel van de oostvleugel vertoont dubbele ontlastingsbogen.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Klooster der witzusters met park [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42847 (geraadpleegd op ).