is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Kasteel van Waaiberg
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel
Deze vaststelling was geldig van tot
Al in 1235 wordt er melding gemaakt van een “curtis de Wayenberghe”, een hof dat cijnsplichtig was aan de norbertijnerabdij van Heylissem. Over omvang en samenstelling van dit primitieve hof zijn geen gegevens bekend. De oudst gekende cijnsplichtige was de Tiense scholaster, meester Henrick, die werd opgevolgd door priester Ambroos, commandeur van de Teutoonse Ridderorde van Aldenbiezen.
Later komt het goed voor geruime tijd in het bezit van de familie van Houthem.
In het tweede kwart van de 17de eeuw was Charles Robert van Berlaijmont, kannunik van Saint-Aubin in Namen, eigenaar van het hof aan de Waaiberg. Op 21 februari 1741 wordt het hof aangekocht door de familie d’Arschot Schoonhoven. De erfgenamen verkopen het op 29 september 1759 aan baron Theodoor d’Eynatten (1712-1789), oud burgemeester van Leuven. De aankoop omvatte een huis met hoven, boomgaard, vijver en stallingen, samen drie bunders groot met daarnaast het recht op de kapel, genaamd Sinte Maria Magdalena, “annex aent voorschreven huijs”.
Afgaande op de data die zijn aangebracht boven inrijpoort (1770), ingangsdeur (1770) en wagenhuis (1766) was d’Eynatten verantwoordelijk voor de verfraaiingen en aanpassingen tijdens het derde kwart van de 18de eeuw.
De Ferrariskaart (ca. 1775) toont een omvangrijk domein, van de straat afgesloten door een muur, aan westzijde begrensd door de Gaze en aan oostzijde door de ommuring van het annuntiatenklooster. Het ter hoogte van de straat ingeplante, L-vormige gebouwencomplex wordt omkaderd door een moestuin, een formele siertuin (O) en door een grote boomgaard (W), van elkaar gescheiden door een dreef die gans de site doorkruist. Latere eigenaars waren rentenier Dewaha uit Brussel (ca. 1800) en vervolgens opnieuw de familie d’Arschot Schoonhoven die het kasteel tot in 1924 blijft bewonen en het nadien overmaakt aan het aartsbisdom.
In 1926 wordt het kasteel samen met het 2,5 ha grote park door het aartsbisdom ter beschikking gesteld van de naastgelegen en kort voordien opgetrokken Katholieke Normaalschool, bekend als Sint-Jozefsinstituut, om er het internaat te huisvesten. De aanwezigheid van de grote tuin gaf in 1929 aanleiding tot de oprichting van een middelbare land- en tuinbouwschool. Heroriëntering en uitbreiding van het onderwijsaanbod in de daaropvolgende decennia gingen ten koste van het eertijds fraaie en uitgestrekte park dat werd herleid tot een schrale, verharde vlakte met klasgebouwen.
Op de rooilijn ingeplant, omvangrijk L-vormig complex bestaande uit een eveneens L-vormig kasteel, een wagenhuis, een kapel en bijgebouwen, het geheel uitgevend op een gekasseid binnenplein en een tuinrestant.
L-vormig kasteel (16de -17de e. / 1770) in verankerde baksteenbouw, bestaande uit twee ondiepe volumes van twee bouwlagen onder schilddak en zadeldak met aandak (kunstleien en zwarte mechanische pan) voorzien van driehoekige en getoogde houten dakkapellen.
De naar de straat en een speelplaats georiënteerde buitengevels van resp. negen en acht traveeën zijn afgewerkt met een grijze gevelcementering met ingetrokken voegen, onderaan afgelijnd met een kwartsieten plint, bovenaan met een brede, afgeschuinde beplanking die de bakgoot maskeert. De gevels zijn opengewerkt met hoge rechthoekige vensters met witgeschilderd houten, achtdelig schrijnwerk, houten latei en hardstenen
dorpel waarbij onder de cementering bewaarde negblokken met sponning verwijzen naar de vroegere kruisvensters. De toegang tot het complex, geflankeerd door schamppalen, situeert zich in de meest linkse travee van de straatgevel en wordt geaffirmeerd door een in de houten poortlatei A D 1770 gedateerde, Lodewijk XVI- inrijpoort in Gobertange: een geprofileerde korfboog op pilasters met gegroefd kapiteel, ingeschreven in een rechthoek met schijfmotief in de zwikken, afgelijnd door Ionische pilasters op hoog basement en bekroond door een verstekte, geprofileerde kroonlijst. In de meest rechtse travee een keldertoegang (trappen verdwenen onder voetpad) in een getoogde natuurstenen omlijsting met uitgespaarde hoeken en negblokomlijsting met ernaast, een getralied keldervenstertje. De op de speelplaats uitgevende gevel met grote rechthoekige vensters op de verdieping is op het gelijkvloers, op één recentere overluifelde deuropening na, blind.
In tegenstelling tot de buitenzijde tonen de binnenkoergevels een homogeen Lodewijk XVI-aspect, resultaat van de verbouwingen in 1770 zoals blijkt uit het opschrift boven de inkom. De voorheen bepleisterde, bakstenen gevels (nu met halfsteens voorzetmetselwerk) rusten op een deels kwartsieten en een deels Gobertange plint met verder rijk gebruik van Gobertange voor vensteromlijstingen, kordonlijst, breed geprofileerd entablement alsook voor de ganse gevelpartij van het inkompaviljoen in de oksel van beide vleugels. De gevels tonen een strakke, symmetrische ordonnantie ontleend aan een dubbel register van hoge rechthoekige vensters (waarvan één omgevormd tot deur) met smeedijzeren borstwering en gevat in een geriemde omlijsting met oren en zware, uitstekende trapeziumvormige sluitsteen. De gevel wordt gedomineerd door het eveneens tweelaagse, drie traveeën tellende, halfronde inkompaviljoen met risalietvormig uitgewerkte middentravee met driehoekige fronton- en bolbekroning. De dubbele houten deur in een rechthoekige omlijsting - conform de vensters - wordt geflankeerd door pilasters met ingediepte schachten, versierd met een groef - en dropmotief waarbij bekraalde voluutconsoles het bovenliggende balkon met smeedijzeren balustrade schragen.
Helemaal rechts aan het uiteinde van de woonvleugel, een gekasseide doorgang die uitgeeft op de koetspoort aan straat en aan weerszijden wordt geflankeerd door een rechthoekige deur in een geriemde omlijsting die resp. de vroegere woonvertrekken en de kapel bedienen.
Het overwegend wit geschilderd houten raamwerk dateert uit verschillende perioden en omvat zowel het zesdelige, T-vormige als het schuifraamtype. Twee lichtgetoogde, 18de -eeuwse dakkapellen bleven bewaard.
De inkomhal is afgewerkt met sober lijstwerk, een lage houten lambrisering, een waaiervormig vloerpatroon van zwarte en witte marmeren stroken en een met Lodewijk XVI-motieven versierde hoekconsole waarop een O.-L.-Vrouw van Lourdes. De aansluitende traphal met zwarte natuurstenen vloer en een plafond met spiegelboogvormig afgerond lijstwerk wordt gedomineerd door een monumentale bordestrap met Lodewijk XVI-trappaal en gesneden balusters. Het vertrek links van de hal toont ter hoogte van het plafond enkele graatgewelfjes die wellicht de haardvloer op de verdieping ondersteunden. Een steektrap in witte natuursteen leidt naar de ruime kelders met tongewelf en natuurstenen betegeling van wisselende aard en grootte. Een oorspronkelijke (?) houten deur met smeedijzeren hengsels bleef bewaard. Afgezien van wat lijstwerk en een enkele paneeldeur bleef van de 18de - eeuwse binnenafwerking en evenmin van een recentere historische stoffering weinig bewaard. Toch vermeldenswaard zijn het nog sporadisch aanwezige sobere lijstwerk, paneeldeuren, enkele binnenluiken, een parketvloer en een sobere marmeren schouw.
Bepaald indrukwekkend is de vrijwel intacte dakstructuur met bebording en duivenkastjes (?), deels met nokloze spanten en wijzend op een tot de 16de en 17de eeuw opklimmende origine.
Links op de binnenkoer en aansluitend op de woonvleugel bevindt zich het bakstenen wagenhuis (1766) waarvan het mansardedak (kunstleien, bewaarde bebording) werd gewijzigd door toevoeging van een gevelbreed dakvenstervolume. De bepleisterde gevel is opengewerkt met vier natuurstenen korfboogopeningen op vierkante pilasters voorzien van getraliede houten poorten. Bovenaan het opschrift ANNO
1766 en het wapen van d’Eynatten (van zilver met schuinbalk keel, beladen met 6 maletten van keel 2-1 en 1-2). De onbepleisterde achtergevel met kwartsieten plint en hoekketting is, afgezien van een momenteel dichtgemetselde rondboogdeur met bekronend vierkant venstertje, blind.
Rechts op de binnenkoer en aan straatzijde enigszins terugwijkend ten opzichte van de woonvleugel ingeplant bevindt zich een langgerekte, halverwege geknikte vleugel van vier aaneengeschakelde volumes met zadeldak (zwarte en rode mechanische pan), als dusdanig herkenbaar door verspringende noklijnen en met aandak en schouderstukken afgewerkte zijgevels. Overwegend in baksteen opgetrokken omvat deze vleugel de tot de 17de eeuw opklimmende, tweelaagse dienstgebouwen met tussenliggend de 13de -eeuwse huiskapel.
Het eerste volume dat via een rechthoekige deur met geriemde omlijsting en bekronende blinde rondboog met sluitsteen in verbinding staat met de poortdoorgang toont aan binnenkoerzijde een kwartsieten plint en vier lichtgetoogde venstertjes in een vlakke Gobertange omlijsting met vooruitspringende sluitsteen terwijl de straatgevel is opengewerkt met recente rechthoekige vensters met houten latei. In de zijgevel een
getralied rechthoekig venstertje met negblokomlijsting. Binnenin een rode tegelvloer, een zoldering van overhoekse, zware balken met bakstenen troggewelven en een opengewerkte, ijzeren spiltrap naar de verdieping. Intacte spantstructuur met deels bewaarde bebording.
Momenteel vormt dit volume dat wellicht in de jaren 1930 werd heringericht ter vergroting van de “schoolkapel” de hoofdtoegang tot de naastliggende de kapel: een eenbeukig rechthoekig volume in kwartsiet, in een regelmatig verband, aan weerszijden opengewerkt met twee lancetvensters en horizontaal afgelijnd met een kroonlijst op korbelen. De bovenliggende baksteenstrook met steigergaten en het zadeldak met (bepleisterde) aandaken, top- en schouderstukken verwijst naar de vermoedelijk in het eerste kwart van de 17de eeuw te situeren verhoging van de kapel. In de nog in 1968 bepleisterde binnenkoergevel een momenteel dichtgemetselde, rechthoekige deur in Gobertange met merkwaardig rechthoekig motief op de latei. Binnenin een brede, gedrukte spitsboogarcade zonder imposten die uitgeeft op de ontpleisterde beuk, overkluisd met een bakstenen kruisgewelf met zware sluitsteen met een alliantiewapen waarvan een schild herkenbaar is als het wapen van de familie d’Origone (in keel een gouden eik). De oostwand gaat volledig schuil achter een verzorgde, Lodewijk XVI- stucversiering, symmetrisch uitgewerkt rond het centraal geplaatste altaar. Met bloem- en bladmotieven opgehoogde, overhoekse en gekoppelde pilasters met decoratief geëlaboreerde voluutkapitelen met getande kroonlijst dragen een boogfronton, omlijnd met een gebogen meanderfries en een vruchtenslinger. In het boogveld een voorstelling van de H.- Geest in de vorm van een duif met stralenkrans, omringd door zes gevleugelde engelenkopjes, het geheel bekroond met een door putti opgehouden lamberkijn. De rechthoekige lijst met staaf- en bandfries boven de verdwenen altaartafel verwijst naar een eveneens verwijderd geschilderd altaarstuk. Het altaar wordt aan weerszijden geflankeerd door een voluutsokkel met mensenhoofd, waarboven een baldakijntje, omkranst met een vruchtenslinger en loofwerk. Onder de rechter sokkel een aan een ring en een strik opgehangen trofee met liturgische attributen. De bijhorende beelden zijn verdwenen. Links in de wand een smalle spiegelboogdeur en rechts een kleine natuurstenen nis met lavabo. In de zuidwand, ter hoogte van de dichtgemetselde buitendeur, een rechthoekige nis met zware natuurstenen latei en boogvormige ontlasting. Recente geelgetinte beglazing met metalen profielen en een rode tegelvloer.
De twee volumes aan het oostelijke uiteinde van de vleugel (de recente aanbouw buiten beschouwing gelaten) fungeerden wellicht als dienstwoning (tuinierswoning?). De vrij gesloten straatgevel toont afgezien van een paar recente vensteropeningen een voorheen beluikt, rechthoekig venstertje met negblokomlijsting en sporen van een deels dichtgemetseld bolkozijn (?). Het uitzicht van de gekalkte binnenkoergevel is, op de gecementeerde plint, een paar recentere muuropeningen en twee driehoekige dakkapellen na, het resultaat van de grote verfraaiingscampagne uit het laatste kwart van de 18de eeuw: grote rechthoekige vensters - op de begane grond voorheen beluikt - , een korfboogdeur in een vlakke omlijsting en, bovenaan rechts, twee oculi. Binnenin bepleisterde troggewelfjes en een bewaarde dakstructuur. Tegen de gevel aanleunend een bakstenen waterput.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/20000/2367.1, Tienen: Waaibergstraat 41: het voormaligee kasteel van Waaiberg (PAESMANS G. 2011).
Auteurs: De Houwer, Veerle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Tienen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van Waaiberg [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/42848 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.