Neoclassicistisch herenhuis met bijgebouwen te midden van een park met een belangrijke botanische collectie, het huidige stadspark.
Het domein maakte tijdens het ancien régime deel uit van het Danebroekklooster, een augustinessenklooster dat in 1796 op bevel van de 'commissaire du Directoire exécutif près de la municipalité de Tirlemont' werd ontruimd. De kloostergebouwen bevonden zich toen in de noordoosthoek van het domein, in de hoek van de Dr. J. Geensstraat en de Danebroekstraat. De boerderij met schuur en stallen was rond een binnenplaats tegen het klooster gebouwd. Naar het zuiden strekten zich de tuinen en de boomgaarden uit. De basis van het goed Van den Bossche werd gelegd door twee aankopen in 1798 door notaris Guillaume Crampen van 1,22 hectare voormalige kloostergrond, met name de tuin, een boomgaard en weidepercelen. Het grootste gedeelte hiervan, circa 1 hectare, werd doorverkocht aan Felix Loyaerts, rentenier, telg van een vooraanstaande Tiense familie, die zich in de veilingzalen van de Franse tijd een niet onbesproken reputatie en een aanzienlijk grondbezit had opgebouwd. Een precies jaartal voor de bouw van het huis – een neoclassicistisch woonhuis met een empiregetint interieur, tot 1993 stadsbibliotheek – kan niet worden gegeven. Het wordt voor de eerste maal expliciet vermeld in een belastingskohier van Tienen daterend van vóór 1820. Er is sprake van een tuin van 1,403 hectare en een huis van eerste klas met een oppervlakte van 3,50 are. In 1827 moest alleszins het interieur nog worden afgewerkt, zoals blijkt uit een huurcontract.
Rond 1837 kwam het eigendom in handen van Pierre-Antoine Van den Bossche (1785-1851), gehuwd met de zuster van Felix Loyaerts en oprichter/eigenaar van één van de oudste Tiense suikerfabrieken (1836). Bij het overlijden van Pierre-Antoine erfde zijn zoon Eugène het domein. Hij overleed ongehuwd en kinderloos in 1885. Zijn erfenis ging naar de drie kinderen van zijn zuster Octavie, die op 1 mei 1886 uit onverdeeldheid traden. De oudste van de drie, Léon, erfde het domein in de Augustijnenstraat (nu Delportestraat en Dr. J. Geensstraat). Het geheel bestond uit een woonhuis met bureau, keukens, paardenstallen, een koer, twee serres, een park, tuinen en aanhorigheden en besloeg een oppervlakte van 1,1704 hectare. Volgens de kadastrale legger was het perceeltje vlak bij de Delportestraat, een ijskelder.
Léon Van den Bossche zou het goed door koop en ruil aanzienlijk uitbreiden. In 1889 kocht hij een aan de Broekstraat grenzende eigendom van 72 are op en in 1892 een tuin aan de Delportestraat met een oppervlakte van 15,13 are. Toen de gemeenteraad op 21 mei 1892 besloot om de rooilijn van de Delportestraat aan te passen, verkocht het stadsbestuur hem een strook grond van bijna 3 are tegen 5 frank per vierkante meter. Zodoende kwam de hoek gevormd door de Dr. J. Geensstraat en de Delportestraat in zijn bezit. Hij verbond er zich toe om dit stuk met een smeedijzeren hek van de straat af te sluiten. Anderzijds verwierf de stad 90,64 centiare uit het bezit van Van den Bossche, waardoor het mogelijk werd de straat over haar gehele lengte even breed te maken. Bij deze operatie werd de ijskelder afgebroken. Tussen 1895 en 1904 werden een reeks kleinere percelen aangekocht aan de oostzijde van het domein, tussen het huis en de Danebroekstraat. Hierdoor kwam ruimte vrij voor de bouw van de grote serres, onder meer de achthoekige serre, die nu nog in verbouwde vorm bestaat, en de langwerpige serre met de met smeedwerk bekroonde rotonde, waarvan de opgehoogde zate tot enkele jaren geleden als petanque-baan wordt gebruikt. Het domein kreeg bovendien een uitweg naar de Danebroekstraat. Volgens Van den Bossches testament, opgemaakt op 21 augustus 1909, bedroeg de oppervlakte van het domein volgens de kadastrale legger 2,421 hectare, na meting slechts 2,35 are minder.
Léon-Pierre-Charles Van den Bossche werd in 1841 in Tienen geboren in één van de families die aan de basis lag van de Tiense suikerindustrie. Hij was doctor in de politieke wetenschappen en begon in 1862 als gezantschapssecretaris een diplomatieke carrière, die hem achtereenvolgens naar Rome (Heilige Stoel), Madrid, Sint-Petersburg, Lissabon, Bern, Munchen, Wenen, Stockholm, Washington en Istanbul zou brengen. Deze zwerftocht werd enkel onderbroken in 1875-1877, toen hij kabinetschef van minister van Buitenlandse Zaken was. Léon Van den Bossche had een grote liefde voor zeldzame en exotische planten en vormde de tuin bij het neoclassicistische herenhuis tussen 1886 en 1910 om in een botanisch pareltje.
In zijn testament van 1909 had Léon van den Bossche een zekere Albert Vinckenbosch aangesteld tot algemeen legataris. Vinckenbosch was, voor zover kon worden nagegaan, niet direct verwant met de erflater. In 1911 vestigde hij zich met zijn familie op het domein. In 1923 verkocht hij het aan de 'Société anonyme La Raffinerie Tirlemontoise'. Paul-Georges Kronacker, toenmalig beheerder van de Tiense Suikerraffinaderij, betrok het huis in 1928. Als liberaal politicus en senator (1936-1946) zou Kronacker – vanaf 1949 baron – vooral in de jaren onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke politieke rol spelen, met als hoogtepunt wellicht het voorzitterschap van de Kamer van Volksvertegenwoordigers (1958-1961). Hij was ook meermaals voorzitter of lid van verschillende internationale commissies die vrijwel steeds met landbouw of suikerproductie te maken hadden. In de Kronacker-periode werd het park aangepast aan de moderne en ook wel meer mondaine eisen van de bewoners: een garage, een zwembad (het huidige vijvertje) en, op de plaats van de latere kinderkliniek, een tennisveld.
In 1936 werd het domein verkocht aan de pas opgerichte ‘N.V. Caisse Tirlemontoise de Dépôts'. De Commissie van Openbare Onderstand besliste in 1946 om haar grond in het Begijnhof te ruilen voor een deel van het goed van voornoemde depositokas. In 1949 keurde de gemeenteraad dit initiatief goed, zodat het jaar daarop de akte van ruiling kon worden opgemaakt. Het eigendom in de Dr. J. Geensstraat (toen nog Augustijnenstraat), bestaande uit een woonhuis met aanhorigheden, garage, serres, tuin, siertuin met park en zwembad, werd zodoende eigendom van de Commissie van Openbare Onderstand, op een strook van 38,26 are in de Delportestraat nr. 2 na. Het goed werd toen al geruime tijd niet meer door de Kronackers bewoond. Hoewel zij nog tot 1960 stonden ingeschreven op dit adres, woonden zij al sinds 1944 in Antwerpen, het jaar waarin het park ook als stadspark ging dienstdoen.
Eind 1950 diende de 'Fondation Marguerite-Marie Delacroix' een aanvraag in om een 'pouponnière' of zuigelingenkliniek te bouwen op de strook die eigendom gebleven was van de depositokas. De stichting was een inrichting van openbaar nut, die het echtpaar Delacroix-Beauduin had opgericht ter nagedachtenis van hun jonggestorven dochter Marguerite-Marie en bedoeld was als aanvulling bij het 'Nationaal Werk voor Kinderwelzijn'. Het schepencollege reageerde gunstig en de nieuwe kinderkliniek werd op 6 december 1952 in gebruik genomen. De stad Tienen nam het resterende gedeelte van het park en de gebouwen in erfpacht. In 1947 nam de stadsbibliotheek haar intrek in het herenhuis. De lage vleugel werd ingenomen door de plaatselijke afdeling van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. Twee van de serres werden als vergaderruimte ter beschikking gesteld van de vereniging voor gepensioneerden en 'Onder Ons'. De andere serres zouden later geheel of gedeeltelijk verdwijnen, onder meer de fraaie dakkoepel van de aan het huis grenzende serre die in 1959 werd afgebroken. Het zwembad uit de Kronackerperiode kreeg de functie van eendenvijver toebedeeld en van het tuinpaviljoen is alleen de kwartsieten sokkel overgebleven.
In 1993 trok de stedelijke bibliotheek weg uit de gebouwen en stonden ze leeg. Vanaf 2009 werden plannen gemaakt om het Goed Van den Bossche te restaureren.
Het herenhuis van het Goed Van den Bossche heeft een karakteristieke inplanting en typologie, die het midden houdt tussen een 'hôtel de maitre' en een herenwoning in de rij. De woning is dwars op de straat ingeplant, terwijl een L-vormige dienstvleugel er haaks op aansluit. Samen omlijnen ze een driehoekig voorplein, afgesloten door een gietijzeren hek.
De woonvleugel vertoont een rechthoekige plattegrond, is zes traveeën breed, twee bouwlagen hoog en wordt afgedekt met een leien zadeldak met geprofileerde houten dakgoot. De vleugel is opgetrokken in bak- en zandsteen, met wit bepleisterde gevels op natuurstenen basement. De straatgevel heeft een eenvoudige symmetrische geleding die wordt ontleend aan een dubbele rij vensters gevat in vlakke, natuurstenen omlijstingen met trapeziumvormige sluitsteen. De hoge achtledige vensters van het gelijkvloers zijn voorzien van persiennes. In de corresponderende parkgevel worden de twee middelste traveeën geaccentueerd door een licht vooruitspringend natuurstenen risaliet, bekroond met een driehoekig fronton in een geprofileerde omlijsting op klossen. Dit risaliet wordt geritmeerd door twee tuindeuren en balkondeuren, terwijl de muurdammen zijn versierd met verhoogde spiegels met oren. De sterk geprofileerde muurlijst op gegroefde consoles ter hoogte van de verdieping was wellicht de aanzet van een balkon dat over de hele breedte van het risaliet doorliep. Momenteel zijn de balkondeuren enkel van een bescheiden borstwering voorzien. Ook de naar het park gerichte zijgevel kreeg een volwaardige gevelafwerking met hoge, rechthoekige vensters en een driehoekige frontonbekroning.
De eveneens wit bepleisterde, lagere bijgebouwen tellen twee bouwlagen onder een zadeldak. Het volume langs de straatkant is opengewerkt met een deur en een dubbele rij vensters in een rechthoekige, natuurstenen omlijsting, terwijl zich uiterst rechts de rondbogige koetspoort bevindt. Via een overdekte doorgang bereikt men de binnenkoer met aan de linkerzijde het vroegere wagenhuis, herkenbaar aan de licht getoogde openingen, momenteel ingevuld met recenter schrijnwerk. Aan het uiteinde van deze vleugel situeert zich de oranjerie, een eenvoudige bak- en zandstenen constructie met hoge, ijzeren rondboogdeuren met decoratief uitgewerkte waaiers. Hier tegenaan staat een kleine serre.
De binneninrichting is, in tegenstelling tot het neoclassicistisch exterieur, empire-getint. De toegang tot de sobere traphal wordt geaccentueerd door een dubbele beglaasde deur met een waaiervormig bovenlicht, versierd met de karakteristieke convergerende pijlen en geflankeerd door forse pilasters en rondboognissen. Vanuit de hal met marmeren tegelvloer leidt een bescheiden houten bordestrap met zuilvormige aanzet naar de verdieping.
Op één kamer na kregen alle vertrekken, onderling verbonden door dubbele paneeldeuren, een uniforme afwerking: parketvloer met visgraatmotief, eenvoudige wandgeleding met door lijstwerk omzoomde kaders, vlakke zoldering met centrale rozet, dubbele deuren met ruitmotief en een marmeren schouw. De middelste, op het park gerichte tuinkamer onderscheidt zich door een meer decoratieve aanpak: vlakke gegroefde pilasters met basement en kapitelen, onderling verbonden door een palmetfries, omlijsten een deurveld, versierd met achthoekige bas-reliëf dat een mythologische scène voorstelt.
Het koetshuis, de oostelijke vleugel van het landhuis, bestaat uit twee geledingen onder een zadeldak met dakkapellen en is opgebouwd uit bak- en zandsteen met daarop een pleisterlaag. De gevel is verdeeld in vier traveeën, de buitensten iets smaller dan de twee middelsten, die beklemtoond worden door de dakkapellen. Elke travee bestaat op de verdieping uit een korfboogvenster en op het gelijkvloers respectievelijk uit twee vensters, een deur en een garagepoort. Deze laatste zijn ingeschreven in de korfbogen die voeger de ingangen van het koetshuis markeerden. De basis van de oostelijke vleugel wordt gemarkeerd door een kleine zandstenen pui. De onderdorpels van de vensters op de verdieping zijn met elkaar verbonden door een speklaag in zandsteen, die herhaald wordt onder de houten kroonlijst. Tussen de middelste vensters op de verdieping werd een arduinen gedenkplaat aangebracht, echter vandaag onleesbaar.
Auteurs: Cox, Lise; Foubert, Annemie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Cox L. & Foubert A. 2013: Goed Van den Bossche [online], https://id.erfgoed.net/teksten/150528 (geraadpleegd op ).
Herengoed in classicistisch getinte stijl uit het einde van de 18de eeuw. Tuingevel met middenrisaliet bekroond met een driehoekig fronton; rechthoekige deuren en vensters met vlakke omlijsting en rechthoekige sluitsteen. Aanpalende binnenplaats met bijgebouw. Interessant ensemble met omliggend park.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Goed Van den Bossche [online], https://id.erfgoed.net/teksten/42853 (geraadpleegd op ).