is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Horst
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Kasteel van Horst
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Muurschilderingen kasteel van Horst
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Kasteel van Horst met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteeldomein van Horst
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Horst
Deze vaststelling was geldig van tot
Het kasteel van Horst, met de kenmerken van een omwald feodaal kasteel, bestaat in zijn huidige vorm, zoals die is op het moment van bescherming, uit een vierkante donjon en aangebouwde woon- en dienstvleugels in traditionele bak- en zandsteenstijl die rond een binnenplaats zijn gegroepeerd en omgeven worden door een brede slotgracht. De donjon gaat volgens sommigen terug tot 13de eeuw, maar dateert meer waarschijnlijk uit de 14de of 15de eeuw.
De eerste sporen van heren van Sint-Pieters-Rode en Horst worden teruggevonden in de 12de eeuw: Rutger van Linden en zijn zoon Iwein droegen in 1151 de helft van de tienden van de kerk van Sint-Pieters-Rode over aan de abdij van Park. Hiermee zijn meteen de twee belangrijkste actoren gekend die een rol speelden bij de totstandkoming van het landschap te Sint-Pieters-Rode en Nieuwrode: de heren van Horst en de norbertijnenabdij van Park te Heverlee.
In de 13de en 14de eeuw volgden talrijke families elkaar op als heren van Sint-Pieters-Rode: van Rode, van Molenbeek, van Horst-Landwijk en van Erembodegem. In diverse fasen is er sprake van de overdracht van goederen en rechten aan de abdij van Park. Na de van Landwijks bleef Horst nooit meer dan twee generaties in handen van dezelfde familie. Amelric Boot(e) kocht in 1369 van Jan van Landwijk een ‘hof’, waarin reeds de indeling in opper- en neerhof herkend kon worden die aan de basis ligt van de huidige structuur. Amelric Boot(e), overleden in 1405, wordt als voldoende kapitaalkrachtig beschouwd om de bouwheer van het kasteel van Horst te kunnen zijn. De eerste expliciete vermelding van het bestaan van de burcht dateert echter pas uit 1434. De structuur van deze laat 14de-eeuwse burcht met slotgracht was bepalend voor de structuur van het vandaag nog bestaande kasteel. Hoewel de meeste eigenaars van het kasteel weinig belangstelling toonden voor dit intussen verouderde gebouw, lieten ze het verder onderhouden onder toezicht van een zaakwaarnemer of slotvoogd. Het fungeerde vaak als uitvalsbasis voor jachtpartijen. Deze evolutie zorgde er echter voor dat het kasteel vrijwel onaangeroerd in zijn 17de-eeuwse toestand bewaard gebleven is.
De heerlijkheid Horst omvatte goederen met een uiteenlopende rechtstoestand. De veelheid aan lenen en leenheren was opvallend. De heren van Horst bezaten ook allodia of eigengoederen, vrij van elke feodale band, evenals cijnsgoederen. Anderzijds gaven zij ook goederen in leen. Onder de talrijke leenheren bevonden zich de hertog van Brabant en de abt van de abdij van Park. In 1461 kocht Amelric Pynnock hun rechten af. Het leengoed omvatte benevens het kasteel van Horst en de onmiddellijke omgeving ook een pachthoeve, wijngaarden, velden, een visvijver voor het kasteel, het visrecht op de Winge vanaf de Gempmolen tot aan de Biestmolen en minstens drie molens op de Winge (vermoedelijk banmolens). Tot in 1491 bezat Horst enkel het recht op lage justitie, die de kleinere misdrijven behandelde evenals de burgerlijke rechtspraak. In dat jaar verwierf Lodewijk III Pynnock zowel de hoge, middelste als de lage justitie in Sint-Pieters-Rode en Kortijk-Dutsel. In 1666 verkocht de abt van Park al zijn heerlijke rechten aan de toenmalige heer van Horst die daardoor inspraak kreeg in de benoeming van meiers en schepenen. Tussen beide partijen bleef echter een strijd om de lokale bevoegdheden bestaan.
In de parochie Sint-Pieters-Rode verwierf de abdij van Park in 1151 het patronaatsrecht en de helft van de parochiale tienden. In 1226 werd de andere helft hieraan toegevoegd. Snel verwierf de abdij te Sint-Pieters-Rode bijkomende gronden en cijnzen. Ter plaatse werden een cijnshof, een meier en een pretor aangesteld. De abdij liet tevens een tiendenschuur bouwen. Het betreft hier de verdwenen hoeve Ter Eect, die reeds in de 16de eeuw ten gevolge van oorlogsomstandigheden in verval raakte. Na de opheffing van kloosters en abdijen in 1796 onder de Franse bezetting raakte dit grote patrimonium onherroepelijk versnipperd.
Onder abt Libert de Pape werd in de 17de eeuw een kaartboek van de bezittingen van de Parkabdij samengesteld. Het bevat erf-, tienden en cijnskaarten. De kaarten werden tussen 1650 en 1665 getekend door de Tiense landmeters Joris en zijn zoon Willem Subil. Zo is een reeks kaarten over Sint-Pieters-Rode, waaronder de cijnskaart met de tabel van de cijnsgoederen en de tiendenkaart, beschikbaar. Daarnaast is er de erfkaart van Nieuwrode. Deze kaarten leveren zeer relevante informatie over de omgeving van het kasteel van Horst.
Het kasteel van Horst gaat in kern wellicht terug tot de 13de eeuw en wordt gekenmerkt door een vierkante donjon. De donjon behoorde wellicht tot de oudste kern die in de 15de eeuw verder werd uitgebouwd tot versterkte burcht.
Tijdens de troebelen onder Maximiliaan van Oostenrijk in 1489 werd het kasteel van Horst ingenomen door de Leuvenaars en in brand gestoken. Volgens literatuurbronnen bleven enkel de donjon, een gedeelte van de toegangspoort en een weermuur overeind.
De woon- en oostvleugel werden vernieuwd en uitgebreid in de 16de eeuw. De ronde toren dateert ook uit deze periode. De buitenmuur werd voorzien van een rechthoekige erker. De burcht verloor haar militair karakter en kreeg meer het karakter van een aangenaam woonverblijf met zicht op de slotgracht, de vijvers en het binnenplein. Baksteenbouw met zandstenen speklagen kenmerken deze gebouwen.
In 1587 werd het kasteel echter opnieuw in brand gestoken tijdens de strooptochten van de Geuzen. Pas in het begin van de 17de eeuw werd begonnen met de herstellingswerken. Uit de beschikbare bronnen is moeilijk af te leiden in hoeverre het hier ging om restauratie, dan wel om een verfraaiende ombouw van het kasteelcomplex. Vermoedelijk is er aan de interne structuur niets veranderd, maar werden enkel na de constructief noodzakelijke herstellingen vooral de interieurs volledig opnieuw afgewerkt.
Maria-Anna Van den Tympel liet in de 17de eeuw tegen de donjon een nieuwe kapel bouwen.
Bij het begin van de 19de eeuw moet het complex er door plundering en verwaarlozing beschadigd bijgestaan hebben en mogelijk heeft het bij de Brabantse omwenteling van 1830 ook nog eens afgezien van plundering.
Tegen omstreeks 1850 moet het kasteel terug bewoonbaar geweest zijn, maar de kasteelgebouwen deden enkel nog dienst als boerderij. Kadastraal wordt de site rond het kasteel "De Notelaren Boomgaerd" genoemd. Omstreeks die tijd moet de meest bouwvallige partij gesloopt zijn, namelijk het zuidelijk gedeelte en de bovenbouw van de poort. De rest van het complex is vermoedelijk met hergebruik van afbraakmateriaal en in traditionele stijl hersteld.
Het kasteel werd opgedeeld in 1880 waarbij een deel als schoolhuis ingeschreven werd. In 1897 volgde een verdere opdeling, waarbij twee percelen als huis aangeduid werden. In de 20ste eeuw volgden enkele restauratiecampagnes.
Het kasteel van Horst bestaat in zijn huidige vorm uit een vierkante donjon en aangebouwde woon- en dienstvleugels in traditionele bak- en zandsteenstijl die rond een binnenplaats zijn gegroepeerd en omgeven worden door een brede slotgracht. De donjon gaat volgens sommigen terug tot 13de eeuw, maar dateert meer waarschijnlijk uit de 14de of 15de eeuw.
De vierkante zandstenen donjon van het kasteel van Horst maakte deel uit van een cirkelvormig of polygonaal waterkasteel, waarvan nu nog de poort met de sponning voor de ophaalbrug en de valheksleuf overblijven, evenals de weergang met drie bogen en schietgaten. De verschillende niveaus van de donjon komen overeen met de typische structuur van deze versterkte woningen: een kelder, de ingang met ontvangstniveau, daarboven het residentieel niveau en op de derde verdieping het nachtelijk niveau. Hoewel de toren schijnbaar wel residentiële functies heeft, werd er waarschijnlijk nooit echt gewoond: de ruimten zijn te klein, de trappen in de muren te smal (slechts 57 centimeter) en de latrines te bekrompen. Het langwerpige gebouw tegen de donjon met een aula en kleinere kamer - wellicht de camera van de heer - waren waarschijnlijk de echte residentiële gebouwen.
De hoogste verdieping van de donjon werd kort na de brand van 1489 herbouwd. Na de brand werd de donjon ook voorzien van een nieuwe achthoekige spits. De spits loopt uit in een zogenaamde ‘peperbus’ met uitkijk die een geheel vormt met de onderstaande spant.
Het kasteel is voorzien van een weergang in overstek en piramidale bedaking bekroond met een houten spietorentje. Aan de noordoostzijde van het kasteel bevindt zich een ronde bak- en zandstenen toren met herstelde bekroning, opgericht tijdens de eerste helft van de 16de eeuw.
De woon- en oostvleugels dateren uit de 16de eeuw. De gebouwen vormen een merkwaardig en karakteristiek ensemble en zijn voorzien van kruisramen, dakvensters, steile puntgevels en speklagen die kenmerkend zijn voor de regionale traditionele bak- en zandsteenstijl.
Het poortgebouw, dat in kern teruggaat tot de oudste fase van het kasteel en in de loop der tijd wellicht voorzien was van een bovenverdieping, is opgetrokken uit Brusseliaanse kalkzandsteen. Het oudste deel van het poortgebouw is volledig voorzien van een natuursteenmantel en heeft een naar links opgeschoven poort in de vorm van een gedrukte rondboog, die neerkomt op tamelijk ver uitstekende met een eenvoudige rondstaaf en een holkeeltje geprofileerde imposten. Het zwaardere rechterpoortgedeelte vertoont aan de buitenzijde een spaarboog, die voorzien is van een segmentboogvormige afdekking. Dat het rechtermassief beduidend breder is dan het linkse gedeelte van de poort, kan in verband gebracht worden met de oorspronkelijke bovenbouw van dit poortgebouw.
De 17de-eeuwse kapel wordt gekenmerkt door een eerste toepassing van speklagen aan de buitenzijde van het kasteel. De kapel rust op een dubbele sokkelplint die werd overgenomen van de donjonplint. De kapel wordt op het onderliggende kelderniveau verlicht door eenvoudige lichtspleten. Het geheel is afgedekt door een tegen de donjon en de residentiële vleugel rustend lessenaarsdak waarbij het kloosterkozijn op de verdieping is doorsneden.
Auteurs: Mortier, Sophie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
In tegenstelling tot de inventaristekst, werden de bovenbouw van de poort en de vleugel zogenaamd 'verbrand kwartier' al in 1778 gesloopt. In register nummer 70 van notaris Petrus Bisschop zit onder nummer 264 een akte van 30/11/1778 waarin de eigenares van het kasteel van Horst, Marie Cathérine de Merode, prinses van Rubempré en Everberg, het bovenste deel van het poortgebouw met horloge, klok en ijzerwerk en de muren, hout en ijzerwerk van het zogenaamde verbrand kwartier links van dat poortgebouw ter afbraak verkoopt aan Joannes Dyer, meester-oudkleerverkoper uit Leuven.
Ian Christiaen Hansche maakte voor de Maria-Anna van den Tympelzaal, de Tweede Emblematazaal en de Ovidiuszaal uitgewerkte stucwerkplafonts.
Is deel van
Kasteeldomein van Horst
Omvat
Kasteel van Horst
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van Horst [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/43619 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.