De windmolen "Meuleken 't Dal" in Zingem is de kleinste en één der oudste korenwindmolens van de provincie Oost-Vlaanderen. De molen bevindt zich op een vierkant met hagen omzoomd erf dat toegankelijk is via een smalle onverharde weg. Aan de zuidwestzijde is er tegen de molendam een molenaarshuis aangebouwd, alsook een smal gebouw waarin zich de vroegere korenstoommolen bevond. In het noorden en het oosten van de molensite is er een landschappelijk waardevol gebied dat nog vrij open is.
In oorsprong was de molen vermoedelijk in het bezit van de Gentse Sint-Baafsabdij vermits er melding gemaakt wordt van herstellingen in de rekeningen van 1388. De molen zou echter nooit een banmolen geweest zijn. De molen zou vermoedelijk tijdens de troebelen eind 16de eeuw verwoest en in 1625 opnieuw opgericht zijn. Er zijn verschillende verkoopakten terug te vinden onder meer uit 1743 met vermelding van de molennaam. De molen verschijnt voor het eerst op de kaart van de Kasselrij Oudenaarde uit 1669. Nadien op de Fricxkaart (1712), de Villaretkaart (1745-1748), de Ferrariskaart (1745) en de Atlas der Buurtwegen (1844). Op de Vandermaelenkaart (circa 1850) staat voor het eerst de naam "Dael" en op de Poppkaart (1860) wordt dat "Thal Moulin". In het begin van de 20ste eeuw was de molen eigendom van burgemeester Alfred Amelot. In 1913 neemt Bruno Buckens de pacht over. Zijn zoon Cyriel Buckens is de laatste molenaar die in 1932 stopt met de windmolen en even verderop een mechanische maalderij opricht bij zijn hoeve in de Alfred Amelotstraat 38. Eerder had Cyriel reeds een mechanisch aangedreven motor geïnstalleerd in de schuur naast de molen. De molen werd nadien niet meer onderhouden tot de molen in 1968 verkocht wordt en een eerste restauratie ondergaat met onder meer een nieuw gevlucht.
Een meer ingrijpende restauratie in 1975 onder leiding van W. Mariman vernieuwde haast alle materialen maar was blijkbaar minder succesvol zodat de molen minder draaide. In 1999 koopt de provincie Oost-Vlaanderen de molen en laat herstellings- en onderhoudswerken uitvoeren zodat de molen sinds 2013 frequent draait en onderdeel uitmaakt van de werking van het provinciaal Molenmuseum.
De molen is een staakmolen op hoge teerlingen die eerder dichtgebouwd waren. Het smalle ranke molenkot werd bij de restauratie van 1975 volledig vernieuwd en is bereikbaar met een 25 treden tellende steile trap en een half balkon. Rechts tegen de voorweeg naast het balkon is er een smalle kombuis. De molen heeft een overstekend zadeldak met eiken leien op consoles. De voorweeg, bekroond met een makelaar heeft gelobde windveren en daaronder een luikapje. Het schuddeberd werd vernieuwd. De molen heeft een houten kruihaspel in plaats van een steekstaart. Het geklinknageld Verhaeghe-gevlucht uit 1968 werd vervangen door stalen gelaste roeden door de firma Peel en de vroegere askop van fabrikant J. en A. Van Aerschot werd hergoten door N.V. Technomet.
Maalgangen: De achtermolen met Engels steenkoppel is afkomstig uit de Caudenbergmolen van Sint-Maria-Lierde. De voormolen met kunststeenkoppel van Jaspers uit Aarle-Rixtel (NL) is afkomstig van een staakmolen uit Zele. Voor de staakijzers worden eveneens oude exemplaren hergebruikt.
Het molenaarshuis dateert volgens kadastrale legger van 1834 maar heeft een oudere kern. Het was toen eigendom van molenaar B. De Pauw en werd vergroot eind jaren 1870. Het is laag en schuin ingeplant en heeft twee traveeën onder zadeldak met pannen. De gevels zijn in baksteen, thans gewit en hebben rechthoekige vensters en muurankers. De voordeur bevindt zich in de rechtse zijpuntgevel. Het nieuwere aanbouwsel bevindt zich links achteraan. Ten oosten van de woning bevindt zich het bakstenen gebouwtje waar vroeger de stoommolen ondergebracht was.
- BAUTERS P. 1985: Eeuwen onder wind en wolken. Windmolens in Oost-Vlaanderen, Gent, 205-209.
- VANDEPUTTE J. L. Th. 1974: De molens van het arrondissement Oudenaarde, Uit hun geschiedenis, Oudenaarde, p. 222-224.