De Blauwe Molen, veelal ook de Beeuwsaert- of Bikschotemolen genoemd, is een standaardmolen met gesloten voet, die functioneert als korenmolen. De houten molen, gelegen op een molenbelt aan het kruispunt van de Pilkemstraat en de Molenstraat, maakt deel uit van een groter ensemble, bestaande uit een burgerhuis, een aanleunende maalderij en een dwarsschuur. Deze gebouwen dateren van de jaren 1920 en situeren zich binnen de wederopbouw van de frontstreek na de Eerste Wereldoorlog.
De Blauwe Molen gaat terug op de reeds in 1635 vermelde banmolen van de familie de Coucy als heren van Bikschote. Op de kaart van de kasselrij Veurne in A. Sanderus’ Flandria Illustrata (1641) staat de standaardmolen dan ook vermeld. Een aanduiding van de Bikschotemolen op de Kabinetskaart van Ferraris (1771-1778) geeft aan dat in de tweede helft van de 18de eeuw op dezelfde locatie nog altijd een molen stond. Ook in de eerste helft van de 19de eeuw was de molen nog aanwezig. In juli 1830 verleende de Bestendige Deputatie van de Provincie West-Vlaanderen aan Jan-Baptist Ghyselen de toestemming om de vermoedelijk door een blikseminslag afgebrande molen herop te richten. In 1884 werd de molen samen met het molenaarshuis, de schuur, de bijgebouwen en het bijhorend land door de familie Ghyselen verkocht aan Prosper Beeuwsaert. Na zijn overlijden in 1906 zetten zijn weduwe Helena Beeuwsaert-Coene en hun zoon Lucien het molenbedrijf verder. In 1911 werd de molen door de Wervikse molenbouwer (Charles) Louis Capon (1872-?) voorzien van een stalen buitenroede. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog leidde in het najaar van 1914 tot de stillegging van de molen en in april 1915 tot de vernieling van de door Franse soldaten intussen tot de ‘Blauwe Molen’ herdoopte standaardmolen.
Na de oorlog besliste Lucien Beeuwsaert om het windmolenbedrijf herop te starten. In 1921 kocht hij de afgebroken Leenhoudersmolen uit Roesbrugge en Blanckaertmolen uit Leisele op om omstreeks 1923 met de herbruikbare stukken door molenbouwer Louis Capon een nieuwe standaardmolen te laten samenstellen. Van de Leiselse molen werd vooral het binnenwerk gerecupereerd. Het resultaat was een standaardmolen met gesloten voet, die was uitgerust met twee steenkoppels, een haverpletter en een grote builmolen, die een onderkomen vond in de kombuis aan de steenrechtzijde (vooraanweeg). Het gevlucht bestond uit geklinknagelde roeden van 24 meter.
Tevens liet Lucien Beeuwsaert een nieuw molenaarshuis bouwen van vijf traveeën en twee bouwlagen. Het oude molenaarshuis van anderhalve bouwlaag had de Eerste Wereldoorlog evenmin getrotseerd.
In april 1933 werd in de nabijheid van de windmolen tegenaan het molenaarshuis een mechanische graanmaalderij gebouwd. Vanuit een aanpalend gebouwtje zorgde een Claeys-Moës-dieselmotor, later vervangen door een Lister-dieselmotor, voor de aandrijving. Deze motormaalderij belette Lucien Beeuwsaert niet om ook het windmalen te optimaliseren. In de jaren 1930 liet hij op de roeden een ‘halve verdekkering’, een variante op het Dekker-wiekenverbeteringssyteem, aanbrengen. Intussen werden door molenmaker Henri Lejeune (1892-1965) uit West-Vleteren ook enkele herstellingen aan de molen uitgevoerd.
In 1959, bij de opruststelling van Lucien Beeuwsaert, werd de windmolen door de zonen Joseph en Firmin buiten bedrijf gesteld. Omdat het behoud van de inmiddels, in 1958, beschermde molen belangrijke herstellingen vereiste, stelde Lucien Beeuwsaert Marcel Braet in 1962 aangesteld om de restauratie voor te bereiden. De restauratiewerken werden in 1967 uitgevoerd door de Gistelse molenbouwers Herman en Guido Peel en hadden vooral betrekking op de molentrap (steiger), het kruiwerk, het onderstel, de molenkap en de windzijde, het dak van het teerlingenkot, het vangwiel, de maalstenen in de voormolen, het luiwerk, de binnenroeden en de bliksembeveiliging.
In januari 1976 zorgde een zware storm voor ernstige schade. Het halfverdekkerde gevlucht ging “door de vang” en de molen brandde uit. De romp, zij het met een gebroken askop en afgerukte wieken, bleef overeind, terwijl de molenas met het voor- en vangwiel aan de vangzijde (rechtse zijweeg) bleef hangen. Om nog meer schade te vermijden werd de molenas met de twee wielen in veiligheid gebracht en kreeg de molenkast een voorlopige afdekking tegen regen en wind. Pogingen om de Blauwe Molen te herstellen mislukten totdat de gemeente Langemark-Poelkapelle de molen in 1999 verwierf en het jaar daarop Freddy Deschacht aanstelde als ontwerper voor een maalvaardige restauratie. In 2001 vond met de ontmanteling van de molen een eerste fase plaats, die werd uitgevoerd door Thomaes Molenbouw. In 2009 startte dezelfde molenbouwer met de effectieve restauratie en heroprichting. Eerst werd een nieuw gebint (met kruisplaten, standaard en schoren) geplaatst, daarna werd de molenkast op dit onderstel geplaatst en tot slot werd een nieuw gevlucht voorzien. In juli 2010 kon de gerestaureerde, opnieuw maalvaardige Blauwe Molen ingehuldigd worden.
Typologisch is de Blauwe Molen een standaardmolen met gesloten voet (of ommetselde teerlingen). Aan de voor- of staartzijde en de twee zijkanten is de molenkast voorzien van een verticale plankenbeschieting. Aan de windzijde (of windweeg), op de gebroken molenkap en op het luikapje liggen eikenhouten schaliën. Tegen de steenrechtzijde is de molenkast ter hoogte van de maalzolder voorzien van een kombuis op schoorstukken. In de kombuis en op de maalzolder steken kijk- of loergaten. In de kap steken aan het achterkeuveleinde twee uitneembare windluiken en een lichtvenster, in de voorkeuveleinde twee lichtvensters. Aan de voor- of staartzijde bevindt zich naast een rechthoekige deur, bereikbaar via de molentrap met onderaan het kruiwerk, een eveneens geschoord balkon. Een met eikenhouten leien gedekt lessenaarsdakje dekt het balkon met buitenwiel voor de aandrijving van de graanreiniger af. Het gevlucht bestaat uit geklinknagelde roeden (van 24 meter) met hekwerk en windplanken in eik en afgezeild met de streekeigen ‘bloedrode’ molenzeilen. De huidige askop betreft een reconstructie – uit de restauratiecampagne van 2009-2010 – van de oorspronkelijke askop van het type ‘Sabbe & Maselis’ (Roeselare).
Functioneel is de Blauwe Molen een korenwindmolen. Daartoe is de steenzolder uitgerust met twee volledige steenkisten met koppel maalstenen en bijhorigheden (graanbak, schudbak, …) en een steengalg. Op de onderliggende maalzolder van de tweezoldermolen bevinden zich een meelgoot met meelbak en een meelgoot naar de builmolen, een brugbalans, een bonenbreker en in de daarop aansluitende kombuis een builmolen.
Op het nieuwe vangwiel werden de inscripties van het oude vangwiel overgenomen: “DIT IS GEMAECKT DOOR / WCUs DE SMYTTERE / SC + I + H + S + HOTTE / AN 17 (hart) 62 NO / PIETER MEEUS”. Ook het nieuw voorwiel werd van de oude inscripties voorzien: "J. VERFALLIE ME FECIT / C. BLANCKAERT / ANNO 1743".
Het molenaarshuis betreft een dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen met rechts een aangebouwd maalderijgebouw van drie traveeën en eveneens twee bouwlagen. Het geheel, een verankerde baksteenbouw, steekt onder een zadeldak (mechanische pannen). Een houten gootlijst op consooltjes lijnt de voorgevel van het woonhuis af, dat door spaarvelden onder steekboogfries tussen lisenen en versierde muurankers wordt verlevendigd. Een strekse latei dekt de korfboogvormige muuropeningen af. Het houtwerk werd vernieuwd.
Het maalderijgebouw wordt verlevendigd door middel van horizontale banden van rode bakstenen en een aflijnende tandlijst. Een strekse latei overspant de getoogde vensters af. Een rechthoekige schuifpoort en een zolderdeur onder I-balken markeren de straatgevel.
Links van het woonhuis leunt een schuurvleugel met een wagenhuis (thans stal) en een stalgedeelte. Het volume in verankerde baksteenbouw steekt onder een lager zadeldak (nokrichting in verlengde van huis, mechanische pannen). Getoogde venstertjes onder strek, en centrale schuurpoort onderbreken de voorgevel. Links steekt onder een I-balk een dichtgemetselde muuropening. In de linkerzijgevel bevindt zich ter hoogte van de zolderverdieping een getoogde zolderdeur onder strekse latei.
Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Becuwe F. 2020: Blauwe Molen met maalderij en burgerhuis [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359284 (geraadpleegd op ).
Aan kruispunt van Pilkem- en Molenstraat, burgerhuis met aanleunende maalderij en dwarsschuur daterend van jaren 1920; in nabijheid, zogenaamd "Blauwe Molen" op terp.
Huidig molenaarshuis afwijkend van vooroorlogs anderhalve bouwlaag tellende breedhuis met omhaagd voortuintje, zie oude prentkaart. Breedhuis bestaande uit links gelegen dubbelhuis van vijf traveeën en rechts maalderijgebouw van drie traveeën, beide twee bouwlagen onder zadeldak (mechanische pannen). Verankerde baksteenbouw. Dubbelhuis verlevendigd door middel van spaarvelden onder steekboogfries, tussen lisenen. Versierde muurankers. Aflijnende houten gootlijst op consooltjes. Korfbogige muuropeningen onder strekse latei. Vernieuwd houtwerk.
Maalderij verlevendigd door middel van horizontale banden van rode bakstenen en aflijnende tandlijst. Getoogde vensters onder strekse latei. Rechthoekige schuifpoort en zolderdeur onder I-balk. Links aanleunende schuurvleugel onder lager zadeldak (nokrichting in verlengde van huis, mechanische pannen) omvattende wagenhuis (thans stal) en stalgedeelte. Getoogde venstertjes onder strek. Dichtgemetselde muuropening onder I-balk links en centrale schuurpoort. Getoogde zolderdeur onder strekse latei, in linker zijgevel.
Rechts van maalderij, rest van zogenaamde "Blauwe Molen", naar "Moulin Bleu", benaming opduikend in Franse oorlogsberichten. Oorspronkelijke molen zou teruggaan op een oude banmolen, hier opgericht in 1635. Laatst genoemde vermeld in A. Sanderus' "Flandria Illustrata" (1641), en afgebeeld op de kaart van kasselrij Ieper. In april 1915 brandde de molen uit. Huidige molen in 1922 gebouwd met onderdelen van twee andere staakmolens, zijnde de Leenhoudersmolen van Roesbrugge en Blanckaert's molen van Leisele. In bedrijf tot 1959. Herstellingswerken, onder meer nieuwe windweeg, kap en trap, onder leiding van H. en G. Peel (Gistel) in 1967. Tijdens storm in 1976 uitgebrand, waarna de molen van noodkap voorzien. De afgedekte molen wacht op zijn overplaatsing naar Dranouter.
Standaardmolen op vier ommetselde teerlingen. Kap en wieken ontbrekend. Verticale plankenbeschieting voor molenhuis. Rechthoekige deur met aansluitend balkon bereikbaar via trap, en kombuis op schoorstukken, ter hoogte van de maalzolder. Beluikt venster ter hoogte van de steenzolder. Maalzolder met buil, haverpletter en bonenbreker. Steenzolder met twee koppels maalstenen. Inscriptie op (thans ontbrekend) vangwiel: "DIT IS GEMAECKT DOOR / WCUs DE SMYTTERE / SC + I + H + S + HOTTE / AN 17 (hart) 62 NO / PIETER MEEUS"; op (thans ontbrekend) voorwiel: "J. VERFALLIE ME FECIT / C. BLANCKAERT / ANNO 1743".
Bron: DELEPIERE A.-M., HUYS M. & LION M. 1987: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Ieper, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 11n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Huys, Martine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Delepiere A. & Huys M. 1987: Blauwe Molen met maalderij en burgerhuis [online], https://id.erfgoed.net/teksten/44122 (geraadpleegd op ).